De ontluisterende ervaringen van een Haagse bijstandsgerechtigde met de reïntegratie-industrie (deel 1)

Wil je graag vernederd worden? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van Den Haag.
Wil je graag worden vernederd? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van de gemeente Den Haag.

Dit is mijn persoonlijke ervaringsverhaal over de bijstandspraktijk in Den Haag, waaronder ook dwangarbeid. Ik hoop dat ik daarmee andere bijstandsgerechtigden kan aanmoedigen om ook hun stem tegen het onrecht van het bijstandsbeleid te verheffen, onrecht dat ons terugwerpt naar de tijd van voor de verzorgingsstaat, een eeuw geleden. Hieronder het eerste deel van mijn verhaal.

Ik ben 55 jaar geleden geboren in Zwitserland. Ik heb de Oostenrijkse nationaliteit en leef sinds september 2012 met mijn inmiddels tienjarige zoon in Nederland. Ik ben een alleenstaande ouder. Van beroep ben ik freelance vertaler en taaldocent. Ik ben op universitair niveau opgeleid. Nadat ik mijn voornaamste inkomstenbron verloor, moest ik een bijstandsuitkering aanvragen. De regeling van de bijstand leek op het eerste gezicht eerlijk genoeg: in ruil voor financiële steun zou ik proberen om zo snel mogelijk weer betaald werk te krijgen. Ik moet toegeven dat mijn vertrouwen in dit soort sociale steunstructuren toen nog een beetje naïef was.

Vertraging

Al snel werd ik geconfronteerd met vertraging, ambtelijke controledrift en andere problemen. Om te beginnen kreeg ik een paar maanden lang geen enkele reactie van de gemeente Den Haag op mijn bijstandsaanvraag, die ik in april 2014 had ingediend. In juni besloot ik daarom om bij de gemeente te gaan klagen over de lange tijd die Sociale Zaken blijkbaar nodig had om op mijn aanvraag te beslissen, terwijl ik me in een financiële noodtoestand bevond. Voorafgaand aan de klacht, belde ik talloze keren naar Sociale Zaken, en iedere keer werd ik afgescheept en in verwarring gebracht. Ik kreeg steeds incomplete, onjuiste, misleidende, foutieve en voortdurend veranderende informatie over de trage besluitvorming: “het is erg druk geweest”, “we missen nog gegevens over u”, “over een paar weken zullen we op uw aanvraag beslissen”, enzovoorts. Maar toen de maximumtermijn van reageren was verstreken, stemde men erin toe om me een gedeeltelijke uitkering te geven, driekwart van het hele bedrag, omdat ik nog steeds een klein beetje inkomen had. Men wilde me geen hele uitkering geven, waardoor ik het extra geld had kunnen reserveren voor mijn kind en voor incidentele en onvoorziene uitgaven, in geval van een noodsituatie of een medisch probleem.

In september werd ik voor de eerste keer opgeroepen door het Werkplein. Ik had een gesprek met twee aardige dames. Ze hoorden over mijn persoonlijke omstandigheden en testten het niveau van mijn Nederlands via de Taalmeter. De resultaten waren goed: 24/24. Ik heb er altijd plezier in gehad om talen te leren. Drie talen beheers ik uitstekend, en bij drie andere zit ik op een voldoende goed niveau. Niettemin ondervond ik wat moeilijkheden bij het leren van Nederlands. Tot nu toe zit ik op een A2-niveau, een beginnersniveau. Ik kan Nederlands op een acceptabel niveau lezen en begrijpen, en eenvoudige gesprekken voeren.

Inpeperen

Na de test werd ik naar mijn eerste en enige consulent gestuurd, en ook nog naar een soort workshop over het gebruik van de naschoolse opvang voor mijn kind. Die bijeenkomst duurde de hele ochtend, terwijl ik de informatie in vijftien minuten op papier had kunnen doornemen. Ik verloor daardoor vijf uur van mijn kostbare tijd. De inhoud van de workshop bleek te zijn gericht op mensen die geen kans hadden gehad op “goed” onderwijs. De opzet van de workshop was demagogisch. Er werd gebruikt gemaakt van kaarten, eenvoudige aantekeningen en sullige plaatjes. Ook werden er een soort spelletjes ingezet die de deelnemers aan de workshop moesten overtuigen van het nut en het belang van naschoolse opvang. Voor de deelnemers met een islamitische achtergrond hadden de begeleiders van de workshop ook nog een paar aardige woorden klaar: “Alles dat we uw kind geven, is halal”.

De workshopgroep bestond uit tien mensen, vooral vrouwen. Er was maar een man met zijn vrouw meegekomen. Iedereen moest in het bijzijn van de anderen allerlei privégegevens over zijn leven openbaar maken. Hoewel de begeleiders semi-vriendelijk probeerden over te komen, hadden ze toch vooral een rigide en overweldigende attitude. De workshop was als een soort brainstormsessie opgezet om onwillige vrouwen over te halen en hen in te peperen dat het toch echt de beste oplossing zou zijn om hun kind in een crèche achter te laten, gedurende de tijd dat zij buitenshuis aan het werk zouden zijn. De vrouwen kregen ook te horen dat de tijd van de slavernij voorbij was, toen ze thuis moesten blijven en hun man geld ging verdienen. Als ze een man hadden, dan kon hij toch ook voor hun kind zorgen? En als ze alleenstaande moeders waren en kinderoppas nodig hadden, dan zouden er genoeg mogelijkheden zijn om dat uit te besteden, bijvoorbeeld aan grootouders, gastouders, andere familieleden en zelfs buren (“Vraag het hen gewoon. Je weet immers niet of ze op je kind willen passen als je het niet vraagt.”).

Hersenspoelen

Opvallend was overigens dat vrouwen met baby’s en peuters waren uitgesloten van de workshop. Weliswaar waren ze net als ik opgeroepen om te verschijnen bij het Werkplein aan de Neherkade en hadden we met elkaar een half uur moeten wachten, voordat we een voor een “het klaslokaal” konden binnengaan. Maar de vrouwen met hele jonge kinderen werden geweigerd voor de workshop. Zij kregen te horen dat ze zelf een kinderoppas moesten zoeken. Sommigen van hen waren borstvoeding aan het geven, anderen hadden slapende baby’s in de kinderwagen liggen. Ze werden respectloos behandeld door het personeel, als een soort tweederangs burgers. De meeste van die vrouwen hadden een “allochtone” herkomst, en het overgrote deel van de managers en trainers duidelijk niet. Dat zegt genoeg. Dat de moeders met hele jonge kinderen niet werden toegelaten tot de kleine workshopgroep van te hersenspoelen bijstandsgerechtigden, leek me nogal absurd. Gelet namelijk op wat ik tot dan toe had gezien van de Nederlandse samenleving, scheen het me toe dat men er in dit land best in was geslaagd om in uiteenlopende situaties kindervoorzieningen te regelen, met leuke kleine stoeltjes en tafeltjes, speelgoed, boeken, kleurpotloden en ander materiaal voor kleine kinderen om hen bezig te houden. Die voorzieningen zijn er bij de huisarts, in winkels, café’s, bibliotheken, kantoren en zelfs bij de rechter.

Vrouwen die niet “autochtoon” zijn en die via hun socialisatie zouden hebben meegekregen dat ze thuis reproductieve arbeid behoren te verrichten, werden tijdens de workshop stevig aangemoedigd om zichzelf zo snel mogelijk om te toveren tot wat vrouwen in een moderne samenleving zouden worden geacht te doen: moeder zijn en bovendien buitenshuis werken. Vooral vrouwen met een islamitische achtergrond kregen dat te horen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij een vrouw die samen met haar man aan de workshop meedeed (let wel: hij was de enige mannelijke deelnemer; 85 procent van de groep was of “niet-westers allochtoon” of afkomstig uit voormalige Nederlandse koloniën). Ze waren een Turks paar, zichtbaar religieus en met vier kinderen, van wie twee onder de vijf jaar. Hij was baanloos en zij had hier en daar wat inkomsten als schoonmaakster. De workshopleiders eisten op tenminste twee momenten haar aandacht op. Ze vertelden haar: “Als het gemakkelijker voor jou is om werk te krijgen, dan moet je man maar thuisblijven. Hij kan ook koken of in elk geval proberen om dat te leren.” Daarop glimlachte haar man nogal opgelaten, en zij ook, terwijl ze elkaar aankeken. De vrouw antwoordde verlegen dat haar man niet zo goed kookte als zijzelf, en dat hun kinderen het leuker vonden om bij haar te zijn dan bij hem. Op het gezicht van de trainers verscheen een rare uitdrukking. “Ja, dat hebben we vaker gehoord”, zeiden ze. Ze waren er nieuwsgierig naar of de vrouw in opstand zou komen en haar man zou confronteren met kritiek op de traditionele rolverdeling tussen hen door op te merken: “Zie je wel, mannen kunnen ook best het huishouden doen. En ik ben beter af als ik buitenshuis kan gaan werken.”

Bijbelgordel

Zaten we met z’n allen in een soort therapiegroep voor gehuwden, voor mensen met relatieproblemen? De workshop zag eruit als ongevraagde en opgedrongen feministische vrouwenempowerment tegen elke prijs, zonder respect voor persoonlijke, culturele en religieuze achtergronden. Het was duidelijk dat de trainers het fantastisch zouden vinden als de Turkse vrouw “subversief” zou worden en in actie zou komen tegen het rolmodel dat haar veronderstelde cultuur haar zou hebben opgelegd. Ik vroeg me af of de trainers wel wisten dat er ook in hun eigen sociale omgeving vrouwen bestonden die ervoor hadden gekozen om huisvrouw te worden. Traditionele rolpatronen komen ook in “autochtone” kringen voor. Denk bijvoorbeeld aan de bijbelgordel. Hoe zou een workshop over naschoolse opvang er in conservatieve christelijke gebieden van Nederland uitzien?

De trainers bleven maar stug doorgaan met hun lezing over wat moderne vrouwen worden geacht te doen in een moderne Nederlandse samenleving. Een van de trainers was van Surinaams-Hindoestaanse herkomst. Men kiest altijd een bewonderenswaardige “allochtone” docent uit om leiding te geven aan dit soort groepen. Zij zouden het levende bewijs zijn dat “integratie werkt” en ze zouden “hun eigen mensen” ook beter kunnen overtuigen. Zichtbaar trots op zichzelf verklaarde ze dat ze een buitenshuis werkende moeder was en ook nog eens een gescheiden vrouw met kleine kinderen, en dat ze erg dankbaar was voor de vele voorzieningen die zij en haar kinderen hadden gekregen.

Stadhuis-isme

De andere “allochtone” trainer voegde er snel aan toe: “En wij vrouwen zijn vandaag de dag erg gelukkig, want vijftig jaar geleden bestonden er nog geen opvangvoorzieningen voor kinderen”. Beiden stelden zich overduidelijk op tegenover allerlei andere culturele en religieuze ideeën, maar bleken over hun eigen standpunten behoorlijk fanatiek te zijn. Hun geloofsovertuiging leek wel “stadhuis-isme”, om het zo maar eens te noemen. Hun workshop had meer weg van een spoedcursus gemeentelijke indoctrinatie dan van een informatieve sessie.

Ik dacht cynisch: ja, we zijn er erg gelukkig mee dat onze samenleving ons in consumentenslaven verandert waardoor zowel vrouwen als mannen hun pasgeboren baby’s en peuters acht uur per dag in een crèche moeten onderbrengen om zelf wat geld te kunnen verdienen. Afspraken tussen partners met kinderen over familie-aangelegenheden zijn een zeer persoonlijke keuze. Niemand zou zich daarvoor behoren te schamen of zou daarvoor moeten worden gekleineerd, ongeacht of die keuze voortkomt uit persoonlijke overtuigingen, socio-culturele motivatie of religieuze identificatie.

Fulltime

De houding van de trainers schokte me, zeker vanwege het positieve beeld dat mensen in andere EU-landen vaak hebben over het multiculturele en zogenaamd tolerante Nederland. In het algemeen is het tot nu toe mijn ervaring dat “autochtone” Nederlanders – dat wil zeggen: de “Kaukasiërs”, degenen die behoren tot de oorspronkelijke continentale etniciteit – best goed kunnen luisteren, als ze onder elkaar zijn en ook richting anderen. Iedereen mag zijn eigen hoogstpersoonlijke mening hebben en daar uiting aan geven. Maar betekent dat ook echte acceptatie? Zoals iemand me onlangs duidelijk maakte, zouden we het moeten hebben over acceptatie in plaats van over tolerantie. Er is een flink verschil tussen beide. Maar er was noch acceptatie noch tolerantie van de kant van de workshopleiders.

En er werd ook nog eens verkeerde informatie gegeven. Niemand van de groep werd namelijk duidelijk gemaakt dat het verplicht was om de naschoolse opvang voor twee maanden tegelijk te boeken. Wie zich ervoor aanmeldt, moet altijd een verplichte extra maand erbij nemen. Het werd bovendien zelfs niet eens in overweging genomen dat de vrouwen het lef zouden hebben om er al na één maand mee te stoppen. Vreemd is ook dat de belastingdienst het bedrag van de naschoolse opvang niet volledig vergoedt. Ouders moeten zelf ook een percentage ervan ophoesten, hoewel niet groot (ongeveer tien tot vijftien procent). Toch zijn de ouders zo een aardig bedrag kwijt, zeker als ze meer dan één kind hebben. Nog merkwaardiger is het dat vroeger, zo begreep ik, een alleenstaande baanloze ouder met een kind dat jonger is dan twaalf jaar, maar voor 24 uur per week beschikbaar hoefde te zijn voor de arbeidsmarkt. Dat is niet meer het geval, want deze ouders worden nu ook geacht om fulltime te kunnen werken, zelfs in het weekend, ook ’s nachts, ook tijdens vakantieperioden, ook als ze ver moeten reizen voor het werk. De alleenstaande ouders, onder wie ikzelf, zijn net als alle andere Haagse bijstandsgerechtigden verplicht om een formulier te ondertekenen waarmee ze akkoord gaan met deze harde voorwaarden.

Arrogantie

Toen ik mijn eerste bijstandsconsulent ontmoette, kreeg ik ook zo’n formulier onder mijn neus geduwd. De man toonde tijdens het gesprek geen gebrek aan arrogantie en onbeleefdheid, om het zacht uit te drukken. Nadat we elkaars hand hadden geschud, stak hij van wal in het Nederlands, in een bijzonder onhandige poging om het ijs te breken.
“Zo mevrouw B., had u problemen om een parkeerplaats voor uw auto te vinden?”
“Niet echt”, antwoordde ik ironisch. “Ik heb geen auto. Ik kwam met het openbaar vervoer”, voegde ik er in mijn eenvoudige Nederlands aan toe. Diep van binnen dacht ik: waarom zou ik in vredesnaam vragen om een uitkering, als ik een auto zou hebben en het gebruik ervan ook zou kunnen financieren? Ik heb zelfs geen fiets. Op het aanvraagformulier voor een bijstandsuitkering wordt juist nadrukkelijk gevraagd of je een auto en andere spullen hebt, zodat men meteen al weet of vermoedt dat je extra geld hebt. Dat deed me herinneren aan een andere vreselijke vraag op het aanvraagformulier: verwacht u binnenkort een erfenis?
“Ik zie dat u een kind hebt. Gaat hij naar de internationale school?”
“Nee, hij gaat naar een Nederlandse openbare school.” Ik dacht: als ik het zou kunnen betalen om mijn zoon naar een particuliere of privéschool te sturen, wat zou ik dan hier in jouw kantoor doen? Op dat moment merkte ik dat ik het gesprek in het Nederlands niet goed kon volgen. Ik vertelde hem beleefd dat ik liever in het Engels wilde praten. Tot mijn ergernis kon de consulent mijn suggestie niet waarderen.
“Als u hier gaat leven, dan moet het voor u en uw kind een prioriteit zijn om Nederlands te leren.” En hij vervolgde op hoge toon, vermengd met nauwelijks verhulde woede: “Je moet Nederlands spreken tegen je kind! Spreek je Nederlands tegen je kind? De overheid geeft veel geld uit aan buitenlandse kinderen, zodat ze snel en goed Nederlands leren praten. En jij, wat ga jij eraan doen?” Ik vroeg me werkelijk af wat het privéleven van mijn kind en mij te maken had met het vinden van werk, maar het gesprek ging verder en ik hoopte er nog steeds het beste van.
“Nee, ik spreek niet echt Nederlands met hem. Ik ken de taal niet goed. Mijn niveau is daarvoor te laag, maar ik ben zeker in staat om hem met zijn huiswerk te helpen. Ik kan Nederlands lezen. Op basisniveau begrijp ik bijna alles.” Ik zette een pokerface op. Wat voor spelletje was deze man met me aan het spelen? Ik probeerde hem ervan te verzekeren dat ik niet het type ongewenste migrant was dat zichzelf buitensluit en weigert om te integreren. Ik kon wel raden dat dat zijn vrees was. Ik voegde eraan, om hem te behagen: “Na aankomst in Nederland ben ik meteen naar een privé-instelling gegaan om een taaldiploma te behalen.”
“Aaai, die cursussen van die particuliere instituten”, en hij schudde met zijn hoofd. “Hoe ga je een baan vinden als je geen Nederlands spreekt?”

Tirade

Na een korte stilte die eeuwen leek te duren, vervolgde de consulent zijn speurtocht naar mijn leven en loopbaan. “Je bent 54 jaar, mmmmh. Dat is te oud om nog een baan te krijgen. Verplaats jezelf in de positie van een werkgever, besef je dat? Je moet net als hen denken!”
“Sorry, maar ik voel me niet oud”, antwoordde ik onmiddellijk. Inmiddels was ik behoorlijk boos geworden, maar ik was nog niet beland op zijn denigrerende niveau van woede. Waren we ruzie aan het maken of hadden we een gesprek om me te helpen om betaald werk te vinden? Ik vond het behoorlijk teleurstellend en vroeg me af waar hij heen wilde.
“Je hebt universiteitsdiploma’s, mmmmh, laten we eens kijken. Wat zijn dat voor universiteiten?”, vroeg hij minachtend. “De universiteit van Barcelona, de autonome universiteit van Barcelona…” Hij voegde er snel aan toe: “Want weet je, in Nederland hebben we ook van dat soort universiteiten, waar mensen gratis cursussen kunnen doen, waar iedereen makkelijk aan kan meedoen.”
Nu was ik flink kwaad geworden. Ik antwoordde droog: “Gewoon hele normale universiteiten, zoals overal in de Europese Unie.” Wat voor spelletje was deze man toch met me aan het spelen?
En zijn tirade ging maar door: te oud, te weinig ervaring, het grootste deel van je leven je eigen werk gecreëerd, alleen met een kind (inderdaad, dat betekent de term “alleenstaande ouder”…), pas twee jaar in Nederland, je laatste loonarbeid is te lang geleden. “Waarom ben je hier sowieso naartoe gekomen, als ik mag vragen?”
Nee, dat mag je niet, dacht ik. Maar toch improviseerde ik een samenvatting over mijn persoonlijke omstandigheden, iets waar ik later nog spijt van zou gaan krijgen.

Voorschoolse opvang

“Mensen kunnen niet zomaar in ons land langskomen en verwachten dat de overheid hen dan wel zal helpen!”, riep hij verontwaardigd uit, en hij vervolgde met: “En je cv, je cv!!”, terwijl hij er met de rug van zijn hand tegenaan sloeg. “Wie gaat al deze pagina’s lezen? Er straalt totaal geen persoonlijkheid uit! Niets!! Waar heb je geleerd om zo een cv op te stellen?
“Nou, zoals u kunt zien, is het direct afgeleid van het officiële werkagentschap van de Europese Unie. Het is opgesteld volgens hun patroon en het…”
Hij onderbrak me, zoals hij tot nu toe steeds had gedaan, maar deze keer bozer dan ooit: “Ja, ik ken die website!!! Maar dit cv heeft absoluut geen persoonlijkheid!!! Ik neem aan dat als je je eigen visitekaartje zou maken, je al je tijd en aandacht zou steken in elk klein detail erop, de kleur, het logo, het lettertype, enzovoorts.”

In deze fase van ‘de show’ had ik het meest rode gezicht gekregen sinds de basisschool. Ik had er schoon genoeg van, maar ik slaagde er toch nog in om positief te praten over mijn ideeën om zelf werk te scheppen of een bedrijf te beginnen op een gebied dat verband hield met talen.
Natuurlijk onderbrak hij me abrupt. Hij gromde: “Daar ga ik nooit mijn goedkeuring voor geven!! Nooit!! Begrijp je me? Je zult nooit mijn toestemming krijgen om iets te beginnen als zzp-er!” Ik vroeg me af wat hij bedoelde, want ik wist niet eens dat je goedkeuring zou moeten hebben van je bijstandsconsulent om voor jezelf te beginnen. Daarop pakte hij een formulier uit een van zijn bureauladen en verplichtte hij me om dat te ondertekenen. Er stond onder meer in dat ik dag en nacht beschikbaar moest zijn, veertig uur per week, ook in het weekend en tijdens vakantieperioden. “Je hebt geen andere keuze dan om dit te ondertekenen! Anders krijg je geen geld! En regel nou eens de opvang van je kind, want anders…! Want het is nu nog niet geregeld!!”
“Dat heb ik al gedaan”, zei ik, behoorlijk vermoeid geraakt. Het voelde alsof ik hoofdpijn zou gaan krijgen.
“Gaat hij al naar de opvang? Heb je daar een contract van?”, schreeuwde hij letterlijk, waardoor andere medewerkers, die zijn woede-uitbarstingen al leken te kennen, achter hun eigen bureau even naar hem opkeken. “Hij moet naar de naschoolse opvang gaan! En ook naar de voorschoolse opvang!!”

In al mijn naïviteit had ik daar nog nooit over gehoord of gelezen. Zelfs voorschoolse opvang? Ik vertelde hem dat tijdens de workshop was gezegd dat we eerst een brief van de consulent zouden krijgen, zodat het kind kan meedoen en dat ik…
Maar hij onderbrak me weer. Woedend greep hij de telefoon en zei: “Geef me in godsnaam de naam van die school, nu! Ik ga ze nu meteen bellen.” Hij vroeg de school naar details over de voorschoolse opvang. Toen hij klaar was met bellen, gaf hij me meteen weer een donderpreek. Hij liet me weten dat de oplossing voor mensen als ik, die er geen idee van hebben “hoe de dingen gaan in Nederland”, was dat ik naar het Werkplein aan de Binckhorstlaan zou worden gestuurd, waar ze genoeg werk zouden hebben. Hij overhandigde me een formulier met instructies en twee afspraken om dat “waardeloze cv” te veranderen.

Ik zei dat ik moest vertrekken, maar hij bleef nog 20 minuten doorpraten. Eindelijk kon ik gaan, flink van streek maar wel in het besef dat deze behandeling niet klopte en dat ik daar wat aan moest doen. Toen ik later op internet naar informatie zocht over het Werkplein aan de Binckhorstlaan, ontdekte ik dat daar baanlozen heen werden gestuurd die men beschouwde als “hopeloze gevallen” voor regulier werk.

Beatrice B.