De Peueraar 5, januari 1991

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Concreet en actief tegen C&A

Samen met een twintigtal medestrijders stond ik in een drukke winkelstraat de wereld te verbeteren. Het was zaterdag, vlak voor de kerstdagen. Het consumptiecircus draaide op volle toeren. De mensen in de straat haastten zich van de ene winkel naar de andere, van kalkoen naar kerststol, van een marsepeinen Jezus-aan-het-kruis naar een opblaasbare kerstboom. Ze hadden geen minuut te verliezen. Een van de spaarzame gelegenheden om gedwongen geld uit te geven aan voor het merendeel waardeloze of overbodige spullen, moest volledig benut worden. Nu kom het, nu mocht het: speelgoedtanks waarmee je speelgoed-Saddams overhoop kon schieten, knuffelberen om verloren gewaande tederheden te schenken of te ontvangen, CD-spelers, surfplanken of joggingpakken om de buren jaloers te maken... koop, geniet, wees gelukkig! Consumeer, hap, slik, trek uw WC door, laat een boer en een wind, en zink tevreden terug in het pas aangeschafte bankstel! Kapitalisme is mooi!

Temidden van een dergelijke zorgeloze en vrolijke gelukzaligheid moesten wij, de actievoerders, voor de broodnodige afwisseling zorgen. Wij gingen mensen uit hun paradijselijke dromen helpen, wij gingen vertellen dat het leven voor heel veel mensen op de wereld een permanente nachtmerrie is. Onze taak was het om ook eens (weer, weer, weer, weer eens....) de andere kant van de medaille te laten zien, de andere kant van Nederland, bijvoorbeeld. Ditmaal hadden we als actie-object de textielindustrie gekozen, met name C&A. We waren ijverig in de weer geweest om actiemateriaal te maken, grote en kleine borden met teksten als "C&A toch voordeliger door uitbuiting" en "De prijs is het bewijs van de uitbuiting". We hadden zelfs een heus zangkoor weten te regelen. Een koor dat liedjes zou zingen over de uitbuiting van arbeiders in de textielindustrie, hier en in de Derde Wereld. Ook waren er ballonnen (voor de kleintjes) en folders (voor de groten, die krampachtig probeerden om die kleintjes bij ons vandaan te houden). Voor mij een vertrouwde publieksvriendelijke actie, waarbij wij ons zo lief mogelijk zouden gedragen... En dat terwijl de kerstdagen naderden. Iedereen zou geestelijk helemaal open staan voor ons goede doel (nou ja, iedereen...). Nadat we ons met ons groepje hadden genesteld voor het C&A-filiaal in de Haarlemmerstraat, keek ik om me heen. Op enkele meters afstand zag ik het Leger des Heils staan. Vandaag kon niets neer mislukken!

Ik begon folders uit te delen aan argeloze voorbijgangers. Ik was niet de enige die dat deed: links en rechts van me zag ik nog meer medestrijders. Mensen, komt dat zien, hier zijn ze weer, die eeuwige wereldverbeteraars die jullie liever zien gaan dan komen; mensen, hier staan ze, die lastposten die knagen aan jullie geweten; kijk hoe jullie met een wijde boog om hen heen lopen, pas op, ze zijn besmettelijk! Ineens zag ik in mijn ooghoek een man staan die mij van top tot teen stond te bekijken. In een opwelling dacht ik: "Zal ik vragen of ik wat van hem aan heb?". Maar dat verwierp ik, uit ervaring wist ik da, de beste benadering van het grote publiek een vriendelijk, open en ontwapenend gezicht was, zonder enig spoor van agressie of wij-weten-wel-beter-gedrag. "En", dacht ik, terwijl ik de man beter bekeek, "de agressie zal toch wel boven komen drijven. Vooruit, eens kijken wat we gaan beleven met deze meneer". "Wilt u ook een foldertje?", vroeg ik met een gladgestreken gezicht. "Nee", antwoordde hij zonder aarzeling, "ik zou liever die borden van je lijf willen rukken." "Ah", reageerde ik, alsof ik het de normaalste zaak van de wereld vond dat ik zo werd behandeld, "kijk eens aan. Maar misschien wilt u toch weten wat we hier aan het doen zijn." Nu kreeg de man de smaak te pakken. "Aan het doen zijn, aan het doen zijn, ja, dat zie ik zo ook wel", zei hij, wijzend op de rest van de groep, die al zingend, lachend en discussiërend met voorbijgangers, duidelijk als groep herkenbaar waren. "Belachelijk", zo vervolgde hij, "belachelijk gewoon." Het woord "belachelijk" herhaalde hij nog enige malen, om vooral toch maar te benadrukken hoe belachelijk het was wat we deden. Ik bleef enige tijd wachten op een nadere uitleg, maar die kwam niet. Ik wilde hem graag uit de tent lokken. "Dus u vindt die mensen belachelijk." "Ja, ze moesten eerst maar eens gaan werken, in plaats van hier rotzooi te schoppen." Aha, daar kwam het, ik zat er al op te wachten. "Belachelijk!" "Maar vindt u niet dat het veel belachelijker is om meteen al handtastelijk te worden, nadat ik u alleen maar een foldertje heb aangeboden?" "Belachelijk!" Ik gooide het over een andere boeg, want de woordenschat van deze man was blijkbaar niet al te groot. "En vindt u dat werkloze mensen eigenlijk geen mening mogen hebben, dat je eerst moet werken voordat je mee mag praten?" Dat was koren op de molen, dat was ook mijn bedoeling. "Ze moesten maar eens gaan werken, ik werk van 's morgens acht uur tot 's middags vijf uur, en die doen niks. Die zijn alleen maar overal tegen." "Hoe weet u nou dat die mensen niet betaald werken, staat dat soms op hun voorhoofd geschreven?"

Zo zette het "gesprek" zich voort. Als ik vooraf al een verwachting van 0,0000001 procent had dat hij een beetje redelijk zou zijn, dan was die hoop nu definitief verdwenen. "En voor wie doe je dit nou eigenlijk, hè? Je wilt er zeker zelf beter van worden. Ja, dat is het, je wilt ook zo rijk worden als die directeuren van C&A, alleen wil je er niet voor werken." "Meneer, dat is het helemaal niet, wij voeren hier

actie voor onder andere de arbeiders in de textielindustrie, de thuiswerksters". "Thuiswerksters, ben je dan zelf een thuiswerkster?", vroeg hij ironisch. "Nee", moest ik bekennen. "Nou dan", lachte hij triomfantelijk, "wat doe je dan hier." "Mijn God", dacht ik ontzet, "zou het niet eens tot z'n botte hersens doordringen dat je in de wereld ook iets voor je medemens kunt doen, dat je niet altijd je eigen belangen hoeft na te jagen. Mijn God, hoe ver gaat de kapitalistische vervreemding, hoe lang nog draait de mallemolen van de ontmenselijking?" "We strijden ook voor illegale mensen in Nederland", probeerde ik. "Illegalen? Ja, die hebben we hier net nodig. Die komen hier onze welvaart opeten. Ja, daar heb jij niet voor betaald, voor die welvaart, maar ik wel. Daar betaal ik belasting voor."

Intussen hadden we van beide kanten versterking gekregen. Naast de man was een meneer met een Telegraafgezicht gaan staan, aan mijn zijde had zich een anarchist geschaard. Men zegt dat anarchisten bommen gooien. Niettemin voelde ik mij een stuk veiliger, nu deze anarchist naast mij stond. Als er bommen gegooid zouden gaan worden, dan zou dat gebeuren door mijn "gesprekspartner"... De mij niet onbekende anarchist bleek goed op de hoogte van de misstanden in de wereld. Bovendien waren zijn gespreks- en discussietechnieken veel verfijnder en geslepener dan de mijne. "Of die illegalen, of andere mensen die in het verdomhoekje zitten, nou hier of in de Derde Wereld wonen, dat maakt niks uit. Ze moeten voor ons de rotklussen opknappen, voor onze luxe, onze mode, onze welvaart. Het gaat erom dat ze zo arm en machteloos zijn, dat ze in de hoek zitten waar de klappen vallen. Het gaat erom dat de bazen van ze profiteren, omdat ze zo goedkoop zijn. Er moet veel winst gemaakt worden, dus zoek je arbeiders op die je kunt afschepen met een hongerloontje."

Hiermee was voor mij het hoogtepunt van het "gesprek" bereikt. Meer zouden we er niet aan toe kunnen voegen. Het woord (het Woord?) was gezegd, het licht (het Licht?) moest nu maar gezien worden. De anarchist had met zijn verhaal het hele imperialistische uitbuitingssysteem ragfijn blootgelegd, hij had het genadeloos in het daglicht gesteld, en nu moesten we maar afwachten of het door eerlijke zonnestralen zou verschroeien, om daarna als as tot de aarde weder te keren. "Internationalisme", zo dreunde het in mijn hoofd, "de uitbuiting is internationaal georganiseerd, dan moet ook het verzet internationaal zijn, en het politieke bewustzijn. Of je het beest, het kapitalistische monster, nu een klap voor z'n smoel geeft, of een schop onder z'n kont; dat maakt niet uit, zolang je maar rake klappen uitdeelt, zolang je maar bezig blijft om het systeem dood te kietelen."

"Belachelijk", zei de man, opnieuw wijzend naar de actievoerders die niet geheel (nou ja, eigenlijk geheel niet) volgens de laatste C&A-mode gekleed waren. "Wilt u in ieder geval wel het foldertje meenemen?", vroeg ik. Tot mijn grote ontsteltenis pakte hij het aan, om daarna in de anonimiteit van de consumerende massa onder te duiken.

Terug