De Peueraar 28, december 1992

Auteur: Harry Westerink


Van Rijn-gekte

Op 20 november gaf de Leidse wethouder van cultuur Hennie Koek het officiële startsein voor de aanleg van een schilderspleintje in de Weddesteeg. Dat pleintje heeft te maken met de opkomst van een betrekkelijk nieuw fenomeen in Leiden: de Van Rijn-gekte.

De beroemdste zoon van Leiden is een verwaarloosd kind. Zo omschreef VVV-directeur Cees Hugens ongeveer anderhalf jaar geleden het gebrek aan aandacht in Leiden voor Rembrandt van Rijn, een kerel die in de zeventiende eeuw aardig overweg kon met verf en kwast. Deze Van Rijn werd geboren op 15 juli 1606 in de Weddesteeg in Leiden. Van Rijn heeft de eerste 26 jaar van zijn leven in Leiden gewoond. Na een leerperiode vestigde Van Rijn zich als zelfstandig schilder in Leiden. Later verhuisde hij naar Amsterdam. De VVV-directeur had alle reden tot klagen, gezien vanuit zijn positie van een op toerisme gefixeerd mens. Het jaar 1992 was op komst, een jaar dat was gedoopt tot Rembrandtjaar. En dat betekende werk aan de winkel van het toerisme. Leiden moest meer vaart aanbrengen in en meer geld ophoesten voor de Rembrandt-industrie, een uiterst belangrijke sector van de Nederlandse (en Leidse) toeristische industrie. Als Leiden geen haast ging maken met het promoten van de stad als Rembrandtstad, dan zouden we de concurrentieslag met andere toeristische attracties in Nederland meer en meer verliezen. Dan zou het spookbeeld van het duffe provinciestadje weer worden bevestigd. En dat zou toch jammer zijn. Vooral voor de plaatselijke horeca, musea, en winkels.

Ook CDA-er Joop Walenkamp, de Leidse wethouder van Economische Zaken en toerisme, benadrukte het belang van investeringen in het plaatselijke toerisme. Volgens hem is de toeristische industrie een van de weinige sectoren waar nog een enorme groei is te verwachten. Daar liggen nog grote winsten in het verschiet, daar zitten de gaten in de markt. Tijd dus voor een injectiespuit, gevuld met een financiële oppepper, in de vorm van een overdosis kapitaal. Een spuit die de toeristische industrie kan steken in de bil van Van Rijn. Lang leve het uitmelken van de schilderachtige koe Rembrandt!

Van Rijn in de binnenstad

De balletjes die Hugens en Walenkamp, en velen met hen, opgooiden, werden behendig opgevangen door een deel van de elite van de stad (de gemeenteraad, de toeristische industrie, de kapitaalkrachtige sponsors in het bedrijfsleven). Het imago van Leiden als Rembrandtstad moest opgekrikt worden, zeker in het Rembrandtjaar 1992. Daarover was iedereen het eens. Men was van mening dat te weinig in de stad herinnerde aan de beroemdste zoon. Het was blijkbaar onvoldoende dat Van Rijn werd geëerd met een Rembrandtstraat (in 1879 gaf de gemeenteraad deze naam aan een stuk van de Binnenvestgracht, bij gebrek aan een indrukwekkender straat in de buurt), een Rembrandtpark, een gedenksteen in de muur van de nieuwbouw in de Weddesteeg (in 1906 aangebracht en later in de nieuwbouw ingemetseld, ter herinnering aan de geboortedag van Van Rijn), een borstbeeld op de Witte Singel, een (1!) schilderij in het stedelijk museum De Lakenhal. En er is bewust voor gekozen om de Lakenfeesten in Leiden, een toeristisch zomerproject ter meedere glorie van de (buitenlandse) vakantiegangers, samen te laten vallen met de geboortedag van de zoon. Genoeg Van Rijn in Leiden, zou je zo zeggen. Maar nee hoor, het jaar 1992 naderde, en de Van Rijn-gekte nam emstige vormen aan. Het was (en is) de bedoeling dat die gekte zich zou concentreren rondom de Weddesteeg en het Galgewater.

De bestuurders en bonzen bleven mokken over onvoldoende Van Rijn. Met name over de aanwezigheid van slechts 1 Van Rijn-schilderij in de stad was de toeristische industrie slecht te spreken. Als geboortestad van Van Rijn had Leiden toch recht op meer dan 1 (en volgens de kenners ook nog behoorlijk tegenvallend) schilderij uit de beginperiode van de beroemdste zoon. Wat zou het mooi zijn om te pronken met "De nachtwacht", of een van de zelfportretten van Van Rijn. Hoe echter meer kunstwerken van de zoon te bemachtigen? Het aankopen van Van Rijn-schilderijen is een welhaast onmogelijke opgave. Ze zijn een fortuin waard, en als Leiden, een van de armere gemeenten in Nederland, dan toch op de fles moet, dan kiest men liever voor rampzalig dure plannen als het Leiden Centraal Project (Stationsgebied) of het Sleutelhof-project (Breestraat), nietwaar? Het jaar 1992 brak aan, en de gekte brak los, in heel Nederland. In Leiden werd alles in het werk gesteld om Van Rijn te promoten. De kansen liggen wat dat betreft voor het grijpen. Leiden heeft een historische en goed geconserveerde binnenstad, en Leiden staat bekend als museumstad. De gemiddelde Leidenaar zat (en zit) daar nou niet echt op te wachten. Maar voor hem of haar waren de investeringen ook niet bedoeld. Wel voor de rijke toeristen uit het buitenland. Voor Amerikanen, Duitsers, en Japanners, bijvoorbeeld.

Van Rijn moet er zijn

Wat zijn de Van Rijn-"hoogtepunten" in 1992 in Leiden? Allereerst was daar de tentoonstelling "Rembrandt en Lievens, een edel Leids duo", georganiseerd door museum De Lakenhal. Deze tentoonstelling liep van december 1991 tot maart 1992. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling en het Rembrandtjaar werd de toegang tot De Lakenhal boven de binnenplaats voorzien van een overkapping. Deze verfraaiing, bedoeld om het museum meer status te geven, zal een edel sommetje hebben gekost. Een greep uit de gemeentekas en hoge toegangsprijzen waren het gevolg. Verder werd er op Kort Galgewater 24-a een Rembrandtatelier ingericht en geopend. In de schilderwerkplaats van de voormalige Stadstimmerwerf heeft kunstenaar Martin Grootenboer een hedendaagse impressie gegeven van Van Rijn's werk en werkomgeving. Voor dit project was alweer een aardige duit nodig. Het nagebouwde atelier heeft een geheel eigentijdse, neo-arty en postmoderne aankleding gekregen, getuige althans de bijbehorende folder. Een citaat hieruit:

"Door middel van computergestuurde audiovisuele presentatie ontvouwt zich (...) een bijzonder panorama. Schilderijen worden opgesplitst over verschillende doelen, de werken worden gereduceerd tot hun primaire kleuren en in beeld en geluid worden op allerlei manieren lijnen naar de tegenwoordige tijd getrokken. De kegel is daarbij een steeds terugkerend speels element, waarbij men een verbamd zou kunnen leggen met de kegelvormige cellen in het menselijk oog die kleuren onderscheiden. Ongetwijfeld zou Rembrandt vandaag de dag zijn ideeën anders vorm hebben gegeven dan destijds en misschien zou hij zelfs een beeldscherm hebben gebruikt in plaats van schilderslinnen. Een bezoek aan het Rembrandt-atelier laat u zien waartoe deze gedachte kan leiden."

Bent u er nog? Van Rijn als computerdeskundige? "De nachtwacht" als videogame? Ook deze futuristische kunstzinnigheid kost geld; het atelier is gesponsord door JVC, een bedrijf dat zich nog niet zo lang geleden in Leiden heeft gevestigd en dat blijkbaar de nodige goodwill moet opbouwen.

Er gebeurde (en gebeurt) nog meer. Op 8 september doopten de al genoemde Joop Walenkamp en ANWB-directeur W. de Lange (wat heeft hij nou met Van Rijn te maken?) het gebied tussen het Noordeinde en de Morsstraat om tot Rembrandt-kwartier. Dat deden ze door samen een informatie-paneel te onthullen vlakbij het Rembrandt-atelier. Op dit paneel staan alle plaatsen vermeld die herinneren aan het verblijf van Van Rijn in Leiden, met plattegrond.

En op 16 november werd begonnen met (alweer) een nieuw Van Rijn-project. Tegenover de nieuwbouw in de Weddesteeg wordt een schildersplein aangelegd. Het zat de toeristische industrie al jaren dwars dat er in de geboortesteeg van de beroemdste zoon niets aan hem herinnerde, behalve dan de gedenksteen in de muur. Nu worden mensen die lijden aan Rembrandt-mania tevreden gesteld. Ze kunnen het plein bezichtigen en de sfeer en geest van Van Rijn weldadig in zich opnemen. Voor het artistieke plein ontwierp kunstenaar Guus Bayards een zuil met daarop reproducties van de bekendste etsen van Van Rijn. Een aantal gekleurde panelen moet het geheel verlevendigen. En er zal ook wel een bankje neergezet worden waarop in de watten gelegde en luid kwebbelende toeristen zich kunnen verpozen. Begin vorig jaar stelde de gemeenteraad hiervoor het lieve sommetje van 3 ton beschikbaar. Buurtbewoners hadden (uiteraard) nogal wat bedenkingen tegen de plannen. Zo leuk is het nou ook weer niet als je buurt wordt overspoeld met toeristen. Toeristen die profiteren van dure voorzieningen, terwijl de bewoners worden geconfronteerd met hoge woonlasten. De buurt kon het project helaas niet tegenhouden, maar wel vertragen. Vandaar dat er pas laat in het Rembrandtjaar begonnen kon worden met de aanleg van het plein. De werkzaamheden aan het plein duren vermoedelijk tot januari 1993. En dan is het Rembrandtjaar afgelopen, terwijl het juist in de bedoeling van de gemeenteraad lag om het plein voor de aanvang van het Rembrandtjaar te laten voltooien. Want dat was publicitair en commercieel gezien een stuk aantrekkelijker. Een "ramp" dus: Leiden dreigt in cultureel opzicht een jaar achter te lopen. En het nieuwe culturele jaar staat alweer voor de deur: 1993 wordt het Mondriaanjaar, ter ere van Piet Mondriaan, een kerel die in de twintigste eeuw weer heel anders omging met verf en kwast. Rembrandtwerkzaamheden en -activiteiten in het Mondriaanjaar: dat wordt lachen om Leiden in de rest van toeristisch Nederland...

Het kan nog gekker! Uit de begroting voor 1993 blijkt dat er bij de gemeente ideeën bestaan om het geboortehuis van Van Rijn in de buurt van de Weddesteeg na te bouwen. De kosten ervan zouden nog niet bekend zijn. De kans is dus groot dat er ruim na afloop van het Rembrandt-jaar nog een topattractie bij komt. Het pretpark Van Rijn blijft zich uitbreiden. Financiering van dit project door Leidse ondernemingen ligt voor de hand. Het is een ideale gelegenheid voor bedrijven om zich als welwillende en zelfgenoegzame (hoge) suikerooms te presenteren.

Zo dijt de Van Rijn-industrie langzamerhand tot enorme proporties uit. En dat is hard nodig, want de toeristische industrie moet nieuwe impulsen krijgen. De concurrentiestrijd met andere steden in Europa is in volle gang. Toerisme is een integraal onderdeel van het verkopen van de stad Leiden aan de meest biedende en meest kapitaalkrachtige. Dit geldt op het gebied van kantoorbouw, dure koopwoningen, winkelcentra, en parkeergarages. Dit geldt ook voor veelbelovende industrieën als biotechnologie en toerisme. De stad krijgt een steeds commerciëler aanzien, bedoeld om het rijke Leidenaren en mensen van buiten Leiden naar de zin te maken. De toeristische industrie draagt hier een steentje (een kei!) aan bij. Laten we het toerisme in eigen stad (en elders!) een halt toeroepen. Laten we ons verzetten tegen de uitverkoop van de binnenstad aan degenen die er niet wonen, maar er wel grof geld aan verdienen, of er op een andere manier van profiteren.

Terug