Het begrip “joods-christelijk” en taboeherinneringen

Matthea Westerduin.
Matthea Westerduin.

Op 27 juni hield de historicus en theoloog Matthea Westerduin in Amsterdam een praatje tijdens de bijeenkomst “De staat van God”. Hieronder de tekst ervan.

Midden in de huiskamer van mijn ouders stond een grote boekenkast. Vroeger zat ik daar op de grond fotoalbums te bekijken. Of de kinderbijbels en sprookjesboeken. Die stonden op ooghoogte. De rest van de boeken zag ik later pas. De bruine banden van Lou de Jong en vooral veel boeken van joodse schrijvers over de Tweede Wereldoorlog: Abel Herzberg, Primo Levi, Emmanuel Levinas en Elie Wiesel. Ieder jaar haalde mijn vader de kast zorgvuldig leeg, plank voor plank, boek voor boek, maakte alles schoon en zette de boeken op precies dezelfde plek terug. Al snel wist ik: dit was geen gewone kast, zoals de servieskast dat was, maar een bijzondere plek: een plek van herinnering.

Het begrip “joods-christelijk” zou je ook zo kunnen zien. Als een manier om te herinneren. Een soort bril die je opzet om naar de geschiedenis te kijken. Dat kan een absurdistische bril zijn: bijvoorbeeld bij Sybrand Buma in een verkiezingsdebat. Daar claimde hij dat seksegelijkheid een typisch “joods-christelijke” waarde is die duizenden jaren teruggaat. Alsof de geschiedenis van het christendom een eeuwenlange geschiedenis was van vrouwenemancipatie. Ik zeg hier nadrukkelijk “christendom”, want met Joods-zijn en jodendom heeft de uitspraak van Buma weinig te maken: hij gebruikt “joods-christelijk” en “christelijk” gewoon door elkaar. Zijn beroep op een “joods-christelijke beschaving” lijkt er vooral op gericht om en contrast te creëren met de niet-”joods-christelijken”: de moslims.

Die boekenkast van m’n ouders was een poging om serieuzer over de relatie tussen joods en christelijk na te denken. Door te herinneren dat joden in het christelijke Europa hooguit als voorwaardelijke burgers zijn geaccepteerd. Dat christelijke en later seculiere denkers het jodendom en joden nauwelijks als onderdeel van ‘hun’ beschaving hebben gezien. In het beste geval is het begrip “joods-christelijk” dus het herinneren dat “joods-christelijk” in Europa nooit zo harmonieus heeft bestaan. Bij auteurs als Levi en Levinas is daar geen ontkomen aan: ze schrijven terug en claimen hun visie op de Europese of nationale cultuur. Die boeken waren voor m’n vader geen goedkope verwijzing naar een ideale beschaving, zoals bij Buma, maar een herinnering eraan dat wij onderdeel uitmaken van een geschiedenis die verre van ideaal is.

Tegelijk blijft de vraag: wat werd er niet herinnerd in die kast? Waarom stonden er wel boeken van de Italiaanse Primo Levi, maar niet van de Tunesische Albert Memmi of de Arabisch Joodse Ella Shohat. Allebei ook joodse schrijvers die kritisch reflecteren op de rol van Europa: niet vanuit Europa, maar vanuit de (voormalige) koloniën waar hun wortels liggen.

Een boekenkast is niet alleen een plek om te herinneren, maar ook om te vergeten. Zo is het ook met het begrip “joods-christelijk”. Het maakt sommige vragen en herinneringen mogelijk, maar onderdrukt andere. De vraag die ik hier wil stellen is: welke herinneringen worden met het begrip “joods-christelijk” eigenlijk taboe gemaakt? Wat zijn de taboeherinneringen van het begrip “joods-christelijk”?

De Zuid-Afrikaanse wetenschapper David Theo Goldberg stelt dat we in Europa ras/racisme netjes hebben opgesloten in de Tweede Wereldoorlog. Voor veel mensen is de Shoah, de moord op zes miljoen joden, het racistische project bij uitstek. Ras is zozeer gekoppeld aan het lot van de joden, stelt Goldberg, dat andere slachtoffers van het nazisme, zoals Roma en Sinti, tot voor kort zelfs bijna onzichtbaar waren.

Met het motto “dat nooit meer” hebben we dat racistische project keurig afgebakend. We leggen ieder jaar een krans, herdenken (selectief) de doden en feliciteren onszelf met onze tolerante waarden. Herinneren op 4 mei is zo een ongevaarlijk ritueel geworden: het Europees antisemitisme hoort tot het verleden en heeft nog maar weinig met het heden te maken. Ras en racisme, zo stelt Goldberg, zijn daardoor moeilijk bespreekbaar: Europa, of vooral: het ideale Europa, is tenslotte postraciaal, kleurenblind en tolerant.

Wat taboe is geworden, is de continuïteit van voor en na de oorlog. Bijvoorbeeld in de manier waarop politici inspeelden op een weerstand tegen vluchtelingen en migranten: een aversie die heerste tegen arme Oost-Europese Joden die naar West-Europa vluchtten. De Ostjuden. Met hun vreemde kledij en orthodoxe religieuze praktijken werden zij gezien als een bedreiging voor de westerse beschaving. Net als nu was men bang voor de ‘barbaren’ aan de grenzen van West-Europa.

Maar er wordt nog een andere parallel verdrongen. Terwijl de Shoah duidelijk onderdeel is van Europa, zegt Goldberg, wordt het andere racistische project, kolonialisme, als iets van “buiten Europa” gezien. Iets dat weinig met het hedendaagse Europa te maken heeft. Kolonialisme wordt op die manier iets dat we kunnen vergeten. Zoals in de boekenkast van m’n ouders. In die kast stonden geen boeken van invloedrijke anti-koloniale denkers als Frantz Fanon, Aimé Césaire of Anton de Kom. Geen literatuur van Gloria Wekker en Philomena Essed die decennialang over racisme, seksisme en de erfenissen van het Nederlandse koloniale verleden hebben geschreven. Die stemmen waren blijkbaar geen onderdeel van “ons verleden”.

Maar die tweedeling is vreemd. Niet alleen omdat het nazi-project kon voortbouwen op genocides en experimenten met concentratiekampen in de koloniën: zoals in Namibië gebeurde waar 80.000 mensen werden vermoord. Maar vooral ook omdat er veel langere parallellen zijn tussen wat er binnen en buiten Europa gebeurde. Niet voor niets stelt hoogleraar Joodse studies Sussannah Heschel dat Europese joden de “interne kolonie van Europa” vormden. Joden waren de raciale ander binnen Europa, met bijbehorende economische, politieke en religieuze ongelijkheid.

De eerder genoemde Franz Fanon uit Martinique had dit haarfijn door. Hij zei tegen zijn zwarte lezers: “Let op als je iemand de joden hoort misbruiken, want ze hebben het over jou”. Fanon bedoelde hier niet alleen dat er ook veel joden in de koloniën leefden, maar vooral dat in de raciale verbeelding van Europa joden en zwarte mensen vaak met elkaar werden vergeleken. Er lag een vergelijkbare logica ten grondslag aan anti-zwart racisme en antisemitisme.

Duitse intellectuelen van begin twintigste eeuw noemden joden bijvoorbeeld “the white negroes”. Soms werd gezegd dat het zwarte en joodse ras zich vroeger had vermengd. De Franse filosoof Voltaire ging nog een paar stappen verder. Hij zei tegen de joden: “Jullie zijn het meest gestoord van allemaal. De Kaffirs, de Hottentots en de Zwarten van Ginea zijn redelijker en eerlijker dan jullie. Jullie hebben alle naties voorbijgestreefd met jullie impertinente fabels, met jullie slechte gedrag en jullie barbarij. Jullie verdienen het daarvoor bestraft te worden, want dat is jullie lot.” Dit zegt de grote Verlichtingsfilosoof Voltaire.

Een nog nauwere verwantschap zagen Europese denkers tussen moslims/Arabieren en joden. Dit is zo mogelijk nog een groter taboe. Joden en Arabieren worden nu voorgesteld als elkaars aartsvijanden, maar de filosoof Immanuel Kant noemde joden al “de Palestijnen die onder ons leven”. Hegel beschreef het jodendom als een Arabische religie. En het begrip Semiet in de negentiende eeuw verwees naar zowel joden als Arabieren. Er is een nauwe verwantschap tussen hoe nu over de islam wordt gesproken en eerder over het jodendom. Net als de islam werd het jodendom gezien als een politieke religie, met een hang naar fanatisme.

Het zijn begrippen als “joods-christelijk” die deze geschiedenissen buiten ons blikveld houden. Ze bevestigen ons zelfbeeld als tolerant, democratisch en liberaal. Alles dat buiten dit zelfbeeld valt, wordt actief vergeten of in de geschiedenis opgesloten, zoals de Tweede Wereldoorlog waar we van hebben geleerd en die we achter ons kunnen laten. Tegelijk is dit zelfbeeld minder stabiel dan je zou denken. Op de Zeedijk in Amsterdam zijn Jessy de Abreu, Mitchell Esajas en Miguel Heilbron “The Black Archives” begonnen. Boeken over de geschiedenis van zwarte Nederlanders en het Nederlandse koloniale verleden. Dat is niet zomaar een aanvulling op archieven die er al zijn. Ze zijn een radicale ondermijning daarvan en een ongemakkelijke spiegel voor Nederland.

Hetzelfde geldt voor het project van moslimfeminist Berna Toprak om de geschiedenis van islamitisch feminisme en islamitisch denken over rechtvaardigheid naar boven te halen en daarop voort te bouwen. Ze ondermijnt daarmee het islamofobe cliché van “de onderdrukte moslima” en ruïneert tegelijkertijd het zelfbeeld van witte Nederlanders. Blijkbaar is Nederland niet zo feministisch dat het ruimte biedt voor moslima’s met een kritische stem. Deze Black Archives en het project van moslimfeminisme kun je zien als herinneringen aan geschiedenissen en verhalen die taboe zijn geworden. Die niet passen bij het plaatje van de “joods-christelijke beschaving”. Ze brengen stemmen naar boven die naar radicale gelijkheid streven en zetten tegelijkertijd het zelfbeeld van witte christelijke/seculiere Nederlanders volledig op zijn kop.

Matthea Westerduin