De Peueraar 23/24, juli/augustus 1992

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Zakjes verf, een gebroken neus en een eenoog

Stel: er is een overijverige en mallotige actievoerder die zich moegestreden naar het einde van het actiejaar 1991 - 1992 sleept en een schreeuwende behoefte aan vakantie heeft. Deze meneer of mevrouw loopt op een druilerige morgen langs een raam, ergens in de stad. Hij of zij ziet een rood-groen-witte poster hangen, een aankondiging van het congres "Jurist en werk", te houden in de Pieterskerk. "Echt zo'n dag voor carrièrejagers en verwaande ondernemers", denkt onze actievoerder, en hij of zij wandelt verder. Hij of zij ziet de poster nog een keer, en misschien nog wel een keer. En dan dringt het tot hem of haar door: Aad Kosto, de bijzonder gehate staatssecretaris van Justitie, bekend als de eerst verantwoordelijke voor het Nederlandse vluchtelingenbeleid, zal de opening van het congres verrichten. Onze actievoerder schrikt op denkt na, zucht. Er gaat een lichtje branden.

Stel: onze actievoerder spreekt zijn of haar laatste restjes actie-energie aan. Hij of zij doet er nog een schepje bovenop. Stel: hij of zij voelt een heilig vuur branden. Of, wat minder verheven uitgedrukt, hij of zij moet weer zo nodig. Zo nodig actievoeren voor de goede zaak. Tegen het kwaad in de wereld. Daar beginnen ze weer te draaien, de molens van de actiekermis. Daar staat het spookhuis, met de vreselijke eenoog Aad met de drie benen, die mensen van verre streken uit ons kikkerlandje schopt.

Stel: onze actievoerder bespreekt zijn of haar plannetjes met kameraadjes. Ze zien het wel zitten, een actie. Een niemendalletje, een kleintje tussendoor, een toetje aan het eind van het actieseizoen. Ze besluiten om een lawaaiprotest te organiseren. Herrie maken, de eenoog overschreeuwen, de woede van het volk in geluid omzetten. Stel: het is woensdagochtend 17 juni 1992, 8.30 uur. Het volk is toegestroomd om deel te nemen aan het protest tegen de eenoog. Het volk bestaat uit 50 actievoerders. Zij maken lawaai in de ware zin van het woord: trommelen, krijsen, toeteren, zingen, fluiten. Een vrolijke boel daar bij de Pieterskerk. Op een eerbiedige afstand kijkt de sterke arm toe. De spierbal van de staat wacht af, en legt geen contact met het uitbundige volk. De congresgangers willen de kerk in. Ze moeten door een nauwe sluis lopen, met aan weerszijden twee hagen actievoerders. De carrièrejagers zijn stil, braafjes, verbouwereerd. Ze laten het protest over zich heen komen.

Stel: de eenoog loopt in z' n eentje, zonder begeleiding van oom agent en welhaast achteloos, het plein van de kerk op. Hij schudt de hand van de sterke arm. Stel: de vlam slaat in de pan. De aanblik van het kwaad, de, eenoog die vluchtende mensen terugschopt naar landen vol repressie, honger, uitbuiting, dood, wordt het volk te machtig. Aan het geduld van de actievoerders komt een einde. Er moet iets gebeuren, er moet iets ondernomen worden tegen de eenoog en zijn volgelingen en bewonderaars, die luidkeels roepen: "Onze welvaart is van ons en daar blijven ze van af". Ze. De anderen. De ongewensten. De vluchtelingen.

Stel: het grootste deel van de machtige menigte van actievoerders, "een horde wilde demonstranten" volgens De Telegraaf van donderdag 18 juni, stormt op het monster af. Politie-agenten proberen eenoog te beschermen. Liefdevol, alsof het hun eigen vader is, omarmen ze hem. Het loopt uit de hand. De openbare orde, een abstracte en metafysische zeepbel, wordt geschonden, doorgeprikt. Er wordt door het volk een zakje verf gegooid. Of twee zakjes. Of misschien wel vier. Een zakje spat uiteen op het oog van een agent. Het monster is moeilijker te raken, want het heeft maar 1 oog. Eenoog ontkomt en vlucht de kerk binnen, met slechts enkele verfspetters op zijn verfijnde jasje. Eenoog vlucht eenmalig, kortstondig. Miljoenen anderen, geen monsters maar mensen, vluchten dagelijks, onophoudelijk. De politie raakt overstuur. De heilige openbare orde is in het geding. Er moet opgetreden worden. Er moet gearresteerd worden. Met z'n vijven, zessen, zevenen dringen de agenten de groep actievoerders binnen. Daar zitten de verfgooiers, en de handtastelijken. Die moeten ze hebben. Ze pakken er een. De groep wordt woedend en verzet zich. De agenten gaan meppen. Paniek op het plein. Een politiehond met een dienstdoende dolleman jaagt de mensen uiteen. Er zijn gewonden bij de actievoerders. Er is een gebroken neus bij een agent. Toegebracht, zo verklaart de sterke arm, door de jongen die is gearresteerd, toen hij op zijn buik op de grond lag. In een machteloze positie dan toch wel, meneren en mevrouwen agenten! En waarom zouden de actievoerders en de advocate van de arrestant de politie eigenlijk moeten geloven? De arrestant wordt weggevoerd. De politie zal hem belachelijk lang opsluiten. De politie heeft nu een zondebok, ditmaal geen vluchteling, maar een politieke gevangene.

Stel: onze actievoerder die de poster zag hangen is het hele jaar druk bezig om een verhaal te vertellen. Het verhaal van 1492 - 1992, 500 jaar kolonialisme, wereldwijd en alledaags racisme en seksisme, de terreur van het spel van vraag en aanbod. Er luistert geen hond. Niemand ligt wakker, in zijn of haar bedje te woelen om in het reine te komen. Om naar aanleiding van het verhaal na te denken over mens en wereld. Over zichzelf. Onze actievoerder is moedeloos. En misschien gefrustreerd? Stel: er worden vier zakjes verf gegooid, en het wordt groot nieuws. Nieuws met een hoofdletter. Een verhaal over vijf eeuwen witte mannelijke Westerse dominantie is geen nieuws. Verf is nieuws. Geweld is nieuws. De volgende dag, 18 juni, staan de landelijke en plaatselijke kranten vol, of eerder bol, van het gebeuren. Radio en televisie besteden er aandacht aan. De actievoerders geven interviews, leggen verklaringen af, discussieren, spreken mensen aan, vragen om steun, proberen de arrestant te helpen. De gekte in de media en de actiedruk op de werkvloer nemen ernstige vormen aan. En het verhaal ligt daar maar. Het verhaal van de vluchtelingen en het Nederlandse beleid wordt aan de mens gebracht, maar niet gehoord. Of niet begrepen. Of verzwegen. De wereldwijde openbare orde is al vijf eeuwen geschonden, maar de actievoerders worden gedwongen om te praten over de aantasting van de stedelijke openbare orde op woensdagochtend 17 juni tussen 8:50 en 9:05 uur.

Stel: er worden vragen gesteld over het politie-optreden. In een gemeenteraadscommissie. Een actievoerderleest een verklaring voor. De burgemeester van de stad, die de commissie voorzit, raakt zichtbaar geïrriteerd. Hij onderbreekt de actievoerder tweemaal. De actievoerder mag niet praten over het "racistische vluchtelingenbeleid". Stoute jongen, die actievoerder. De burgemeester eist dat hij het woord "racistisch" intrekt. Dat doet de actievoerder dan maar. Hij wil verder lezen. Alles wat gecensureerd wordt, bestaat niet. Noem je het woord "racisme" niet, dan is er geen racisme. Zo gaat dat. Een eeuwenoude techniek, die de burgemeester ook beheerst. Onmiddellijk na de verklaring houdt de burgervader een gloedvol betoog over vrijheid van meningsuiting. Wat een mooi recht dat toch is. En dat iedereen daarop een beroep kan doen. Maar dat geldt niet, blijkbaar, voor het woord "racistisch". Wat een mooi recht. Censuur. Mooi recht. En hij betitelt enkele zinnen later de verfgooiers als "enkele idioten". Mooi recht, vrijheid van meningsuiting. Je mag zeggen wat je wilt, als je het woord "racistisch" maar inslikt. Of vergelijkbare woorden.

Stel: onze actievoerder is doodop. Hij of zij snakt naar rust, naar een oase van pret, licht, zon, zee, zand. Hij of zij dwaalt lusteloos rond, op zoek naar een kuuroord of een revalidatiecentrum. Op een druilerige morgen loopt hij of zij langs een raam, ergens in de stad. Hij of zij ziet een poster hangen, een aankondiging. Nee, niet opnieuw. Hij of zij neemt de benen. Aan elk raam hangt een poster. Elk huis roept protest op. Elke straat lokt een daad van verzet uit. Hij of zij vlucht, en wordt wakker, badend in het zweet.

Terug