Duitsland: de NSU was niet de enige extreem-rechtse terreurcel

De twee dood gevonden NSU-leden.
De twee dood gevonden NSU-leden.

Jarenlang planden Duitse neo-nazi’s aanslagen en voerden die ook uit onder de ogen van de Verfassungsschutz (vgl. AIVD, vert.).

Sinds de ontdekking van de Nationalsozialistischer Untergrund (NSU, Nationaal-socialistische Ondergrondse) wordt steeds weer de vraag gesteld of er meer, tot op de dag van vandaag nog onbekende, neo-nazi terreurcellen zouden bestaan. In juni 2012 schreef ik dat de NSU als ondergrondse cel een lokaal uitzonderingsgeval was, en dat men er niet van uit kon gaan dat hij onderdeel uitmaakte van een grote landelijk georganiseerde structuur. Daarmee bedoelde ik dat er vermoedelijk geen netwerk van meerdere georganiseerde cellen bestond. Dat ook buiten Saksen en Thüringen mensen op de hoogte waren van de NSU en zelfs ondersteuning gaven aan het “Zwickauer Trio”, wordt daarmee niet betwist.

Dit is een vertaling van het artikel “Der NSU war nicht die einzige rechte Zelle” uit nummer 582 van 19 april 2013 van het Duitse maandblad AK. De auteur Tomas Lecorte heeft een eigen blog. Zijn artikel is vertaald door André Robben. Actuele informatie over het proces tegen de NSU vind je onder meer hier:
Die Linke in Thüringen
Die Linke landelijk
Hajo Funke
Eyes wide shut
Doorbraak publiceerde eerder over de NSU:
Duitse staat zit tot over de nek in het neo-nazisme (16 november 2011)
Duitsland: onderzoek rond nazi-terroristen moet staat beschermen (25 april 2013)

Zijn er afgezien daarvan aanwijzingen voor het bestaan van meer terreurcellen? Om dat uit te vinden moet er zowel gekeken worden naar de extreem-rechtse scene van rond de millenniumwisseling alsmede naar de bekend geworden aanslagen die een extreem-rechtse achtergrond hadden of konden hebben.

De veiligheids- en politiediensten hebben al eind 2011 verklaard dat ze alle onopgeloste misdaden, die in het patroon van de NSU passen, uit de periode vanaf het jaar 2000 nog een keer onder de loep zullen nemen. Aangezien er sindsdien geen aanslagen van de NSU meer bekend zijn gemaakt, buiten de al bekende daden van het trio, kan men ervan uitgaan dat aan hen geen verdere misdaden toe te schrijven zijn. Het is echter onbetwist zo dat er sinds 1998 een veelvoud aan extreem-rechtse aanslagen heeft plaatsgevonden die verder gingen dan spontane acties. Wie heeft die gepleegd? Individuele daders, verwarden, wapengekken? Of een andere georganiseerde groep?

In de media wordt het feit dat extreem-rechtse terreur de afgelopen tien jaar in het algemeen een bestaand probleem was jammer genoeg naar de achtergrond gedrukt door de monstrueuze NSU-zaak. Terugkijkend wordt het een en ander duidelijk aan de hand van toenmalige aanslagen van rechtse groepen en de succesvolle staatsrepressie die daar op volgde. Verhoudingswijs weinig extreem-rechtse aanslagen uit de periode 1998-2003 bleven onopgelost – met het voorbehoud dat de politie in 1999 zelfs een bomaanslag op de tentoonstelling “Verbrechen der Wehrmacht” (over de misdaden van het reguliere Duitse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog, vert.) in Saarbrücken als “niet extreem-rechts gemotiveerd” inkaderde, zelfs al werden in een claimbrief de “Kameraden in Keulen” tot soortgelijke daden opgeroepen. Het blijft dan ook onbekend of er nog meer aanslagen waren die, zoals de misdaden van de NSU, zelfs niet door kritische media werden erkend als extreem-rechts gemotiveerd.

Zeker vanaf het einde van de jaren zestig werden er in de extreem-rechtse scene regelmatig wapens en explosieven verzameld, vechtsporten beoefend, en kleine en vaak kortlevende militante groepen opgezet. Kleine groepen en enkele “loose guns” oefenden aanslagen uit. Veel elementen van een vermoedelijk komende gewapende strijd zijn derhalve onafgebroken aanwezig geweest. Voor de extreem-rechtsen is het idee van een op handen zijnde eindstrijd een belangrijk element van hun zelfmobilisering. Maar pas rond het jaar 1997 wordt het idee van een gewapende strijd a la “leaderless resistance” voor vele extreem-rechtsen de richting waarin ze wilden gaan. Dat is in de afgelopen maanden veelvuldig gedocumenteerd, en ook destijds al waarschuwden antifa-groepen, journalisten, veiligheidsdeskundigen en politici voor opkomende militante structuren. Alleen de Verfassungschutz wist het natuurlijk beter: “Ongeacht het feit dat de bommenknutselaars uit Jena jarenlang in staat waren om vrij rond te lopen, bestaat er geen effectieve ondersteuningsscene van waaruit men een duurzame ondergrondse strijd kan voeren.”

De opbouw van extreem-rechtse cellen vanaf 1997

In Berlijn worden in 1998 met zelfgebouwde kleine bommen twee aanslagen gepleegd op de grafsteen van Heinz Galinksi (voormalig voorzitter van de Centrale Joodse Raad in Duitsland). Tot op heden is nog niet duidelijk wie daarvoor verantwoordelijk was.

In mei 1999 geeft een “nationaal-revolutionaire cel” een interview met het Hamburgse neo-nazi tijdschrift “Hamburger Sturm”, waarin ze zichzelf beschrijven als “ondergrondse activisten” in “oorlog met het systeem”. De groep uit het Berlijnse en Brandenburgse Blood & Honour-milieu wordt in juni 2000 aangehouden. De informant Carsten Szczepanksy bleek een leidend lid van de groep te zijn geweest. Deze cel beschikte over wapens en explosieven, maar was niet op het punt gekomen waarop ze die daadwerkelijk voor aanslagen heeft ingezet.

In Saarland wordt in maart 1999 de eerder genoemde en tot op heden niet opgeloste bomaanslag op de voorstelling over de Wehrmacht in Saarbrücken gepleegd. Rondom die tijd is de neo-nazi scene in de regio zeer actief. In november van dat jaar verschijnt er een anti-antifa brochure met de naam “Der Werhwolf”, gemaakt in kringen van het WAW (Weißer Arischer Widerstand, Wit Arisch Verzet) – een groep met een duidelijke Blood & Honour-link.

In Brandenburg onstaat begin 2000 de groep Nationale Beweging, die na diverse kleine acties tussen juni en december 2000 een aantal brandaanslagen op Turkse eetgelegenheden in Potsdam uitvoert. Tot slot bekennen ze het uitvoeren van een brandstichting op de Joodse begraafplaats van Potsdam. Er worden naar aanleiding daarvan 15 mensen uit het Blood & Honour-milieu aangeklaagd wegens het overtreden van §129a StGB (paragraaf 129a uit het Duitse Wetboek van Strafrecht, lidmaatschap van een terroristische vereniging, vert.). De vervolging werd echter niet doorgezet wegens gebrek aan bewijs. Een pikant detail is dat in 2003 bekend werd dat de informant Christian K. wist dat er een grote huiszoekingsactie tegen de verdachten op handen was en dat ook heeft verraden.

In het Rijn/Ruhrgebied schiet in juni 2000 de zwaar bewapende Dortmundse neo-nazi Michael Berger bij een verkeerscontrole op drie politieagenten en daarna op zichzelf. Vermoedens dat hij op weg was naar een aanslag werden door de politie ontkend (Rheinische Post, 18 juni 2000). Zes weken later, op 27 juli, explodeert in Düsseldorf een spijkerbom die diverse Joodse kolonisten deels zwaar verwondt. Er waren toen vermoedens dat extreem-rechts daarvoor verantwoordelijk was (RP Online, 12 november 2011).

Tot slot wordt in december 2003 met een automatische schietinstallatie een aanslag gepleegd op een Turkse restauranthouder. Het apparaat dat in 2011 in de Zwickause woning van de NSU gevonden wordt, is volgens de politie meerdere keren gebruikt. Eind 2001 wordt in München de Kameradschaft Süd opgericht. Binnen die groep ontstaat vanaf mei 2003 een conspiratieve subgroep die vechtsport beoefent, wapens en explosieven verzamelt en aanslagen plant. De groep wordt wegens §129a vervolgd en in september 2003 gearresteerd, waarbij onder andere 1,7 kilo TNT en ook andere explosieve materialen gevonden worden. Diverse mensen krijgen jarenlange gevangenisstraffen opgelegd.

Ten noorden van Stuttgart, in de regio van Backnang, worden in het eerste halfjaar van 2003 talrijke rechtse aanslagen gepleegd, waaronder drie brandstichtingen. Bij ongeveer twintig daarvan worden kenmerken van de militante Blood & Honour-groep Combat 18 achtergelaten. Ook hier werden diverse daders tot gevangenisstraffen veroordeeld, waarbij de rechter aangaf dat zij met de verwijzing naar Combat 18 enkel wilden opscheppen.

Dit zijn zes saillante voorbeelden van groepen die of aanslagen pleegden, of waarvan op zijn minst bleek dat ze opgericht waren en zowel gemotiveerd als in staat waren om aanslagen te plegen. Er zijn meer gevallen bekend die minder duidelijk zijn: zoals een groep rondom de neo-nazi Anton Pfahler die in Ingolstadt en omgeving tussen 1997 en 2003 veelvuldig betrapt werd bij wapenaankopen. Of neo-nazi’s in de regio Meerane (Saksen), bij wie in oktober 1997 talrijke vuurwapens in beslag werden genomen. Ook neo-nazi’s uit het milieu van de Freiheitliche Deutsche Arbeiterpartei (FAP, een in 1995 verboden neo-nazi partij, vert.) in de regio Göttingen werd in 1998 het oprichten van een terroristische vereniging ten laste gelegd. Verder is er nog het geval van de Skinheads Sächsische Schweiz (SSS), die van 1997 tot 2001 naast straatterreur ook vechtsport op het programma hadden.

“Geen concept voor een gewapende strijd”

Hoewel de veiligheidsdiensten in die tijd herhaaldelijk bleven verklaren dat er geen extreem-rechtse terreurstructuren bestonden, werden er tussen 1999 en 2004 in meer dan tien gevallen extreem-rechtse groepen vervolgd wegens het vormen van een criminele of terroristische organisatie, waarbij er in totaal ongeveer twintig mensen veroordeeld werden. Groepen zoals Blood & Honour en het SSS werden verboden. Waarom dat niet allemaal volgens officiële definities als “terrorisme” aangemerkt werd, kon de Verfassungsschutz op pientere wijze verklaren. Terrorisme was de “aanhoudend gevoerde strijd voor politieke doelen”, vooral door middel van strafbare feiten die in §129a StGB zijn vastgelegd. Doordat neo-nazi’s echter vanuit het oogpunt van de Verfassungsschutz wegens het ontbreken van “adequate leidersfiguren, logistieke en financiële middelen” niet in staat waren om hun strijd “aanhoudend” te voeren, en doordat militante extreem-rechtsen terrorisme bovendien afwijzen (Verfassungsschutz-verslag 2002), konden hun daden dus ook in geen geval tot terrorisme bestempeld worden. Zelfs toen in 1998 bij de garage in Jena vier pijpbommen gevonden werden, stelde de Verfassungsschutz in haar verslag beknopt dat “de groep daarmee geen concrete aanslagen van plan lijkt te zijn”.

Men kan stellen dat in de jaren van 1998 tot 2003 precies dat gebeurd is wat door velen voorspeld werd: er vormden zich diverse militante extreem-rechtse groepen die aanslagen pleegden. Die waren, naast de NSU, op zijn minst actief in de regio’s van Berlijn, Saarbrücken, Potsdam, het Ruhrgebied, Stuttgart en München. De bomaanslag van Saarbrücken van maart 1999 en een spijkerbom-aanslag in London van april 1999 werkten daarbij als startschoten. De bomaanslag in Düsseldorf van juli 2000 kenmerkte het begin van de “hete fase” van de extreem-rechtse terreurcellen. Het verslag van 2000 van de Verfassungsschutz stelt dat er na een rustig begin van het jaar vanaf juli een sterke toename in activiteit te zien was.

Ook wanneer men ervan uit kan gaan dat er geen geheime sturing van deze groepen bestond, maar dat ze het resultaat waren van een logische ontwikkeling binnen een bepaald politiek milieu was – en niet z zeer vanuit de Kameradschaftsscene, maar vooral vanuit de Blood & Honour-omgeving – dan is het toch duidelijk dat er naast de NSU zeker ook andere terreurcellen bestonden. Het verschil zit hem erin dat het “Zwickause Trio” ondergronds ging en daar bleef voortbestaan, terwijl andere groepen zichzelf weer opgeheven hadden, niet in de laatste plaats wegens de staatsrepressie waarmee ze te maken kregen. De organisatiegraad en duurzaamheid van de groepen was in alle gevallen anders: sommige groepen waren nauwelijks in staat om een snackkar in brand te steken, terwijl andere weer bommen met TNT in elkaar sleutelden.

Deze ontwikkeling bleef ook niet helemaal buiten de blik van de Verfassungsschutz. In het Verfassungsschutz verslag van 2000 werd nog een “aanpak voor het ontstaan van rechts-terroristische structuren” genoemd, en terugkijkend werd in 2004 weer opgelucht vastgesteld dat het hoogtepunt van deze ontwikkelingen plaatsvond in 2000 en dat de strafrechtelijke vervolging tegen de betrokkenen effect heeft gehad. Terugkijkend kan men niet concluderen dat de veiligheidsdiensten destijds stil hebben gezeten, noch dat de extreem-rechtse terreur onzichtbaar was. Er zijn duidelijke historische parallellen met vergelijkbare golven van extreem-rechtse mobilisering in de jaren 1972, 1980 en 1992 voor wat betreft de combinatie van bagatellisering en “dat kon toch niemand voorzien”. Ook het daaropvolgende ontstaan van extreem-rechtse cellen was steeds weer “een totale verrassing”. Al in 1970 klaagde de krant Frankfurter Allgemeine Zeitung dat extreem-rechtse daden te vaak aan ontoerekeningsvatbare individuen toegeschreven worden (Spiegel nr. 41 van 1980).

Zo kon op 12 november 2011 SPD-parlementslid Michael Hartmann, met de portefeuille Binnenlandse Zaken, in het weekblad Die Zeit geruststellend verklaren: “Ik zie er geen bewijzen voor dat de Verfassungsschutz hier door een gevaarlijke ontwikkeling heen heeft geslapen”. Daarin moet men hem op zijn minst gelijk geven: de Verfassungsschutz sliep niet, maar heeft enkel weer toegekeken.

Tomas Lecorte