De Fabel van de illegaal 64, mei/juni 2004

Auteur: Jan Tas


INLIA steunt vooral de overheid

Het Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven ten behoeve van Asielzoekers (INLIA) is in 1988 opgericht.(1) Men wilde afdelingen opzetten in alle provincies, maar het bleef bij Groningen en Zeeland. De invloed van INLIA is er echter niet minder om. Steeds meer gemeenten en steunorganisaties gaan bij noodopvang voor vluchtelingen over op "de INLIA-criteria".

INLIA is opgericht vanuit diverse geloofsgemeenschappen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in "het Charter van Groningen", dat is ondertekend door honderden geloofsgemeenschappen in Nederland en andere Europese landen. Die hebben zo afgesproken dat zij "partij kiezen voor vluchtelingen en asielzoekers in nood en elkaar steun en solidariteit beloven bij het bieden van hulp en zo nodig opvang in noodsituaties". INLIA helpt vluchtelingen onder meer via "ondersteuning bij terugkeer", noodopvang en kerkasiel. Daarbij probeert men steeds "de dialoog met de verantwoordelijke autoriteiten aan te gaan en zo tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen". Geen strijd dus. Maar kan een "dialoog" tussen een machteloze vluchteling die wil blijven, en de machtige overheid die hem wil deporteren, wel tot een voor hem "aanvaardbare oplossing" leiden?

Besloten overleg

Onder druk van het strenger wordende vluchtelingenbeleid richten veel steungroepen zich tegenwoordig op alternatieve voorzieningen of 'vrijwillige' terugkeer. INLIA vindt echter dat de landelijke overheid verantwoordelijk blijft. "Als de wet(gever) stelt dat iemand hier legaal verblijft, dan dient zij ook de zorg daarvoor te dragen. Zo is de rijksoverheid ook verantwoordelijk voor de consequenties van de afwijzing van een asielaanvraag. Niet de gemeenten, de kerken en de maatschappelijke organisaties zijn hiervoor verantwoordelijk, maar de rijksoverheid. Een belangrijk nevendoel van de samenwerking tussen al deze partijen is dan ook deze verantwoordelijkheid weer daar te leggen waar die thuis hoort: in Den Haag!"

Alle INLIA-activiteiten zijn zo gebaseerd op de volkomen onterechte veronderstelling dat er wezenlijke belangenverschillen zouden zijn tussen de rijksoverheid en de lokale overheden. Maar behalve de noodopvang voor enkele op straat gegooide vluchtelingen, voeren gemeenten het deportatiebeleid van de rijksoverheid altijd netjes uit. Met dat overheidsbeleid op zich lijkt INLIA overigens niet veel problemen te hebben. Zo doet men bijvoorbeeld aan "beleidsmatige advisering in relatie tot het rijksoverheidsbeleid". In dat kader heeft INLIA ook het "Besloten Overleg van betrokken gemeenten" georganiseerd waarin men samen met gemeentebestuurders en ambtenaren overlegt. Vanuit dat overleg is contact gezocht met de minister. Maar vanzelfsprekend is de werkelijke tegenstelling niet die tussen lokale en rijksoverheid, maar die tussen vluchtelingen en het complete overheidsapparaat.

Shoppen

INLIA heeft een landelijke standaard ontwikkeld voor noodopvang voor vluchtelingen. Wil een gemeente zo'n noodopvang oprichten, dan probeert INLIA aan de hand van "capaciteitsbehoefteberekeningen, opzet- en uitvoeringsmodellen, begrotingen en subsidiebeschikkingsvoorstellen" een precies aan de betreffende gemeente aangepast plan te leveren. In die plannen is de gemeente verantwoordelijk voor de financiering, maar wordt de noodopvang gezamenlijk beheerd door een stichting, een coördinatieteam, een platform van lokale maatschappelijke organisaties en een BV die de locatie beheert. Zo'n samenwerkingsverband steunt de vluchtelingen met onderdak, inkomen, medische zorg, onderwijs en juridische hulp. Maar men zet de vluchtelingen ook weer op straat als men vindt dat ze geen recht meer hebben op noodopvang.

INLIA houdt de registratie bij van de vluchtelingen die door de gemeenten opgevangen worden. Registratie zou nodig zijn om te voorkomen dat vluchtelingen die uit de noodopvang worden gezet, elders andere opvang krijgen. De vaak wanhopige pogingen om toch nog ergens onderdak te vinden noemt INLIA minachtend "shoppen". INLIA heeft ook "heldere criteria" opgesteld aan de hand waarvan men gemeenten adviseert of vluchtelingen überhaupt in aanmerking komen voor noodopvang. "Door toepassing van eenduidige criteria, die op eenduidige wijze worden getoetst, is er een heldere en werkbare structuur ontstaan. Het daarbij gebruikte model geeft goede controlemogelijkheden en biedt dus de nodige waarborgen aan zowel gemeentebesturen als opvanglocaties." Opmerkelijk genoeg noemt men de vluchtelingen niet eens, en gaat het INLIA kennelijk uitsluitend om de belangen van de gemeente en de opvanglocatie.

Onderdak

De scherpe INLIA-noodopvangcriteria zijn in feite dezelfde als die de overheid hanteert bij het afwijzen van vluchtelingen, met uitzondering van drie categorieën. Ten eerste de vluchtelingen die nog een asielprocedure hebben lopen, maar geen recht meer hebben op reguliere opvang. Ten tweede de vluchtelingen die toestemming krijgen van het gemeentebestuur op humanitaire gronden, zoals ziekte of zwangerschap. En tenslotte de vluchtelingen die 'vrijwillig' gaan vertrekken, maar dat niet binnen de verplichte 28 dagen kunnen regelen. Dat gaat om vluchtelingen die door de uitsluiting niet meer weten te overleven en bijvoorbeeld geen dak meer boven het hoofd hebben. Wanneer ze besluiten om 'vrijwillig' te vertrekken, komen ze plotseling weer wel in aanmerking voor onderdak.

Om in de noodopvang te worden toegelaten moeten vluchtelingen een contract tekenen waarin staat dat men weg zal gaan wanneer men geen recht meer heeft op opvang. Tijdens hun verblijf toetst INLIA periodiek of de vluchtelingen nog wel voldoen aan de criteria. Zo niet, dan brengt men de noodopvang op de hoogte en die moet de vluchtelingen dan op straat gooien. Voor het beheer van de opvang heeft INLIA een voorkeur voor voormalige COA-medewerkers omdat die meestal wel gewend zijn aan het uitzetten van vluchtelingen. Met de daadwerkelijke opvang bemoeit INLIA zich niet en dus ook niet met het uitzetten, maar men bepaalt wel "hoeveel dagen (geen weken dus)" de vluchteling krijgt om te vertrekken. INLIA toetst inmiddels voor meer dan 80 gemeenten de overeengekomen opvangcriteria. Kleinere gemeenten als Winsum en Doorn werken eraan mee, maar ook steden als Utrecht, Maastricht, Groningen en Assen. De INLIA-criteria worden overigens niet alleen door gemeenten gebruikt, maar ook door verschillende ondersteuningsorganisaties die zelf een vorm van noodopvang hebben.

Typerend voor de houding van INLIA is dat men wel bekijkt of de dossiers van de vluchtelingen nog wel aan de opvangcriteria voldoen, maar niet of er nog mogelijkheden zijn om een nieuwe asielprocedure te starten. Wanneer een vluchteling echter een nieuwe asielaanvraag doet waardoor hij recht zou hebben op noodopvang, dan wordt zijn dossier ineens weer wel getoetst om te controleren "of er sprake is van werkelijk nieuwe feiten en omstandigheden". Maar het gaat daarbij om "een marginale toetsing", want "INLIA gaat dus niet op de stoel van de IND of de rechter zitten".

Crimineel

In de dagelijkse praktijk is weinig te zien van de "steun en solidariteit" die voor INLIA de grondslag zouden vormen. Het lijkt vaak alsof de organisatie zich meer bezorgd maakt over het welzijn van "de Nederlandse samenleving" dan dat van op straat gegooide vluchtelingen. INLIA zegt aan noodopvang te doen vanwege de "humanitaire aspecten, maar ook het belang van handhaving van openbare orde en veiligheid en volksgezondheidsrisico's, dienen daarbij te worden afgewogen. Gezien het feit dat vrijwel iedere gemeente in Nederland asielzoekers herbergt, kunnen maatschappelijke organisaties noch gemeentebesturen aan deze problematiek ontkomen." Afgewezen en illegaal gemaakte vluchtelingen zouden dus "de openbare orde en veiligheid" bedreigen. "Het zijn asielzoekers die het land niet willen verlaten, die zwart werken om in leven te blijven, die kamers huren voor een prijs die veel te hoog is en die een gevaar zijn voor onze samenleving", meent INLIA Zeeland-directeur G. Burger.(2)

Burger heeft eigenlijk liever niet dat gemeenten illegalen steunen. Dat zou namelijk weinig perspectief hebben en dus potentieel eindeloos zijn. Eerder zouden ze "de Nederlandse bijstandtrekkers" moeten gaan steunen, vindt hij, "want die hebben het ook moeilijk". Toch heeft het wel enig nut om illegalen op te vangen, erkent Burger. Dan zou namelijk het aantal illegalen op straat afnemen en tegelijk ook de criminaliteit. Met dit soort statements heeft INLIA een plaatsje tussen de beleidsmakers en politici verdiend. Sowieso loopt de werkwijze vrijwel parallel met die van de overheid. Volgens Burger gaat het bij de noodopvang vooral om de vraag: "Hoe kunnen we het aantal dat in aanmerking komt zo klein mogelijk houden".

Noten

Terug