Kapitalisme en racisme, socialistische en anti-racistische strijd (anti-racisme discussie deel 8)

Logo.
Logo.

In september voerde ik op de site van Grenzeloos een discussie met Sandew Hira over de anti-racistische en anti-kapitalistische strijd. Die discussie is inmiddels op verschillende plaatsen voortgezet. Op de site van Doorbraak schreven Ilija Andrić en Eric Krebbers er een uitvoerig stuk over en op Socialisme.nu liet Ewout van den Berg onder de titel “Socialisten en de strijd tegen racisme” er zijn licht over schijnen. Vervolgens antwoordde Sandew Hira op deze stukken met een uitvoerige beschouwing. Het is verheugend dat vanuit verschillende organisaties met uiteenlopende opvattingen deze discussie wordt gevoerd en dat dat op een constructieve manier gebeurt. In deze bijdrage concentreer ik me op wat mijns inziens de kern van de discussie is: de verhouding tussen socialisme (1) en racisme en andere vormen van onderdrukking. Om het stuk een beetje leesbaar te houden heb ik allerlei uitweidingen, uitleg en aanvullingen in de noten gestopt.

De andere bijdragen aan dit debat vind je hier.

Daarnaast refereert het artikel “Naar een intersectioneler Zwart activisme” van Hodan Warsame en Ramona Sno ook deels naar dit debat.

Meedoen aan deze discussie over de ideeën en de toekomst van de anti-racismebeweging? Een korte reactie kun je hieronder plaatsen. Een langere bijdrage kun je aan de redactie mailen, zodat we die kunnen plaatsen als zelfstandig artikel.

Structureel racisme

Centraal in de benadering van Hira – en de dekoloniale analyse die hij voorstaat – staat het begrip structureel racisme. In zijn eerste stuk schrijft hij daarover: “De dekoloniale analyse ziet kolonialisme en haar erfenis als het centrale probleem in de sociale strijd. De erfenis van kolonialisme is levensgroot aanwezig in geografische, economische, sociale, politieke en culturele verhoudingen. De oplossing zit in de dekolonisatie van deze verhoudingen.” Hij plaatst deze benadering tegenover, of naast, wat hij omschrijft als de twee andere belangrijke stromingen over sociale bevrijding: “De marxistische klassenanalyse waar de socialisten hun strategie op baseren. Simpel gezegd zien ze de klassenstrijd als de basis voor sociale strijd en de socialistische samenleving als de oplossing.” En de bevrijdingstheologie, waarover hij schrijft: “In verschillende godsdiensten komen stromingen op die sociale bevrijding definiëren in theologische termen. De analyse is gebaseerd op hoe vanuit een bepaalde religieuze visie aangekeken wordt tegen onrecht. Het nastreven van religieuze waarden, normen en leefregels is een manier om sociale bevrijding te bereiken.”

Hira onderkent dat er ook andere vormen van onderdrukking en uitbuiting zijn, maar in zijn analyse staat het racisme centraal. De basis daarvan ligt in het westers kolonialisme: “Het Westers kolonialisme heeft in de afgelopen 500 jaar een wereldwijd systeem van onderdrukking en uitbuiting opgezet in vijf samenhangende dimensies”, schrijft hij daarover in zijn jongste bijdrage. Het gaat dan om een geografische dimensie, een economische dimensie, een sociale dimensie, een politieke dimensie en een culturele dimensie. Hoe die dimensies zich in de visie van Hira tot elkaar verhouden is mij niet duidelijk, wel dat hij zich verzet tegen de visie dat economische motieven – economisch gewin – de drijfveer van het kolonialisme was. “Het is een totaal gebrek aan feitenkennis om te stellen dat slavernij uitsluitend om economisch gewin ging en rassenhaat een ondergeschikte rol speelde. Het systeem was er op gebaseerd”, schrijft hij daarover in zijn eerste reactie op mijn stuk op Grenzeloos. Racisme is dus in zijn visie niet een bijproduct van de koloniale plundering, maar een motief op zich.(2) Waar het racisme in de visie van Hira dan wel vandaan komt, blijft onduidelijk. Hieronder in het kort mijn visie daarop.

Discriminatie

Discriminatie, in de zin van een onderscheid maken tussen de eigen groep en buitenstaanders, is zo oud als de mensheid, of eigenlijk nog ouder. Ook bij andere primaten zien we een verschillend gedrag ten opzichte van de eigen groep/familie/clan dan ten opzichte van anderen. Ook bij de verdere ontwikkeling van de menselijke samenleving zien we steeds een onderscheid tussen wie tot de eigen groep gerekend wordt en wie tot de buitenstaanders, vreemdelingen, barbaren gerekend worden. De beslissing om mensen tot de eigen groep of niet te rekenen is vaak een kwestie van taal, gedrag, uiterlijk – de andere groep wordt anders behandeld dan de eigen mensen. Die andere behandeling kan variëren van een grote mate van gastvrijheid tot een grote mate van vijandigheid.

De economische relatie tot de vreemdeling bepaalt in grote mate de wijze van behandeling. Het spreekt voor zich dat als er van een profijtelijke handelsrelatie sprake is er eerder van een gastvrije benadering sprake zal zijn, terwijl als men er op uit is om de ander zoveel mogelijk van zijn goederen te ontnemen of hem als slaaf te laten werken of verhandelen de behandeling wreed en onderdrukkend zal zijn. Behalve een andere cultuur, afkomst of godsdienst zijn vooral uiterlijke kenmerken als huidskleur een makkelijke manier om de ander als buitenstaander en zo nodig als minderwaardig te karakteriseren en te behandelen.(3)

Racisme

Met de ontwikkeling van het imperialisme en kolonialisme nam racisme, de discriminatie op basis van uiterlijke kenmerken als huidskleur, systematische en zeer omvangrijke vormen aan. Als het economisch profijtelijk is, of zelfs voor het voortbestaan van het heersende economische systeem noodzakelijk, om op grote schaal elders in de wereld grondstoffen weg te roven en/of de bewoners als slaven in te zetten, is het voor de hand liggend dat die bewoners niet als gelijkwaardige burgers worden beschouwd maar als minderwaardige wezens. Met de opkomst van het imperialisme en het kolonialisme zien we dan ook de bloei van raciale theorieën waarin gekleurde mensen op allerlei wijze als minderwaardig worden afgeschilderd.

Het huidige nog steeds diep gewortelde racisme is daar een gevolg van. En ook na het verdwijnen van het directe kolonialisme (waarbij westerse mogendheden grote delen van de wereld in eigendom hadden) en het ontstaan van andere vormen van plundering en uitbuiting van wat vroeger de Derde Wereld werd genoemd blijft het racisme in stand. Nadat West-Europese bedrijven uit met name het mediterrane gebied relatief goedkope arbeidskrachten overbrachten, kreeg het een nieuwe impuls door concurrentie tussen werkers onderling. Discriminatie en racisme op zich stammen van ver voor de ontwikkeling van het kapitalisme, imperialisme en kolonialisme. Maar de vorm waarmee we er nu mee geconfronteerd worden, is bepaald door de rol die het speelde en nog speelt in de kapitalistische expansie.

Slavernij

Ook het verschijnsel slavernij stamt van ver voor het kapitalisme. Ook in de klassieke oudheid en ver daarvoor kende men slavernij en de daarbij behorende vormen van racisme. Maar zoals alle pre-kapitalistische instellingen werd onder kapitalistische dominantie ook de slavernij aangepast aan de behoefte van het kapitaal.

In de klassieke oudheid hielden de rijken slaven om hun leven te veraangenamen, om het werk voor hen te doen en hen te verzorgen en te vermaken, niet om door hun arbeid steeds meer rijkdom te vergaren. Niemand zal beweren dat die slaven een prettig leven hadden, maar hun lot was niet te vergelijken met de slaven die op de plantages in de nieuwe wereld te werk werden gesteld met als doel om tegen zo laag mogelijke kosten zoveel mogelijk winst voor hun baas te realiseren. Het is duidelijk dat een dergelijk systeem van grootschalige slavernij niet kan bestaan zonder een vorm van ‘dehumanisering’ van de tot slaaf gemaakten, met andere woorden van een racistische ideologie.

Het racisme zoals we dat al eeuwen – in zich steeds wijzigende vormen – kennen, is dus in sterke mate een product van de kapitalistische expansie, en niet omgekeerd. Om een ‘goede’ kapitein van een slavenschip te zijn, (in de kapitalistische betekenis van een efficiënte transporteur), of een ‘goede’ plantagehouder (die het maximale rendement uit ‘zijn’ slaven haalt), moet je zonder twijfel doordrongen zijn van de racistische ideologie die je in staat stelt tot slaaf gemaakten niet als medemensen, maar als waren of als productiemiddelen te zien. Maar het is natuurlijk niet zo dat racistische kapitaalbezitters of scheepskapiteins zich met de slavernij of de slavenhandel bezig gingen houden om met volle teugen hun racisme bot te kunnen vieren. Het racisme was een product en een noodzakelijke voorwaarde voor het kolonialisme, de slavenhandel en de slavernij en hielp deze praktijken in stand te houden door ze te legitimeren.

Het patriarchaat

Ook het patriarchaat, de systematische onderdrukking en onderschikking van vrouwen, is veel ouder dan het kapitalisme en is ook door het kapitalisme aangepast aan haar behoeften. En het wordt steeds weer aangepast aan de kapitalistische belangen van dat moment. De ene keer om vrouwen in het huishouden te houden om voor de reproductie van arbeidskrachten te zorgen, een andere keer, in een andere fase, om hen als goedkope arbeidskrachten in te zetten. Soms om de industrie aan de gang te houden als de mannen op het slagveld de belangen van ‘hun’ nationale kapitaal dienen, in een andere periode weer om vooral veel kinderen voort te brengen.

Het feit dat het patriarchaat op zich veel ouder is dan het kapitalisme wordt soms als argument gebruikt voor de stelling dat de patriarchale onderdrukking daarmee fundamenteler is dan de kapitalistische uitbuiting. Dat is niet zozeer een onjuiste als wel een betrekkelijk zinloze stelling. Het patriarchaat zoals we dat kennen en waar we nu tegen strijden, is het patriarchaat zoals dat onder kapitalistische voorwaarden, of onder specifiek neo-liberale voorwaarden, vorm heeft gekregen en functioneert.(4)

Net zoals het racisme waar we tegen strijden, het hedendaagse racisme is, zoals zich dat nu voordoet, voortkomend uit vele eeuwen slavernij en knechting van gekleurde volkeren. Zelfs bij de strijd tegen zwarte Piet, gaat het om déze zwarte Piet, om de functie die hij nú vervult met de culturele annotatie die daar bij hoort. Het zou best kunnen dat de figuur van zwarte Piet mede terug gaat naar een Germaanse bosgeest, en dat Piet dus een beetje van pre-kapitalistische oorsprong is. Maar dat verandert niets aan het feit dat hij de vorm heeft gekregen van een racistische karikatuur van een domme zwarte knecht/slaaf, in de traditie van de slavernij en het daarbij horende racisme. En als zodanig bestrijden we hem.

Kapitalisme

Hira stelt zijn benadering tegenover die van “de socialisten” die de anti-racistische strijd verwaarlozen “omdat ze de klassenverhoudingen en niet institutioneel racisme als het probleem zien”. Op twee punten verschil ik daarin van mening met Hira. In de eerste plaats is zijn benadering van socialisme mijns inziens gebaseerd op een generalisatie. In de tweede plaats hanteert hij volgens mij een te beperkt economisch beeld van het kapitalisme.(5)

In het kapitalisme wordt geproduceerd voor de markt, het gaat bij de productie primair om de verkoop van producten (en niet om hun nut) en uiteindelijk gaat het om de winst die er (voor de bezitters van de productiemiddelen) wordt gemaakt. Maar het kapitalisme is niet alleen maar een productiesysteem gebaseerd op bepaalde bezitsverhoudingen. Het vormt in de loop van de tijd ook de hele maatschappij naar haar beeld en belangen. Economische relaties die specifiek zijn voor kapitalisme gaan steeds meer de menselijke relaties bepalen. De ene mens wordt voor de ander steeds meer een economisch subject, een slaaf, een arbeider, of een consument. Bij de waarde van goederen gaat het niet om hun nut (de gebruikswaarde), maar om hun prijs op de markt (de ruilwaarde). Geld is de nieuwe afgod. De economie is er niet voor de mensen, maar de mensen zijn er voor de economie.

Daarbij heeft het kapitalisme een groot vermogen om allerlei pre-kapitalistische elementen op te nemen en voor haar functioneren ten nutte te maken. We zien dat bij het patriarchaat, het racisme, maar bijvoorbeeld ook bij de godsdienst en vele andere culturele fenomenen.(6)

Natuur en arbeid

Er zijn twee bronnen van materiële rijkdom: de natuur en de menselijke arbeid. In haar voortdurende winsthonger is het kapitaal er op uit om zo goedkoop mogelijk uit die twee bronnen te putten; zich zo goedkoop mogelijk natuurlijke hulpbronnen toe te eigenen (en de natuur als gratis afvalvat te gebruiken) en de arbeidskracht zo goedkoop mogelijk te verwerven. Alles dat de arbeidersklasse verdeelt en verschillende groepen tegen elkaar opzet, kan ze daarbij goed gebruiken, of dat nu religieuze nijd, het patriarchaat, racisme, nationalisme, homohaat, antisemitisme of wat dan ook is. Alleen al daarom zullen socialisten die die naam waardig zijn (daarover verderop meer) daar tegen strijden, omdat de strijd tegen verdeeldheid van de arbeidersklasse een integraal onderdeel is van de klassenstrijd en de strijd voor het socialisme. Het is dus naar mijn mening kunstmatig om een onderscheid te maken tussen “de klassenstrijd” (waaronder Hira waarschijnlijk alleen de sociaal-economische strijd verstaat) en andere aspecten en vormen van die strijd.

Socialisme

In zijn kritiek op “het socialisme” gooit Hira heel verschillende stromingen op een hoop en bestrijdt hij onder de naam van de strijd tegen “het socialisme” vooral een bepaald beeld van het socialisme. We moeten toegeven dat zijn beeld van socialisme niet alleen door hem en andere tegenstanders van het socialisme wordt gehanteerd, maar ook door velen die zichzelf als socialist beschouwen.(7) Er zijn vele soorten socialismen, om duidelijk te maken tot welke stroming Grenzeloos zich rekent is het handig om een blik op de geschiedenis te werpen.

Het socialisme is in de negentiende eeuw ontstaan als ideologie van de arbeidersbeweging in Europa. Een arbeidersbeweging die toen vrijwel uitsluitend bestond uit witte arbeiders en waarin vrouwen maar een zeer beperkte rol (konden) spelen. Het socialisme belichaamde het streven naar een fundamenteel andere (een socialistische) maatschappij, waar het privébezit van de productiemiddelen was vervangen door gemeenschappelijk bezit. De arbeidersklasse speelde in de visie van socialisten de centrale rol in het ten val brengen van het kapitalisme en het vestigen van het socialisme en die klasse had daarmee ook een universele rol als bevrijder van de mensheid van het kapitalistische systeem.

In de loop van de tijd ontwikkelde zich een duidelijke breuk tussen die socialisten die de weg naar het socialisme zagen als een duidelijke breuk met het kapitalisme (revolutionairen) en socialisten die uitgingen van een geleidelijke omvorming op weg naar een socialistische maatschappij (reformisten). Met de Russische revolutie van 1917 werd die breuk definitief. De revolutionaire vleugel zag de ineenstorting van het tsaristische Rusland – ondanks het feit dat Rusland het meest achterlijke en de minst ontwikkelde van de imperialistische mogendheden was – als een mogelijkheid om een eerste stap te zetten in het proces van een Europese socialistische revolutie, de reformistische stroming keerde zich daartegen en liet steeds meer het hele idee van het socialisme als een andere maatschappij-ordening los en verving het door het streven naar een wat socialere vorm van kapitalisme.

Toen de jaren daarna de Russische revolutie alleen bleef staan en elders in Europa soortgelijke ontwikkelingen mislukten of werden neergeslagen, zagen de Russische revolutionairen, (die zoals gezegd hun revolutie alleen maar als het begin van een continentale omwenteling zagen) zich geconfronteerd met een massale militaire interventie vanuit de westerse mogendheden. Onder de dramatische omstandigheden van interventie en burgeroorlog in een land dat al enorm geleden had door de Wereldoorlog probeerde de leiding van de revolutie haar idealen hoog te houden en er het beste van te maken. Niet vanuit de gedachte dat ze in het arme onderontwikkelde Rusland het socialisme konden vestigen, maar in de hoop dat een omwenteling elders in Europa met name in het industrieel ver ontwikkelde Duitsland met zijn grote arbeidersbeweging perspectief zou bieden.

Die hoop bleek uiteindelijk ijdel. Het revolutionaire Rusland bleek alleen staan, de Russische economie lag op zijn gat, de arbeidersklasse (die in Rusland toch al van zeer beperkte omvang was) was gedecimeerd en de problemen waren immens. De afloop van het proces is bekend: het prille proces van machtsuitoefening door de arbeiders en arme boeren via het systeem van raden (sovjets) moest plaats maken voor de macht van de steeds verder uitdijende bureaucratie onder leiding van Stalin die na het uitmoorden van zijn belangrijkste tegenstanders een keiharde dictatuur vestigde.(8)

Het “socialisme in een land” van Jozef Stalin had, behalve in naam en in het feit dat de productiemiddelen niet meer in privé-handen waren, niets van doen met het socialisme zoals daar door de grondleggers van het marxisme over was gedacht en voor was gestreden. En het heeft ook niets van doen met het socialisme waar vandaag de dag revolutionair socialisten voor strijden. Noch Doorbraak of de Internationale Socialisten noch mijn organisatie de SAP staan een socialisme voor dat overeenkomt met het beeld dat Hira daarvan schetst.

Ons socialisme

Wat verstaan we dan wel onder socialisme? Wat dat betreft, kan ik natuurlijk niet namens Doorbraak en de Internationale Socialisten spreken, maar alleen namens mezelf en vanuit de organisatie waarvan ik lid ben. Socialisme betekent in ieder geval een post-kapitalistische samenleving. Een samenleving waar het kapitalisme als dominante productiewijze is afgeschaft. Dat betekent niet dat iedere vorm van marktwerking is verdwenen, wel dat het bezit van de productiemiddelen (9) niet meer in private handen is, maar in die van de gemeenschap. En dan echt van de gemeenschap en niet zoals in het Oostblok feitelijk onder controle van een kleine bureaucratische laag (met haar eigen belangen) zonder dat de bevolking enige invloed heeft.

Socialisme impliceert dus in deze visie een sterke uitbreiding van de democratie. In het kapitalisme is die op zijn best formeel (met verkiezingen van functionarissen en/of vertegenwoordigende organen) en in ieder geval beperkt tot wat gerekend wordt tot de politieke sfeer (die steeds verder ingekrompen wordt). Democratie houdt op bij de bedrijfspoort, daarbinnen hebben de vertegenwoordigers van het kapitaal (de eigenaren van het bedrijf) het voor het zeggen. Democratie houdt ook steeds meer op als het over macro-economische beslissingen gaat, daar zijn het “de markten” (dat wil zeggen de bezitters van financieel kapitaal) of hun vertegenwoordigers in supranationale organen als het IMF, de Wereldbank, de WHO, de EU en de Trojka die het voor het zeggen hebben.(10)

Het afschaffen van het kapitalisme, door het onteigenen van het kapitaal, maakt een einde aan de macht van kapitalisten. Maar wie krijgt die macht dan in handen? In het voormalige Oostblok, China, Vietnam, Noord-Korea was/is dat feitelijk een laag bureaucraten die formeel in naam van het proletariaat, maar geheel zonder haar en tegen haar belangen in, haar eigen bureaucratische belangen behartigt(de).(11) Zoals gezegd met “socialisme”, zoals dat door de socialistische beweging voor en buiten het stalinisme werd en wordt opgevat, heeft dat niets van doen.

Wil er van socialisme sprake zijn, dan moet de macht van de ene beperkte en geprivilegieerde groep niet overgaan in de handen van een andere beperkte en geprivilegieerde groep, maar moet de bevolking zelf op enigerlei wijze de macht uitoefenen. Daarvoor moet de bevolking georganiseerd en in beweging zijn. In de geschiedenis zien we in revolutionaire processen waarin de macht van het kapitaal ter discussie komt te staan, steeds dat (delen van) de arbeidersklasse en andere lagen van de bevolking zich in brede organen organiseren om de strijd te kunnen voeren. Die organen, arbeidersraden, comités, sovjets, cordones industriales, strijdcomités of welke namen zo ook aannemen, vormen als het ware de embryonale machtsorganen van de post-kapitalistische staat.

Als het lukt om het kapitalisme ten val te brengen, kan op basis van deze vormen van zelforganisatie van de bevolking de verdere omvorming van de maatschappij plaatsvinden. Tot nu toe is de macht – en zelfs het bestaan – van dergelijke organen in verschillende revoluties steeds beperkt geweest. De volksbeweging leed een nederlaag en de macht van het kapitaal werd hersteld, of hun macht werd na kortere of langere tijd overgenomen door bureaucratische organen waarin de directe macht van de georganiseerde bevolking verdwenen was.

Ook als het lukt om de macht van het kapitaal te breken en de kapitalistische staat te vervangen door de macht van dergelijke organen van zelforganisatie, is er nog een lange weg te gaan voordat we van een socialistische maatschappij kunnen spreken. Zoals we eerder gezien hebben is het kapitalisme niet alleen een economisch systeem, gebaseerd op het privébezit van de productiemiddelen, maar heeft het in de loop van de geschiedenis de hele maatschappij (inclusief het bewustzijn van de mensen) gevormd. Die eeuwenlange socialisatie, die kapitalistische cultuur, die vervreemding zal pas in de loop van generaties door het opdoen van andere ervaringen langzaam weg kunnen slijten.

De opbouw van een socialistische maatschappij betekent dus niet alleen een drastische verandering in de hele manier van produceren en consumeren, (geen productie meer voor de winst, maar om in de behoefte te voldoen, rekening houdend met het milieu), maar ook een resocialisatie van de mensen. De taken van het beheer en bestuur van de maatschappij, die in het kapitalisme overgelaten worden aan een beperkte groep beroepspolitici en bureaucraten, zal een zaak van de hele bevolking zijn via direct gekozen en op ieder moment afzetbare vertegenwoordigers. Het is duidelijk dat deze opvatting van socialisme als zelfbeheer op alle vlakken en sterke decentralisatie van besluitvorming hemelsbreed verschilt van het beeld dat Hira hiervan heeft.

Met het in gemeenschapshanden brengen van de productiemiddelen en daarmee het verdwijnen van de bourgeoisie als klasse zijn zeker niet alle politieke tegenstellingen verdwenen. Integendeel, allerlei groepen van de bevolking kunnen op basis van hun materiële belangen, hun culturele achtergrond of hun specifieke situatie of belangstelling nu in vrijheid strijden voor hun belangen en hun zienswijze. Omdat het dan niet meer de markt (en daarmee de koopkrachtige vraag) is die de economische prioriteiten bepaalt, maar een democratisch proces, kunnen allerlei groepen voor hun belangen en zienswijze strijden. Dat geldt met name voor groepen die onder het kapitalisme onderdrukt, gemarginaliseerd en gediscrimineerd zijn, zoals vrouwen, etnische en culturele minderheden, LGBT-mensen, gehandicapten enzovoort. Zij zullen hun strijd dan volledig kunnen ontplooien. Er is geen sprake van dat “het socialisme” of “de socialistische revolutie” automatisch de positie van dergelijke groepen zal verbeteren. Voor een dergelijke verbetering zal ook dan strijd geleverd moeten worden, maar socialisme zou wel betere mogelijkheden bieden om die strijd te voeren.

Zwarte socialisten

In zijn reactie op mijn eerste kritiek schreef Hira: “De witte mensen, inclusief de socialisten, springen pas op de bandwagon als de beweging op gang komt. Om die reden is het belangrijk om altijd de deur open te houden naar witte mensen en organisaties die de strijd gaan steunen, maar we moeten niet verwachten dat daar de grote ideeën en initiatieven vandaan zullen komen.” Ik ben het daar mee eens. Andriç & Krebbers en Van den Berg hebben er in hun stukken op gewezen dat er “ook altijd invloedrijke zwarte socialisten zijn geweest en nog steeds zijn” (A&K) en op “de rol die zwarte socialisten altijd hebben gespeeld in de strijd tegen onderdrukking” ’(vdB). Dat klopt, maar doet mijns inziens niets af aan de constatering van Hira. Over het algemeen hebben witte socialisten en ook revolutionaire socialisten niet vooraan gestaan als het ging om de strijd tegen racisme, en er is geen reden om te verwachten dat ze dat in de toekomst wel zullen gaan doen.(12)

Dat is ook logisch. Het kapitalisme heeft een sterk verdelende werking. Individuen worden als concurrenten tegenover elkaar gezet en bevolkingsgroepen tegen elkaar uitgespeeld. Socialisten verzetten zich daar tegen, maar zijn er niet immuun voor. In vele gevallen bestaan socialistische groepen ook overwegend of zelfs in meerderheid uit witte, redelijk geschoolde mannen. Dergelijke socialistische organisaties proberen het gemeenschappelijke in de strijd te benadrukken, maar ook voor hen is het hemd nader dan de rok. In een door witte mannen gedomineerde samenleving als de onze zal de ideologie van die groep en haar belangen ook in socialistische organisaties doorwerken.

Er zal een sterke Zwarte anti-racistische beweging nodig zijn om de anti-racistische strijd te voeren en om in meerderheid witte organisaties onder druk te houden om hun anti-racisme meer te laten zijn dan mooie woorden. Zoals er een sterke autonome vrouwenbeweging nodig is om de feministische strijd te voeren en hetzelfde geldt voor een beweging van LGBT-mensen, gehandicapten enzovoort. Individuele witte activisten of hoofdzakelijk uit witte mannelijke activisten bestaande socialistische organisaties kunnen daarbij belangrijke bondgenoten zijn, maar niet meer dan dat.(13)

Antisemitisme

Tot slot moet er toch nog iets gezegd worden over het antisemitisme. Ik begon indertijd deze discussie uit verontwaardiging over de stellingname van Hira ten opzichte van de Joodse Holocaust, uit boosheid over het feit dat hij zich achter uitspraken schaarde waarin de Holocaust als “slechts een cover-up voor domme schapen” werd omschreven en de behandeling in de concentratiekampen als “slechts een lachertje vergeleken (met) onze slavenhandel”. Als reactie presenteerde Hira een lijst van de grootste misdaden in de geschiedenis van de mensheid waarin de Holocaust ‘slechts’ op de vijfde plaats stond.

In zijn antwoord aan Doorbraak en Internationale Socialisten gaat Hira hier nogmaals op in. Als reactie op de vraag van Andriç & Krebbers naar Hira’s inhoudelijke analyse van deze misdaden tegen de menselijkheid presenteert hij onder het kopje “inhoudelijke analyse” een lijstje van vijf dimensies van het systeem van onderdrukking en uitbuiting dat het westerse koloniale systeem in de afgelopen 500 jaar heeft opgezet. Van alle vijf de dimensies vergelijkt hij vervolgens de impact op de wereld met die van de Holocaust om dan te concluderen dat de invloed van de Holocaust marginaal was in vergelijking met die van 500 jaar kolonialisme. Nog afgezien van het feit dat hier de oorspronkelijke vergelijking van de slavenhandel met de Holocaust is vervangen door het westerse kolonialisme (dat natuurlijk meer omvat dan alleen slavernij/slavenhandel) is dit een even onzinnige aanpak als zijn oorspronkelijke lijstje. De Holocaust is geen lachertje of een bagatel omdat de gevolgen van 500 jaar kolonialisme vele malen groter zijn.(14)

Bedoeld of onbedoeld levert Hira een bijdrage aan het bagatelliseren van antisemitisme. Ook ziet hij niet dat de Holocaust niet op zich stond, maar een cumulatie vormde van een eeuwenoude traditie van institutioneel en niet-institutioneel racisme tegen Joden, van een eeuwenoude en nog allerminst verdwenen cultuur van antisemitisme. Het feit dat door voorstanders van de joodse staat Israël (op zich een racistisch concept, waarbij joden op basis van hun afstamming waar ter wereld ze ook geboren zijn het recht hebben zich in Israël te vestigen, terwijl niet-joden in casu Palestijnen die er al generaties wonen dat recht niet hebben) anti-zionisme graag gelijkstellen aan antisemitisme, doet daar niets aan af.

Antisemitisme (haat tegen en discriminatie van joden omdat ze jood zijn) heeft in Europa een eeuwenlange traditie en heeft ook in de linkse en arbeidersbeweging een funeste uitwerking gehad en moet altijd in welke vorm dan ook bestreden worden, net zoals alle vormen van racisme of vreemdelingenhaat.

Willem Bos
(Actief bij Grenzeloos)

Noten

  • 1. In overeenstemming met het gebruikelijke taalgebruik gebruik ook ik de term racisme, ofschoon dit begrip zelf een racistische constructie is. De menselijke soort homo sapiens bestaat maar uit één ras waarbinnen in de loop van de tijd erfelijke uiterlijke verschillen zijn ontstaan. Ook voor andere begrippen geldt vaak dat we het moeten doen met termen die feitelijk onjuist of misleidend zijn, maar waar geen algemeen begrepen alternatief voor bestaat. In deze tekst gebruik ik de term Zwarte mensen (met een hoofdletter) voor mensen met een gekleurde huid die zichzelf opvatten als behorend tot de Zwarte gemeenschap en Joden (met een hoofdletter) voor mensen die zich tot de joodse gemeenschap rekenen of gerekend worden (of werden) en dus niet noodzakelijk het joodse geloof belijden.
  • 2. Helemaal duidelijk is de visie van Hira mij niet. Op het ene moment stelt hij dat degene die beweert dat aan het kolonialisme een economisch motief ten grondslag ligt de feiten niet kent, maar in een column van 2013 schrijft hij: “De Duitse nazi’s hadden een ideologisch motief om het Joodse ras te willen vernietigen. De andere ‘nazi’s’ van Europa (Nederlanders, Engelsen, Fransen, Spanjaarden, Portugezen) hadden een economisch motief om de Afrikaanse levens te vernietigen in slavernij. Waarom is het economische motief minder erg dan het ideologische motief?”
  • 3. De gronden waarop mensen als minderwaardig worden of werden beschouwd, kunnen in de loop van de tijd aanzienlijk veranderen. Als het eerste voorbeeld van racistische wetgeving in de westerse wereld worden wel de bloedwetten genoemd die in de zestiende eeuw in Spanje werden ingevoerd om te bepalen wie voor de wet als Jood gold. Daarvoor was dat een religieuze categorie, maar toen Joden zich tot het christendom gingen bekeren om aan vervolging te ontkomen, ontstond in de Spaanse kerk/staat de angst dat Joden zich alleen voor de vorm bekeerden en in het geheim nog hun “heidense” gewoonten zouden blijven beoefenen. Daarom werden wetten ingevoerd die Joods-zijn tot een kwesties van afstamming maakte. Zo werd er door een genetisch criterium een religieus onderscheid gemaakt. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw werden religieuze categorieën langzamerhand vervangen door “raciale” en kwamen eugenetische theorieën op. De eugenetica (wetenschap van het verbeteren van het menselijke ras) werd als een serieuze wetenschap gezien en speelde een rol in het legitimeren van racistische theorieën. Ook de vraag wie bij welk ras werd ingedeeld, was aan verandering onderhevig. Italianen, Grieken en Ieren werden tot in de late negentiende eeuw niet tot het “blanke ras” gerekend, niet toevallig omdat dit economisch achtergestelde gebieden waren en in het geval van Ierland een kolonie. Iets soortgelijks geldt voor Joden, die in Europese samenlevingen pas na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust algemeen geaccepteerd zijn als “blank”, daarvoor werden Joden vaak tot dezelfde categorie gerekend als Arabieren en andere “oosterlingen”.
  • 4. Er is een interessante parallel met het gebruik/misbruik van de natuur. Zo lang de mensheid bestaat heeft ze er naar gestreefd de natuur naar haar hand te zetten en er van te profiteren. In zekere zin is dat zelfs wat de mens onderscheid van haar voorgangers en andere primaten. Soms leverde dat aanzienlijke ecologische schade op en volgens sommige onderzoekers speelde dat een belangrijke rol bij het verdwijnen van bepaalde beschavingen. Maar hoe groot die schade ook geweest is, hij had een andere schaal en een andere dynamiek dan de kapitalistische uitbuiting van de natuur. In voor-kapitalistische maatschappijen ging het om het verwerven van grondstoffen door de bewoners van bepaalde gebieden om ze te gebruiken of om met anderen te ruilen of te verhandelen. Bij de grootschalige kapitalistische winning van grondstoffen gaat het om de winst die op de internationale markt behaald kan worden en is het niet de lokale bevolking die van de natuurlijke rijkdommen profiteert, of ze te veel uitput, maar zijn het grote internationaal opererende ondernemingen die als een sprinkhanenplaag over de aardbol trekken en maanachtige landschappen achterlaten.
  • 5. Het kapitalisme kunnen we definiëren als “een maatschappij waar de kapitalistische productiewijze dominant is”. Een kapitalistische productiewijze op zijn beurt kunnen we omschrijven als een “productiewijze waarbij het bezit van de productiemiddelen in handen is van een klein deel van de bevolking, en waarbij een aanzienlijk deel van de bevolking om in haar levensonderhoud te voorzien haar arbeidskracht moet verkopen aan de bezitters van productiemiddelen”. Dat betekent niet dat er alleen maar van bezitters van productiemiddelen (de bourgeoisie) en verkopers van arbeidskracht (het proletariaat) sprake is. Er is altijd een groep mensen daar tussenin die wel over hun eigen productiemiddelen beschikken, maar geen of heel weinig arbeidskracht van andere kopen. En ook daarnaast is sprake van een heleboel werk (in het huishouden, voor eigen nut of plezier, als mantelzorg enzovoort) dat niet onder kapitalistische verhoudingen of zelfs niet voor een markt wordt gedaan. Vandaar dat we spreken over kapitalisme als een dominante productiewijze.
  • 6. Daarbij vindt vaak een sterke omvorming plaats. De eerste christelijke gemeenschappen in het Romeinse rijk met hun sterke nadruk op onderlinge steun en gemeenschapszin en het ontbreken van hiërarchie zullen heel weinig van hun godsdienst herkennen in de vorm die het christendom van de katholieke en protestantse kerken in het kapitalisme heeft aangenomen. En ook die vorm verschilt sterk naar gelang de omstandigheden.
  • 7. De betekenis van bepaalde etiketten waarmee politieke stromingen worden aangeduid, maakt in de loop van de tijd nu eenmaal een sterke ontwikkeling door. Dat geldt voor het socialisme evengoed als voor het liberalisme, het conservatisme, de christen-democratie. Daarom is het, zeker als het over een langer tijdbestek gaat, zelden zinvol om met alleen een dergelijk etiket te voldoen.
  • 8. Hira schrijft in zijn laatste bijdrage dat volgens de trotskisten de misvormingen van het socialisme ontstonden omdat de juiste concepten (van Lenin en Trotsky) niet zijn gevolgd. Dat is een misvatting. Centraal in de analyse van de ontaarding van de Sovjet-Unie, zoals die met name door Trotsky zelf is uitgewerkt, staan de “objectieve” omstandigheden: de geringe ontwikkeling van de Russische economie, de zeer beperkte omvang en de grote zwakte van de Russische arbeidersklasse en vooral het isolement door het uitblijven/verloren gaan van de revolutie elders in Europa. Het “programma” van Trotsky en de zijnen was er dan ook op gericht om die zwakheden zo goed mogelijk het hoofd te bieden, door industrialisatie, het terugdringen van de macht van de bureaucratie, het ondersteunen van de revolutie elders in Europa, enzovoorts.
  • 9. Het gaat hierbij om productiemiddelen waarmee anderen in loondienst aan het werk worden gezet, niet om de productiemiddelen van de kleine zelfstandige.
  • 10. Zie daarover ook de brochure “De democratisering van de economie”.
  • 11. Ik ben het met Hira eens dat de Cubaanse revolutie niet op één lijn gesteld kan worden met, zoals hij het omschrijft, de ouderwetse Oostblok-landen. “Bovendien”, zo schrijft Hira, “is veel van hun beleid beargumenteerd vanuit morele overwegingen en niet steeds vanuit de marxistische leer”, waarbij hij een tegenstelling creëert tussen de marxistische leer en morele overwegingen. In dat kader is het goed om er op te wijzen dat in de historische discussie in Cuba over de koers van de economie in 1963-64 in de periode dat Che Guevara minister van industrie was en tegenover de groeiende invloed van de pro-Moskou georiënteerde communisten stond en tegenover de groeiende bureaucratische tendensen, hij in zijn pleidooi voor versterking van morele stimulansen de steun inriep en kreeg van de marxistische econoom en leider van de Vierde Internationale Ernest Mandel. (Zie Jan Willem Stutje: “Ernest Mandel, rebel tussen droom en daad”, pagina 194). Als Hira over het huidige Cuba schrijft: “De persoonlijkheidscultus is bij wet verboden en de leiders van de revolutie hebben geen persoonlijke verrijking die enigszins vergelijkbaar is met de verrijking van partijbureaucraten in stalinistische landen”, is hij toch te optimistisch.
  • 12. Dat neemt niet weg dat socialisten (marxisten) en met name Zwarte marxisten een zeer belangrijke rol gespeeld hebben in het analyseren van de rol die racisme (en seksisme) spelen in het functioneren van het kapitalisme in verschillende fasen van zijn ontwikkeling. Inzichten die onontbeerlijk zijn voor een effectieve anti-racistische strijd.
  • 13. Ook hier zien we een interessante parallel met de feministische beweging. Van het begin af aan zijn in de socialistische beweging ook vrouwen actief geweest en hebben ze daarin soms ook een vooraanstaande rol gespeeld, zoals Henriëtte Roland Holst in Nederland of Rosa Luxemburg in Duitsland. Maar deze socialistes waren niet altijd grote voorvechtsters van vrouwenbelangen of van het feminisme. Pas met de tweede feministische golf in de jaren zestig en zeventig en met het ontstaan van een socialistisch- feministische stroming daarbinnen kwam er ook binnen de traditionele socialistische beweging en bij revolutionair-socialistische organisaties begrip voor het belang van de feministische strijd. Er was over het algemeen een heftige interne strijd voor nodig voordat (revolutionair) socialistische organisaties de vrouwenstrijd en het feminisme serieus namen. En ze zullen dat alleen maar blijven doen als ze interne mechanismen hebben die er voor zorgen dat er tegenwicht wordt geboden tegen de ‘heersende’ opvattingen. Zo is het binnen de organisaties van de Vierde Internationale gebruikelijk dat vrouwen, maar ook andere speciale groepen (HLBT) etnische minderheden enzovoorts, op ieder niveau van de organisatie in speciale besloten vergaderingen bijeen kunnen komen en zich over alle aspecten van de werking en het functioneren van de organisatie uit kunnen spreken.
  • 14. Antisemitisme is geen institutioneel racisme, schrijft Hira in zijn jongste stuk waarbij hij verwijst naar een column van zijn hand. In dat stuk onder de titel “Wat is racisme” maakt hij een onderscheid tussen twee benaderingen van racisme. De persoonlijke interactie die volgens Hira racisme definieert als “de haat van de ene mens door de andere, het geloof dat de ene mens minderwaardig is ten opzichte van de andere vanwege huidskleur, taal, gewoonten en gebruiken, geboorteplaats of andere factoren die betrekking hebben op het wezen van die persoon.” En de institutionele benadering, die racisme definieert als: “een systeem van instituties die superioriteit/inferioriteit koppelt aan ras, etniciteit of geloof”. Op basis van dit onderscheid stelt Hira vervolgens dat volgens de eerste definitie antisemitisme een vorm van racisme is, maar dat dit volgens de institutionele definitie niet zo hoeft te zijn. (Wat alweer wat anders is dan het niet is, zoals hij elders stelt.) Natuurlijk is er een verschil in de discriminatie doordat een bepaalde bevolkingsgroep allerlei rechten niet heeft (zoals de Joden in Europa tot aan de Franse revolutie of in nazi-Duitsland) en de situatie dat er formeel gelijke rechten zijn, maar ze wel als minderwaardig worden bejegend. (Een onderscheid dat overigens door Hira weer verduisterd wordt doordat hij onder instituties nadrukkelijk niet alleen overheidsinstellingen verstaat maar: “een systeem van regels die ons maatschappelijk gedrag beïnvloeden.”) Maar dat onderscheid is natuurlijk relatief en beide vormen versterken elkaar. Institutioneel racisme is de formele uitdrukking van het racisme tegen een bepaalde groep, en versterkt de vooroordelen en haat tegen die bevolkingsgroep en omgekeerd.