Een antwoord op “leninisme in de 21ste eeuw” (socialisme-discussie deel 1)

Vladimir Iljitsj Lenin (1870-1924)
Vladimir Iljitsj Lenin (1870-1924)
De laatste jaren lijken leninisten zich nog meer dan normaal genoodzaakt te voelen om “leninisme” als ideeënstelsel en praktische leidraad te verdedigen. Het feit dat enkele van de belangrijkste bewegingen van verzet die we de afgelopen jaren hebben gezien (de Indignados, Occupy) zich expliciet afzetten tegen kernprincipes van leninistische organisatie is daarbij de belangrijkste reden. De afgelopen maanden is daar de implosie van een van de belangrijkste en invloedrijkste leninistische organisaties in de wereld, de Britse Socialist Workers Party (SWP), bijgekomen.

Ook Maina van der Zwan, een van de leiders van de Internationale Socialisten (IS) in Nederland, doet in het laatste nummer van De Socialist een poging om “leninisme in de 21ste eeuw” te verdedigen. In tegenstelling tot wat Occupy-ers beweerden, zijn politieke partijen an sich geen probleem, en bevat de “traditie van Lenin en de bolsjewieken” volgens hem “cruciale elementen (…) voor sociale strijd in de 21ste eeuw”. In dit korte antwoord wil ik, zij het slechts met gedeeltelijke argumentatie, betogen dat eerder het tegenovergestelde het geval is: voor het winnen van wezenlijke sociale veranderingen zal links enkele kernprincipes van het leninisme moeten begraven.

Als libertair-socialisten en anarchisten zouden we ons buiten dit debat kunnen houden, maar dat zou om meerdere redenen verkeerd zijn. Ten eerste is het socialisme ook onze traditie. We moeten die naam niet overlaten aan autoritaire varianten. De strijd tegen de gevestigde orde moet ook op ideologisch niveau worden uitgevochten, ook waar autoritaire ideeën van de dominante orde zich binnen linkse groepen vertonen. Ten tweede kunnen en mogen we niet ontkennen wat de invloed van de IS in Nederland is. We kunnen achterover zitten en zeggen: ach, die debatten kennen we allemaal al en kunnen we in oude stoffige boekjes lezen. Maar zolang de eerste ervaring van veel mensen met radicale politiek nog altijd met de IS is, zullen we ook een ideologisch tegengeluid moeten laten horen.(1)

In dit artikel wil ik slechts een aantal punten behandelen. Van der Zwan gaat in op enkele punten waar leninisten vaak op worden bekritiseerd: 1. Dat een leninistische organisatievorm uiteindelijk linea recta leidt tot de goelag, en 2. “Het meest controversiële aspect van leninisme”, de partijvorm. Beide punten zijn aan elkaar verbonden, dus laten we ze hieronder nader bekijken.

Lenins nalatenschap

Het eerste punt is voornamelijk een historisch debat, maar niet zonder belang. Wat een persoon historisch goedkeurt, zegt ook iets over wat hij nu en in de toekomst in potentie acceptabel vindt. Van der Zwan behandelt wat hij noemt de “Lenin leidt tot Stalin-these”, die volgens hem ook door anarchisten wordt aangehangen. Vervolgens legt hij uit hoe sterk Lenin wel niet van Stalin verschilde. Maar zijn verhaal is nog niet eens een karikatuur van “anarchistische kritiek” – want die kritiek is niet zozeer dat leninisme “tot Stalin leidt”, maar eerder dat zij “tot Lenin leidt”!

Volgens anarchisten gaat het in de strijd in Rusland niet mis zodra Stalin aan de macht komt, maar zodra de bolsjewieken in 1917 de macht grijpen en al snel hun eigen machtsposities gaan verdedigen en zich tegenover de arbeiders plaatsen. Een belangrijk voorbeeld zijn de fabriekscomités, de belangrijkste revolutionaire arbeidersorganen waarin de arbeiders zelf georganiseerd waren. Veelal via deze comités voerden de Russische arbeiders actie, en verkregen zij in de revolutionaire situatie directe invloed over hun eigen werkomstandigheden en levens. Veel van de hierin georganiseerde arbeiders waren lid van de Bolsjewistische Partij, maar die kwamen vrij snel tegenover hun eigen partij- en staatsleiding te staan. De bolsjewistische leiders steunden deze comités tijdelijk, strategisch. Maar toen zij aan de macht kwamen en de controle over het staatsapparaat hadden verworven, was een van de eerste handelingen het afnemen van de autonomie van deze comités van arbeidersmacht – effectief werden hiermee de meest revolutionaire organen machteloos gemaakt – de macht moest namelijk gecentraliseerd zijn, in de handen van de leninistische partij, maar in naam van “de arbeidersklasse”. De autoritaire productierelaties op de werkvloer wilden zij echter in stand houden, tegen de wil van veel arbeiders in. In de eerste maanden van hun macht brachten ze het al zo ver dat ze stakingen van arbeiders met geweld neersloegen waar zij dat nodig achtten.(2) Zie de voetnoot voor literatuur en meer details, maar duidelijk is dat voor anarchisten het probleem ligt bij de handelingen van leninisten, en de rechtvaardiging en principes die daaraan ten grondslag liggen. Het verschuiven van de vraag naar “Stalin” is een zwaktebod.

Leiders, volgers en structuren

Dan punt 2, de organisatievorm die leninisten voorstaan. Interne discussie, maar een centrale leiding bepaalt uiteindelijk wat er gebeurt. In zijn artikel claimt Van der Zwan, zoals wel vaker in de retoriek van leninisten, dat “een revolutionaire partij door en door democratisch” moet zijn, met “maximale onderlinge discussie”. Iedereen die ooit lid van een dergelijke partij is geweest, weet dat “maximale discussie” in werkelijkheid vaak neerkomt op het geschoolde kader dat de partijlijn leert en verdedigt aan nieuwelingen. Uit eigen ervaring weet ik hoe men bij de IS uiteenzette wie met wie moest gaan praten: “Okee, als jij even met Q. gaat praten over onderwerp R., want daar is hij nog niet zo sterk op [lees: over dat onderwerp hanteert Q. nog een verkeerde mening].”

Desondanks is er meer ruimte voor discussie dan binnen de mainstream politieke partijen. Gezien het feit dat de IS voor velen de eerste aanraking met werkelijk linkse ideeën is (anti-racisme, anti-imperialisme, voor sociale strijd en gelijkheid, etc.) zijn nieuwelingen vaak maar wat blij met de discussies over deze onderwerpen. Een wezenlijkere vraag in plaats van “Hoeveel wordt er gediscussieerd?” is echter: “Waar ligt de macht tot beslissingen?” Waar wordt bepaald welke campagnes worden gevoerd, welke coalities worden aangegaan, etc.? Leden kunnen zoveel discussiëren als ze willen, maar daar hebben ze geen directe invloed op. Eenmaal per jaar mogen ze stemmen wie de leiding in handen krijgt. De rest van het jaar zijn er wel vergaderingen, maar de beslissingsbevoegdheid ligt bij het Centraal Comité. Ook hebben doorsneeleden geen wezenlijke mogelijkheden om interne discussies te starten, los van hun eigen afdeling, die soms maar uit enkele leden bestaat. De controle over de stroom aan informatie, bijvoorbeeld door middel van het ledennieuws dat wordt rondgestuurd, is volledig in handen van de centrale leiding. Een lid dat informatie zou willen opsturen, of wil discussiëren met de andere leden, heeft daar geen mogelijkheid toe. Een intern discussiebulletin bestaat er alleen in de aanloop naar de jaarlijkse conferentie. Om de zoveel tijd ontstaat er in dit soort groepen dan ook een kritische groep die democratisering eist, doorgaans zonder al te veel succes.

Dit vertrouwen in “het kiezen van de juiste leiders” is zeer gevaarlijk. In een kleine organisatie als de IS lijkt dit nog mee te vallen, en zijn de consequenties op zijn hoogst wat gedesillusioneerde jonge zielen en het niet volwaardig tot ontwikkeling komen van de potentie van de leden. Maar bij haar grotere zusterpartij in Engeland, de SWP, hebben we de afgelopen maanden gezien wat de consequenties kunnen zijn als een leiderschap besluit om haar machtspositie te verdedigen, en de leden nauwelijks instrumenten hebben om zich daar tegen te wapenen. Wanneer het gaat over revolutionaire situaties als in 1917, zijn de consequenties nog vele malen groter.

In de leninistische visie gaat het erom de juiste personen aan de leiding te krijgen. Anarchisten en libertair-socialisten passen daarentegen een structurele analyse toe, en stellen dat het in grote machtsstructuren uiteindelijk relatief weinig uitmaakt of je Lenin, Rosa Luxemburg, Bakoenin, Stalin, Emma Goldman of Maina van der Zwan aan de leiding hebt. De positie waarin je je bevindt, creëert haar eigen belangen en dynamiek, en niemand is immuun voor zulke processen. De democratie binnen een groep kan niet voornamelijk afhankelijk zijn van “kritische” en “tegendraadse leden” (Van der Zwan), maar moet ingebakken zijn in de structuren van een organisatie.

In dit opzicht houdt de leninistische traditie vast aan een van de centrale dogma’s van de heersende klasse: dat “de samenleving noodzakelijk verdeeld moet zijn in leiders en volgelingen, het idee dat sommigen geboren leiders zijn, terwijl anderen zich boven een bepaald niveau niet echt kunnen ontwikkelen”. Zoals de libertair-socialist Chris Pallis (onder het pseudoniem Maurice Brinton) schreef: dit is “de niet herkende invloed van de ideologie van de bourgeoisie, zelfs op de geest van hen die meedogenloos probeerden de bourgeois-maatschappij omver te gooien”.(3)

Libertaire kritiek claimt dat autoritaire structuren uiteindelijk tot negatieve uitkomsten leiden. Maar het gaat niet alleen om de uitkomsten. Kapitalisme als economisch systeem zorgt voor een enorme ontwikkeling en productietoename – toch accepteren wij die resultaten niet zomaar als positief. De weg er naartoe ligt namelijk bezaaid met lijken en vertrapte zielen. Ook in niet-revolutionaire situaties waar de gevolgen niet zo groot lijken, zouden er geen autoritaire tendenzen binnen een linkse groep moeten bestaan – net zoals we ook geen seksisme accepteren met de rechtvaardiging dat dit nodig is om een werkelijk niet-seksistische wereld te creëren.

Goed georganiseerd?

Dat “de tegenstanders van sociale verandering erg goed georganiseerd zijn,” zoals Van der Zwan schrijft, is helemaal waar, en een belangrijk feit. Daaruit kun je volgens mij hoogstens tot de logische conclusie komen dat wij ook “erg goed georganiseerd” moeten zijn, en dat het slecht is als we vervallen in allerlei kleine groepjes die zonder enig overleg los van elkaar werken.(4) Maar de redenering dat we daarom op een top-down gecentraliseerde manier georganiseerd moeten zijn, volgt daar niet uit. Wel zou dit belangrijke feit naar mijn mening tot een discussie binnen libertair-links moeten leiden over hoe we ons organiseren – het bestaan van Doorbraak, de Vrije Bond, de Kritische Studenten Utrecht, en losse lokale anarchistische groepjes ten spijt, hebben we in de afgelopen jaren allesbehalve een duidelijk en effectief georganiseerd geluid kunnen laten horen in de sociale strijd die plaatsvindt en waar wij vaak onderdeel van zijn. Peter Storm tekende onlangs terecht aan dat de ineenstorting van de SWP een ellende is voor de hele “linkse strijd en beweging”, “tenzij en totdat libertaire revolutionairen erin slagen meer uitstraling, hechtere maar vooral opener organisaties en netwerken te vormen” die een wezenlijk alternatief bieden voor leninistische organisaties.

Dit artikel zal niet uitgebreid een alternatief uiteenzetten. Maar duidelijk is dat posities waarin een persoon of kleine groep de macht heeft om de essentiële beslissingen voor een organisatie te maken, met alleen controle achteraf, terwijl die groep ook de controle over de interne en externe informatiestroom in handen heeft, vermeden moeten worden. Verder moet er ruimte zijn voor eigen initiatief. Eenheid in actie is een groot goed wanneer het bereikt kan worden (en als dat nooit bereikt kan worden binnen een organisatie, is er iets mis), maar dat betekent niet dat een lid of afdeling geen eigen initiatief mag ontplooien als dit niet goedgekeurd is door een centrale leiding. Daarom is de federale organisatievorm zo belangrijk: veel gezamenlijk optrekken, samen strategieën uitzetten, maar uiteindelijke autonomie voor lokale afdelingen om een eigen lijn te trekken. Dit is geen verzwakking – het voorkomt eerder onnodige splitsingen en interne gevechten. Voor een uitgebreidere uiteenzetting over libertaire vormen van organisatie is het net uitgekomen boekje van de Britse Solidarity Federation, met de kenmerkende titel “Fighting For Ourselves”, een aanrader.

Aansluitend op de titel van die brochure, is er als laatste punt nog de houding, die niet alleen leninisten siert maar zich daar wel specifiek en expliciet voordoet, namelijk dat zij zichzelf vaak ‘buiten de strijd’ plaatsen, als buitenstaanders die moeten interveniëren in de strijd van de arbeiders. Zoals Van der Zwan het verwoordt: op basis van een onafhankelijke organisatie “ontwikkelen en onderhouden [revolutionaire socialisten] een nauwe band met de arbeidersklasse”. In plaats van zichzelf als onderdeel van die klasse, of strijdende groepen, te zien, beschouwen leninisten zich vaak als ‘verlichte buitenstaanders’ die anderen in hun strijd moeten helpen. Dat is misschien wel inherent aan de visie op ‘de massa’ als misleid volk dat betere leiding nodig heeft.

Maar grote sociale veranderingen komen er pas zodra de kracht van grote massa’s zich doet gelden. En die kracht kan zich pas volledig ontwikkelen als mensen zelf bewust worden en zelf de beslissingen gaan nemen over hun acties en leven, niet als ze gebruikt worden als massa die de ideeën van de leiders moet uitvoeren. De meesten van ons zijn zelf ook onderdeel van de onderdrukte klasse (wat overigens niets afdoet aan de toegenomen heterogeniteit van die klasse, die nieuwe problemen en uitdagingen met zich meebrengt) en zo moeten we anderen ook benaderen en ondersteunen.(5)

Van der Zwan kan wel schrijven dat deze “politieke en organisatorische principes creatief” en niet dogmatisch toegepast moeten worden, maar dat verandert niets aan de kern. De IS is duidelijk een meer open en zelf-kritischer organisatie dan de SWP. Het leninistische spectrum biedt, zoals ook de discussie tijdens de crisis in de SWP liet zien, ruimte aan meerdere soorten organisaties. De een uitermate autoritair, de ander met iets meer vrijheid voor de leden. Maar de kern blijft het idee dat de meeste mensen geleid moeten worden door de meest verlichte geesten.

En die “burgerlijke” gedachte kunnen we missen als kiespijn.

Jelle Bruinsma

Noten
1. Het laten horen van een ideologisch tegengeluid heeft geen noodzakelijke implicaties voor samenwerking in concrete sociale strijd. Sommige anarchisten willen uit principe niet samenwerken met de IS omdat zij “autoritair” zijn. Dit is een positie die volgens mij lang niet altijd gerechtvaardigd is.
2. “The Bolsheviks and workers’ control: the state and counter-revolution”, Maurice Brinton. Online te lezen op Libcom. In 1982 is er ook een Nederlandse vertaling uitgekomen bij Uitgeverij De Vlam, en in 2005 was er een heruitgave door Uitgeverij de Dolle Hond. Een video-fragment waarin Noam Chomsky deze geschiedenis doorloopt staat hier online.
3. “The Bolsheviks and workers’ control: the state and counter-revolution”, Maurice Brinton. Een andere interessante uiteenzetting van dit argument is te vinden in dit video-fragment van Noam Chomsky. Otto Rühle, een communistisch criticus van het bolsjewisme, schreef in soortgelijke termen: “According to Lenin’s revolutionary method, the leaders appear as the head of the masses. Possessing the proper revolutionary schooling, they are able to understand situations and direct and command the fighting forces. They are professional revolutionists, the generals of the great civilian army. This distinction between head and body, intellectuals and masses, officers, and privates corresponds to the duality of class society, to the bourgeois social order. One class is educated to rule; the other to be ruled. Out of this old class formula resulted Lenin’s party concept. His organisation is only a replica of bourgeois reality. His revolution is objectively determined by the forces that create a social order incorporating these class relations, regardless of the subjective goals accompanying this process.
4. Dit hoeft natuurlijk niet te gelden voor tactieken voor bepaalde acties. Maar als strategisch punt voor de lange termijn lijkt me dit evident, als we ooit meer willen bereiken dan minieme overwinningen.
5. Wie dit slechts mierengeneuk vindt over een ‘verkeerde houding’, is waarschijnlijk nog nooit aangesproken door een IS-er bij een staking of actie.