Accelerationisten voor robotisering en tegen arbeidsethos

Boekcover.
Boekcover.

Accelerationisme, wat is dat nu weer? De accelerationisten of “versnellingsaanhangers” worden zo genoemd, omdat ze vinden dat de technologische ontwikkelingen best sneller zouden kunnen verlopen. Dat kan volgens hen veel sneller en vooral: heel anders. Er zijn conservatieve en progressieve accelerationisten. Het boek “Inventing the future”, geschreven door Nick Srnicek en Alex Williams, behoort tot de progressieve stroming. Uit het boek blijkt dat automatisering en robotisering helemaal niet zo snel gaan als wel zou kunnen. Zo is in de industrie in de VS nog maar in tien procent van de bedrijven een robot ingevoerd, terwijl dat in andere fabrieken ook wel zou kunnen.

Vooralsnog is het voor de kapitalisten echter goedkoper om mensen het werk te laten doen, vanwege de lage lonen en de flexibilisering van de arbeid. De accelerationisten eisen dat zoveel mogelijk productieprocessen zoveel mogelijk worden gerobotiseerd. Maar het kapitalisme en de wetmatigheden die daarbij gelden, zit dat streven flink in de weg.

Utopie

In het boek wordt gesteld dat een links programma met perspectief er als volgt uit moet zien:
1. volledige werkloosheid en volledige robotisering van alle productieprocessen eisen;
2. felle kritiek leveren op het westerse arbeidsethos, waarbij betaald werk wordt beschouwd als zaligmakend en de enig mogelijke bron van ontplooiing en inkomensvoorziening;
3. de invoering van een universeel leefbaar basisinkomen;
4. drastische arbeidstijdverkorting met behoud van loon, waarbij de voorkeur van de auteurs uitgaat naar verlenging van het weekend, bijvoorbeeld met een vrije vrijdag als begin.
Een onhaalbare utopie, niet te betalen, droom maar lekker verder en dit wordt niks? De auteurs betogen dat links zijn utopisch perspectief is kwijtgeraakt, en dat dit een van de oorzaken voor haar teloorgang is. Zij leggen dat uit aan de hand van een analyse van de opkomst en de triomf van het neo-liberalisme. Aanvankelijk was dat een obscure stroming in de economie en vormde het keynesianisme de dominante hoofdmoot. Maar vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw bouwden de neo-liberalen vanuit de Mont Pellerin Society geduldig aan een infrastructuur die hun ideeën over de hele wereld moest verspreiden en die het neo-liberalisme hegemoniaal moest maken. Daarbij speelden denktanks een belangrijke rol.

De neo-liberalen hebben zich in eerste instantie niet gericht op de grote groep, maar op de elites die de landen besturen. Die maatschappelijke bovenlaag moest worden overgehaald. Er werden onderzoeksinstituten opgericht of geïnfiltreerd, waarbij de aanhangers van de neo-liberale theorieën hun gedachtegoed als de enige oplossing naar voren schoven, op basis van ‘wetenschappelijk’ onderzoek. Toen begin jaren tachtig van Thatcher en Reagan aan de macht kwamen, hadden de neo-liberalen aan de zijlijn al meer dan vijftien jaar geduldig gewerkt aan de opbouw van hun infrastructuur. De argumentatie en de framing van belangrijke koppelingen, zoals neo-liberalisme + vrijheid = dynamische vooruitgang, lagen klaar voor de wereldleiders, die dat vervolgens hegemoniaal hebben gemaakt.

De neo-liberale denktanks bekommerden zich aanvankelijk niet om de haalbaarheid van hun plannen. Nadat ze een deel van de elite hadden overgehaald met gemakkelijk te lezen neo-liberale utopieën in korte geschriften, richtten ze zich op de rest van de bevolking, waarbij steeds meer mensen overtuigd raakten van de juistheid van de theorieën en waarbij het onderwijs een belangrijke rol speelde. De denktanks organiseerden uitgebreide opleidingen voor studenten aan de universiteiten, de toekomstige managers. Overtuigd van de neo-liberale opvattingen gingen die verder met het verspreiden ervan. Ze zagen de utopieën als een soort stip aan de horizon waar naartoe gewerkt moest worden en waarbij alle tussenstappen aan de hand van die stip aan de horizon beoordeeld moesten worden. De neo-liberalen waren aanvankelijk zeer verdeeld over diverse al dan niet te nemen maatregelen. Ze bouwden aan een flexibele theorie waarin voor verschillende stromingen van het neo-liberalisme plaats was, vanuit de utopieën die ze ontwikkelden.

Surplus aan ‘overbodigen’

Wat betekent de inzet van nieuwe utopieën op basis van de genoemde eisen voor de actualiteit? De neo-liberalen analyseerden de economische en sociale ontwikkelingen in de jaren zestig en zeventig, toen weinigen nog van het neo-liberalisme hadden gehoord. Ze constateerden dat het keynesianisme geen antwoorden had op ontwikkelingen in het kapitalisme die toen aan de gang waren. Er was stagflatie, inflatie met een groei van de massawerkloosheid. De neo-liberalen dachten erover na hoe dit probleem via hun theorieën kon worden gemanaged. Dat versterkte de suggestie dat hun opvattingen moesten worden doorgevoerd.

Naar analogie van de neo-liberalen analyseren de auteurs van “Inventing the future” de huidige problematiek. Wereldwijd is er sprake van de groei van een surplus aan potentiële arbeidskrachten, die om diverse redenen niet meer door de kapitalistische productie kunnen worden opgenomen. Er is een groeiende groep ‘overbodigen’, die niet meer via de koninklijke weg van de betaalde arbeid in hun onderhoud kunnen voorzien. De politiek van de staat bestaat eruit om deze steeds groeiende groep economisch ‘overbodigen’ te managen, eronder te houden, te reguleren vanuit een oogpunt van openbare orde, zonder het probleem op te lossen. Dat geldt voor wat “economische vluchtelingen” worden genoemd en de grenscontroles voor de een en toegang vanuit Oost-Europa op de westerse arbeidsmarkt voor de ander. Maar ook voor bijvoorbeeld de bijstandsgerechtigden die onder de Participatiewet vallen. Het managen van het surplus aan ‘overbodige’ arbeidskrachten heeft deels een loondrukkende functie en deels een functie voor het bijdragen aan de afbraak van andere arbeidsvoorwaarden en sociale voorzieningen.

Dat surplus kan worden ingedeeld in verschillende groepen. Er zijn mensen die helemaal niets hebben en die zijn aangewezen op de informele economie om te overleven. En er zijn groepen die nog werk hebben of die toegang hebben tot wat er over is van de sociale zekerheid. De discussie daarover, ook binnen links, blijft hangen in de dagelijkse actualiteit van relatieve belangentegenstellingen tussen verschillende groepen, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan het sleutelen aan hun onderlinge verhoudingen en rechten en plichten, zonder dat te overstijgen om zo een daadwerkelijke oplossing voor iedereen te vinden. Via een utopisch perspectief, zoals de neo-liberalen dat hebben ontwikkeld, weliswaar in een heel andere richting, moeten we bouwen aan een alternatief dat een menswaardig bestaan voor allen opeist. Dan kunnen – net als bij de socialisten voor de Tweede Wereldoorlog – onze tussenstappen worden beoordeeld aan de hand van het uiteindelijke doel en de weg ernaar toe.

Horizontalisme

De auteurs van het boek suggereren dat links veel van de neo-liberalen kan leren. Ook wij moeten ons in eerste instantie niet bekommeren om de haalbaarheid van onze oplossingen, maar voorbij de dictatuur van de actualiteit bouwen aan een kennis-infrastructuur, waarbij via platforms van denkgroepen met gebruikmaking van internet en andere moderne communicatietechnologieën de opvattingen en oplossingen die wij voorstaan, langzaam worden verspreid. Daarbij formuleren de auteurs naast de mogelijke eisen die hierboven werden genoemd nog een paar uitgangspunten.

De auteurs analyseren niet alleen de klassieke socialistische stromingen, zoals die van invloed waren voor de Tweede Wereldoorlog, en de sociaal-democratie met haar omarming van het keynesianisme, maar ook de nieuwe sociale bewegingen sinds 1968, en de nieuwe bewegingen in meer recente tijd, zoals de mondialiseringsbeweging en de Occupy-beweging. Ze constateren dat die nieuwe sociale bewegingen niet een duurzaam antwoord hebben kunnen formuleren op de teloorgang van de socialistische bewegingen en de sociaal-democratie, en het verval van het communisme in Oost-Europa. Ze vragen zich af hoe dat komt.

Daarbij leveren ze kritiek op wat ze noemen “folkpolitics”, volgens hen het uitgangspunt van de nieuwe sociale bewegingen tot nu toe. Wat zijn daar de kenmerken van? In de eerste plaats de verheerlijking van het horizontalisme. Dat betekent dat verticale organisatiestructuren met een hiërarchische representatie van een achterban door gekozen vertegenwoordigers in een soms bureaucratische organisatie of via verkozen organen van parlementaire snit werden verworpen. Beslissingen moeten worden genomen in algemene vergaderingen mer face to face-relaties, waar iedereen een gelijke stem heeft en net zolang gediscussieerd wordt tot er een consensus ontstaat. Er wordt naar gestreefd dat niemand in die algemene vergaderingen meer macht heeft dan de ander, en iedere beslissing moet in die algemene vergadering worden genomen. In de tweede plaats is er volgens de auteurs de verheerlijking van het kleinschalige en het lokale. Klein en lokaal is mooi en milieuvriendelijk, grootschalig en mondiaal is verwerpelijk, leidt tot het slepen met goederen over de wereld, wat zeer milieuvervuilend is. Grootschalige productiestructuren op basis van mondiale productie van onderdelen van het product worden verworpen.

Organisatiestructuren

De auteurs van het boek zien deze uitgangspunten als de organisatorische blokkades voor het verder verspreiden van de sociale bewegingen tot een machtige stroming, die de ontwikkelingen in de wereld zou kunnen beïnvloeden. Het horizontalisme betekent in veel gevallen in de eerste plaats vaak een impliciete uitsluiting van sommige groepen. Om deel te nemen aan de vaak lang durende algemene vergaderingen bij een actie, zoals een bezetting of een staking, wordt van de deelnemers veel energie en tijd gevraagd. En kennis en vaardigheden om het geheel te kunnen overzien. Veel mensen hebben die tijd, energie, kennis en vaardigheden niet, en worden zo uitgesloten.

In de tweede plaats leidt het ver doorgevoerde horizontalisme ertoe dat de discussie beperkt blijft tot de situatie van de bezetting zelf en de voortzetting ervan. Dergelijke organisatiestructuren zijn ongeschikt om een antwoord te formuleren op de abstracte en complexe mondiale structuren van nu in het neo-liberalisme en in de kapitalistische productie, die alleen begrepen en bestreden kunnen worden door meer geavanceerde organisatiestructuren op te zetten.

De verheerlijking van het lokale en kleinschalige leidt ertoe dat geen samenwerkingsverbanden op grotere schaal ontstaan die gemanaged worden. De Occupy-beweging slaagde er niet in om coalities met andere groepen aan te gaan en een duurzame coördinatie te bewerkstelligen tussen de diverse Occupy-groepen. De auteurs plaatsen verder vraagtekens bij de veronderstelde milieuvriendelijkheid van lokale productie, die vaak als een soort dogma in de milieubeweging wordt gehanteerd. Ze geven voorbeelden van productie die beter mondiaal georganiseerd kan worden. Dit zijn onder meer de redenen waarom de nieuwe sociale bewegingen wel successen hebben geboekt bij het doorvoeren van verbeteringen op bescheiden schaal, bijvoorbeeld het openhouden van een bibliotheek, het aangaan van convenanten met grote bedrijven over de uitgangspunten van de productie of het invoeren van sociale milieuvriendelijke doelstellingen in een klein deel van de kapitalistische productie door middel van kleinschalige milieuvriendelijke productie. Maar die bewegingen zijn er niet in geslaagd om het neo-liberalisme werkelijk fundamenteel uit te dagen en te beïnvloeden. Ondanks de sociale bewegingen gingen de neo-liberale ontwikkelingen gewoon door. Dat vereist een utopisch perspectief op basis van organisatiestructuren waarin bureaucratie als neutraal middel, representatie en hiërarchische structuren ook aanwezig zijn om een effectieve macht voor een betere wereld op te bouwen.

Cyborgs

Na lezing van het boek heb ik wel wat bedenkingen. De verheerlijking van de technologische vooruitgang bijvoorbeeld loopt in het boek uit op de veronderstelling dat we open zouden moeten staan voor de ontwikkeling van cyborgs, half mens, half machine. Nou, ik weet het niet, hoor. Dat lijkt me toch een idee waar haken en ogen aan zitten. In de tweede plaats is het maar de vraag of de voorgestelde aanpak van de auteurs werkt. Hun analyse van de opkomst van het neo-liberalisme is een beetje een samenzweringsachtige theorie, waarbij een klein obscuur groepje gelijkgezinden door slim manoeuvreren erin zou zijn geslaagd om hun theorie hegemoniaal te maken. De auteurs zeggen in dit verband zelfs dat de kapitalisten eerst helemaal niet waren ingenomen met de oplossingen die de neo-liberalen voorstelden. In hoeverre sloot de theorie dan toch naadloos aan op de problemen die de kapitalisten ondervonden bij de accumulatie van hun kapitaal en in hoeverre zal een andere alternatieve theorie, die frontaal tegen die belangen ingaat, dezelfde successen boeken?

“Inventing the future: postcapitalism and a world without work”, Nick Srnicek en Alex Williams. Uitgeverij: Verso Books, € 11,49. ISBN: 9781784786229.

Piet van der Lende
(Dit is een iets geredigeerde versie van het artikel dat eerder op de site van Konfrontatie verscheen)