Het zijn misschien jihadisten, maar wel ónze jihadisten!

Rutte: "Ga eens deaud"
Rutte: “Ga eens deaud”

Het was, zo kopte het NRC, misschien wel Ahmed Aboutalebs “Ich bin ein Berliner”-moment. Aangemoedigd door duizenden demonstranten trok de Rotterdamse burgemeester op de solidariteitsbetoging met Charlie Hebdo een scheidslijn tussen “de Rotterdammers” – “niet verdeeld, maar samen” – en de apologeten van jihadistisch geweld. Voor die laatsten had Aboutaleb, eerder die week, een andere boodschap: “Pak je koffer, en vertrek. Er is misschien een andere plek in de wereld waar je tot je recht kan komen”. En: “Ja, mag ik het zo zeggen: … rot toch op”.

Aboutaleb oogstte kritiek met zijn uitspraken, maar vooral ook veel lof. Voor jihadisten die de westerse waarden van “vrijheid” en “tolerantie” niet delen, zo betoogden veel politici en opiniemakers, is inderdaad geen plek in onze samenleving. Premier Mark Rutte verdedigde vorige week op een lijsttrekkersdebat zelfs de stelling dat “uitgereisde jihadisten” beter in Syrië of Irak kunnen sneuvelen, dan terugkeren naar Nederland.

Holle onliners?

Het lijken misschien holle oneliners, maar tegelijkertijd is er wel degelijk een wet in de maak die het gemakkelijker moet maken om niet alleen jihadgangers, maar ook hun helpers hier de Nederlandse nationaliteit te ontnemen. Er is één uitzondering: voor jihadisten die niet over een dubbel, maar slechts over een Nederlands paspoort beschikken, gaat de regel niet op. Stateloosheid zou dan immers het gevolg zijn, en dat is volgens internationale wetgeving ontoelaatbaar. Toch zouden VVD, CDA en SGP ook die laatste optie serieuzer willen onderzoeken: zij bepleitten vorige week het intrekken van staatsburgerschap voor álle jihadisten – ook van degenen die alleen Nederlands burger zijn.

Opstelten zag juridisch weinig mogelijkheden, maar zegde toe het desondanks aan de Raad van Europa voor te leggen. Allicht dat ook andere Europese landen worstelen met dit probleem, aldus de (inmiddels ex-)minister.

Discours van bestaansrecht ontkennen

Zowel politiek als juridisch schuift men zo langzaam maar zeker op naar een discours dat niet alleen afstand neemt van de plegers of bepleiters van extremistisch geweld, maar hen zelfs hun bestaansrecht als persoon in onze samenleving ontzegt. Het trekt een resoluut onderscheid tussen de burger – die deel uitmaakt van een politieke gemeenschap en aanspraak kan maken op civiele rechten – en de rechteloze buitenstaander. Natuurlijk: ook formeel burgerschap biedt geen enkele garantie tegen uitbuiting en onderdrukking op basis van ras, gender, klasse of geloofsovertuiging – laten we ons daarover geen illusies maken.

De een gelijker dan de ander

Maar een specifiek deel van de bevolking zowel discursief als juridisch hun burgerschap ontnemen, is slechts een stap verder in dezelfde dynamiek, waarbij sommigen categorisch ‘gelijker’ zijn dan anderen. Degene die daarmee zelfs tot buiten de marges van de samenleving wordt verdreven rest, om met de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben te spreken, slechts het “naakte leven”: ontdaan van recht en plicht, lidmaatschap en verantwoordelijkheid, verwordt zij of hij tot een a-politiek lichaam dat in wezen vogelvrij is. Wie tot die categorie behoort, kan dan dus net zo goed “oprotten”, sterven… zelfs straffeloos gedood worden.

“Onze” westerse samenleving

Volgens Rutte volgt dat nu eenmaal uit de keuze die jihadisten zelf maken om zich te engageren met een gewapende strijd tegen “onze” westerse samenleving en de daarin verankerde waarden. Bovendien, zo benadrukt hij, is een heel groot deel van “ons” het roerend met hem eens. De vraag is natuurlijk: wie zijn “ons” in dit geval? Want hoorden ook de “Syriëgangers” – in ieder geval in eerste instantie – daar niet evengoed bij? Per slot van rekening hebben we het vooralsnog over medeburgers.

Zou het echt zo gemakkelijk moeten zijn om met een beroep op de meerderheidsstem, of met het oog op veiligheidsrisico’s, een deel van de eigen gemeenschap ieder recht te ontzeggen? Om, bij monde van de minister-president, tegen medeburgers te zeggen: “Ga maar dood”?

Ik heb geen enkele voeling of sympathie voor de misogyne, homofobe en antisemitische ideeën die de IS pleegt te verspreiden – laat staan voor de brute en gewelddadige manier waarop ze dat doen. En ik geef toe dat ik niet graag zou samenleven met iemand die oprecht dit soort denkbeelden onderschrijft. Maar de werkelijkheid is wel dat ik die keuze helemaal niet heb: we praten hier wel degelijk over onze eigen buren, klasgenoten, collega’s, stadsgenoten, leerlingen of zelfs familieleden. Het zijn misschien jihadisten, maar het zijn wel ónze jihadisten. Of ze nu een of twee paspoorten hebben; ze zijn getogen en vaak geboren in ónze stad, gingen naar ónze scholen. De onvrede of vervreemding die hen in de armen dreef van radicale imams en jihadronselaars was een onvrede met ónze samenleving. En – of we het nu leuk vinden of niet – “onze” betekent in dit geval evengoed: “hun”.

Platvloerse agressie gemeengoed

De platvloerse agressie die inmiddels gemeengoed lijkt te zijn geworden in Den Haag, confronteert me dus met een moeilijk dilemma. Aan de ene kant zie ik geen enkele reden om het überhaupt voor jihadisten en hun sympathisanten op te nemen. Dit is niet simpelweg een onderhoudend debatje over de vrijheid van meningsuiting of de “kernwaarden” van een burgerlijke samenleving. Maar aan de andere kant: niet alleen wordt gesteld dat sommige medeburgers net zo goed kunnen sneuvelen. Tegelijkertijd wordt ook juridisch de baan bereid voor hun vogelvrijverklaring. Zodoende tekent men met holle “rot maar op”-retoriek impliciet het doodsvonnis van een – vooralsnog klein – deel van onze samenleving.

Als we dat toelaten, is het ergst denkbare nog mogelijk. Ik zie me dus gedwongen het op te nemen voor jihadisten.

Mathijs van de Sande
(Dit artikel verscheen eerder op Joop.nl)