Koerdische strijd, imperialisme en solidariteit: een reactie op David Graeber

Koerdische strijdsters kijken naar een portret van Öcalan.
Koerdische strijdsters kijken naar een portret van Öcalan.

Koerden in Kobani voeren een desperate strijd tegen de oprukkende moordbrigades van de Islamitische Staat (IS). De verdediging dwingt bewondering af, en oproepen om deze strijders te hulp te schieten en een dreigende massaslachting te voorkomen weerklinken inmiddels luid. Dat deze Koerden solidariteit verdienen is helder. Hoe die solidariteit er uit moet zien, is lastiger vast te stellen, en niet elke oproep in die richting is even sterk. Dit soort zaken kijkt nauw als we althans niet in verkeerd vaarwater willen belanden. Met zijn intussen geruchtmakende artikel “Why is the world ignoring the revolutionary Kurds in Syria?” loopt David Graeber dat risico. Helaas, want het gevoel van urgentie waar het stuk blijk van geeft, is maar al te terecht.

Het stuk zou niet de onderstaande reactie hebben uitgelokt als het daarbij was gebleven. Op zichzelf vind ik ook een wat problematisch artikel in een gevestigde krant als The Guardian van de hand van een anarchistisch auteur als Graeber best een welkome zaak. Het is de positieve, naar mijn smaak kritiekloze ontvangst die het stuk echter in linkse en radicale kringen – Doorbraak, Hydra en elders – heeft gekregen, die bij mij voldoende alarmbellen heeft doen rinkelen om er eens even voor te gaan zitten. Bij deze.

Graeber stelt zijn vraag dus aldus: “Waarom negeren we de revolutionaire Koerden van Syrië?”, de titel van zijn stuk zoals dat door Hydra in het Nederlands werd vertaald. Zowel op die vraag als op drie van zijn vier punten valt behoorlijk wat af te dingen. De vraag is een drogreden van het type “Waarom hou je niet meer van me?”of “Waarom willen jullie een kinderfeest kapotmaken?” Het suggereert dat hetgeen waarvan naar het waarom wordt gevraagd, ook daadwerkelijk gebeurt, terwijl dat helemaal geen uitgemaakte zaak is. Dat geldt ook in dit geval. De Koerden van Syrië, revolutionair of anderszins, worden geenszins genegeerd. Ze worden gesaboteerd, gemanipuleerd, geterroriseerd, en bepaald niet alleen door de IS.

Om te beginnen wordt de Koerdische strijd in Kobani gesaboteerd door de Turkse staat, en hypocriet en halfslachtig manipulerend gesteund door de VS. Het waarom daarvan is ook duidelijk. Turkije wil geen Koerdische zelfstandigheid, niet binnen de Turkse grenzen en ook niet vlak over de grens. Voor Turkije is niet de IS de grootste vijand, maar de PKK, en niet te vergeten het Syrië van Assad. De VS steunt Turkije in grote lijnen. Genegeerd worden de Koerden ook niet door de media, want al voordat Graeber met zijn stuk kwam, was het beleg van Kobani voorpaginanieuws. En ook het negeren door links valt nogal mee, in ieder geval als we echt links bedoelen. Al in juli was er een vrij juichend artikel te zien op het vrij veel gelezen autonoom-anarchistisch georiënteerde webtijdschrift Roarmag: “Rojava revolution: building autonomy in the Middle East”, gevolgd door het veel uitvoeriger en best erg informatieve “The New PKK: unleashing a social revolution in Kurdistan”. Natuurlijk, meer aandacht in linkse kringen is welkom, en in die zin valt Graebers oproep te waarderen.

Rojava, revolutie en Öcalan

Graebers stuk betoogt een viertal zaken. Hij geeft een schets van de Koerdische strijd, en met name van de revolutionaire democratische dimensie die deze strijd in het Syrische grensgebied de laatste jaren volgens hem heeft gekregen. Hij vergelijkt deze strijd met de revolutie die onder anarchistische inspiratie in het Spanje van 1936 plaatsvond. Hij stelt vast dat deze revolutie in de steek gelaten werd, zodat de fascisten onder Franco’s leiding haar konden verpletteren. En hij doet een klemmende oproep om de Koerden in het belegerde Kobani en hun revolutie niet op dezelfde manier in de steek te laten als dat met de Spaanse revolutionairen gebeurde.

Eerst de radicaal-democratische dynamiek van de strijd, door sommigen dus de Rojava-revolutie genoemd, naar de naam van het Syrisch-Koerdische gebied. Graeber schrijft: “Er zijn volksraden gecreëerd als besluitvormende organen, er zijn raden gekozen met een zorgvuldig etnisch evenwicht (in elke raad moet bijvoorbeeld de top drie functionarissen uit een Koerd, een Arabier en een Assyrische of Armeense christen bestaan, en tenminste een van de drie moet een vrouw zijn), er zijn vrouwen- en jongerenraden…” Hij wijst erop dat de PKK, de gewapende verzetsbeweging van Koerden in Turkije en verbonden met de Koerdische verzetsstrijders in Syrië, de laatste jaren een omvorming heeft ondergaan onder invloed van de libertair-socialistische theoreticus Murray Bookchin. De VS noemt de PKK terroristisch, grote delen van links noemen haar stalinistisch. “Maar in werkelijkheid lijkt de PKK in de verste verte niet meer op de oude, top-down leninistische partij die het ooit was. Haar interne evolutie en de intellectuele ontwikkeling van haar eigen oprichter Abdullah Öcalan (…) hebben haar doelstellingen en tactieken volledig doen veranderen.” Het doel is nu niet meer een onafhankelijke staat, maar een bestuursvorm in de richting van directe democratie, “democratisch confederalisme” genaamd. De twee stukken van Roarmag waar ik al naar verwees, betogen hetzelfde, maar uitvoeriger. Ze vormen waardevol materiaal.

Graeber is niet naïef. Hij erkent dat men er nog lang niet is. “Het is duidelijk dat er autoritaire elementen blijven bestaan.” Maar voor hem is er sprake van een revolutionair experiment dat serieus moet worden genomen. Ik ben dat ten dele met hem eens: er is écht iets veranderd, en dat is niet louter een facelift. Maar ik vind wel dat de lyrische toon van Graeber en sommige andere radicale sympathisanten een paar tandjes minder mag. Er zijn serieuze stappen naar radicale democratie, naar een samenwerking van meerdere bevolkingsgroepen, naar een vooraanstaande rol van vrouwen in bestuur en strijd. Dat is onmiskenbaar. Maar de “autoritaire elementen” zijn dat ook, en het zijn meer dan louter restanten. Die zitten niet alleen in de PKK, maar zijn ook aanwezig in de door PYD, de Syrisch-Koerdische organisatie die geestverwant is met de PKK, duidelijk waarneembaar.

Heel problematisch is de wijze waarin de leidersrol van Öcalan beklemtoond wordt, met vlaggen en met het citeren van de grote man. Ook de nieuwe democratische koers vindt haar legitimatie veel te veel in het Woord van Öcalan. En een sympathiserend bezoeker van Rojava schreef: “Het is erg ongelukkig dat ik veel ideologen onder de PYD (…) vond. Vooral waar we kwamen op het bespreken van Abdullah Öcalans ideeën. Deze mensen zitten erg vast in Öcalans principes, waardoor ze in onze gesprekken naar hem verwijzen, naar zijn toespraken en boeken. Ze hebben een totaal vertrouwen in hem, en tot op zekere hoogte is hij heilig. Als dit het vertrouwen is dat mensen hebben en stellen op hun leider, en bang voor hem zijn, is dat erg angstaanjagend en de consequenties ervan zullen niet goed zijn.” Inderdaad, en dit vertrouwen zien we helaas ook bij sommige supporters buiten Rojava. De revolutie wordt gedacht als iets van onderop. Maar de bijbehorende ideeën worden nog veel te veel van bovenaf ingevoerd. Wat als Öcalan weer van gedachten verandert?

We zien tegelijk ook praktijken die begrijpelijk zijn in oorlogsomstandigheden, maar al te makkelijk een eigen leven gaan leiden. Sinds juli is er in Rojava bijvoorbeeld een dienstplichtwet van kracht. Een macht die zoiets kan opleggen is natuurlijk gewoon een staat, hoezeer je het ook fraaier laat klinken met zinsneden over democratisch confederalisme. Ik denk dat linkse en radicale sympathisanten van de Koerden in al deze zaken geen reden hoeven vinden om niet solidair te zijn. Maar het is gevaarlijk om de kritische zin te laten vallen uit een misplaatste behoefte om hier een nieuwe incarnatie van de anarchistische revolutie in te zien. Solidariteit ja, maar met een stevige kritische afstand jegens de dominante krachten in de strijd, de PKK en de aan haar gelieerde PYD. Die PYD is niet alleen nog veel te veel Öcalan-gericht; ze houdt ook niet bepaald afstand van het Amerikaanse imperialisme en biedt zich aan als verkenningseenheid op de grond om Amerikaanse luchtaanvallen te helpen voorbereiden met informatie. Ergens logisch, gezien de benarde situatie ter plekke. Maar tegelijk is het ook een ernstige bedreiging voor het autonome karakter van de strijd aldaar. Je kunt niet tegelijk werken aan revolutie van onderop en hulptroepen vormen van imperiale interventie die zeer letterlijk van bovenaf met bombardementen komt, ook niet als dat imperialisme en die revolutie tijdelijk tegenover dezelfde tegenstander staan. Ik vind de oproep in de door vier linkse organisaties – helaas ook door Doorbraak – onderschreven tekst om deze PYD rechtstreeks financieel te steunen dan ook niet juist, hoezeer ik me in veel van de tekst zelf ook kan vinden.

Solidariteit met Koerden en anderen in Rojava tegenover de IS-terreur is nodig. Daarin heeft Graeber nadrukkelijk gelijk. De rol van de Turkse staat – die heel lang de grenzen heeft opengehouden voor IS-strijders, maar nu de grenzen dichthoudt voor Turkse Koerden die het verzet in Rojava te hulp proberen te komen – moet worden gehekeld, en waar mogelijk gedwarsboomd, zoals anarchisten van de organisatie DAF in het Turks-Koerdische grensgebied proberen. Hun initiatief is een mooi handvat tot steun, want er wordt geld voor ingezameld en wat extra publiciteit is ook niet weg. Wat mij betreft hangt de steun voor Rojava tegenover de IS daarbij niet af van de vraag of Graebers beeld van de revolutionaire strijd aldaar klopt. Het is immers simpel. Er woont daar een gemeenschap die bedreigd wordt door extreem-rechtse terreurmilities, ongeveer zoals een migrantenwijk bedreigd kan worden door een nazi-mars. Als ik ook eens een parallel mag introduceren: je kunt Rojava zien als een grote Schilderswijk, en de IS als een zwaarbewapend Pro Patria. Natuurlijk heeft de Schilderswijk het recht op onze solidariteit als ze zich proberen te verweren, en dat hangt niet af van de vraag of de Schilderswijk op revolutionair-democratische wijze wordt bestuurd. Op dezelfde wijze heeft Rojava recht op solidariteit, los van de vraag wat het democratisch confederalisme daar wel of niet voorstelt.

Spanje toen, Syrië nu

Terug naar Graeber. Voor hem is er, met de “duizend verschillen” tussen wat er gebeurde in Spanje in 1936 en wat er nu gebeurt in Rojava “toch sprake van sommige overeenkomsten zo opvallend en zo schrijnend dat ik me (…) geroepen voel om te zeggen: we kunnen het niet weer zo laten eindigen”. Hij doelt op de “daadwerkelijke sociale revolutie” die in Spanje op gang kwam tegenover de staatsgreep van Franco. “Hele steden kwamen onder direct democratisch bestuur, industrieën kwamen in handen van de arbeiders en voor vrouwen leidde het tot radicale emancipatie.” Het liep echter slecht af, omdat de mogendheden de Spaanse republiek in de steek lieten en een “strenge blokkade” oplegden terwijl Franco steun kreeg van Mussolini en Hitler. “Het gevolg was een jarenlange burgeroorlog die eindigde met de onderdrukking van de revolutie en enkele van de meest bloedige slachtpartijen van de bloedige eeuw.”

Zoals destijds “de wereld” Spanje in de steek lieten, zo dreigt “de wereld” nu Rojava te laten barsten. Dat is Graebers stelling. Maar om te beginnen is de wereld van hem een gevaarlijk breed begrip. Het omvat weliswaar links, maar is tegelijk breder. Omvat die wereld ook de grote mogendheden van toen en nu? Daarover is hij, vooral waar het ‘nu’ betreft, zeer onduidelijk. Dat opent al gevaarlijke deuren.

Graebers weergave van de revolutionaire nederlaag in Spanje rammelt intussen. Het was niet de nederlaag tegen Franco waardoor de revolutie werd verpletterd, zoals Graeber impliceert. Het was de nederlaag van de revolutie die de nederlaag tegen Franco ruim baan gaf. De revolutie was toen allang verslagen, en wel door de republiek en haar liberaal-annex-stalinistische maar sowieso pro-kapitalistische leiding zelf, met krachtige steun uit Moskou. George Orwell laat het proces van inkapseling en nederlaag van de revolutie zien in zijn mooie verslag “Saluut aan Catalonië”. Het was de nederlaag die de revolutie bínnen de republiek werd toegebracht die de motivatie van arbeiders en boeren om tegen Franco te vechten ondermijnde en de nederlaag in de hand werkte.

Non-interventie van de mogendheden was niet de kern, zoals Graeber suggereert. Interventie van de mogendheden had wellicht de republiek kunnen redden, maar dan was de revolutie via die republiek evengoed de nek omgedraaid, wellicht onder ander management. Interventie ten gunste van de Spaanse Republiek zou evenmin de revolutie hebben gediend, maar enkel die republiek overeind hebben helpen houden, tegen fascisme én tegen revolutie van onderop. Wat Stalins regime deed, was duidelijk genoeg: mondjesmaat wapens leveren aan de republiek, en tegelijk agenten van de geheime dienst sturen om mee te helpen anarchisten en trotskisten te vermoorden. Denken we dat Britse, Franse en Amerikaanse steun wezenlijk anders zou zijn uitgepakt? Hooguit zouden liberale en sociaal-democratische politici wat sterker zijn geweest, en stalinistische wat zwakker. Maar de revolutie zou evengoed het nakijken hebben gehad. Graebers suggestie dat interventie of non-interventie veel te maken had met het lot van die revolutie, is verkeerd.

Non-interventie had de republiek weliswaar een argument tegen de revolutie verschaft. Men was er immers in Londen en Parijs niet helemaal gerust op dat de leiding van de republiek tegen revolutionaire druk bestand was. Maar wie denkt dat opheffing van de “strenge blokkade” de revolutie zou hebben gered, droomt. Door Frankrijk, Engeland en de VS geleverde wapens zouden deels tegen Franco gebruikt zijn, maar voor een flink deel met groot enthousiasme tegen de revolutionairen zijn in gezet. Dat is precies wat er met de spaarzame Russische wapensteun gebeurde. Er was dus een republiek die tegen Franco vocht, maar die op kapitalistische basis stond. Er was een revolutie die tegenover Franco vocht maar ook tegenover de burgerlijke republiek stond. Graeber gooit deze twee tegenpolen – beiden tegen Franco maar tegelijk tegen elkaar gericht – op één hoop.

Dat leidt tot een warboel als hij er een oproep om Rojava niet in de steek te laten uit destilleert. De parallel tussen fascisme toen en extreem-rechts nu, tussen Franco destijds en de IS vandaag, is prima. De parallel tussen de revolutie – such as it is – van Rojava en de revolutie in Spanje is voor deze discussie ook best hanteerbaar. Maar waar is in de parallel de Spaanse republiek die door de mogendheden in de steek gelaten werd? En waar zijn de potentiële bondgenoten, de equivalenten van de Russische, Franse, Britse en Amerikaanse regering van destijds? Wie wordt getroffen door “non-interventie” zoals de republiek destijds? En wie laten die “interventie” na? Er wordt juist massief en grootschalig geïntervenieerd. Niet, zoals destijds, aan de kant van extreem-rechts, maar juist aan de kant van haar helemaal niet progressieve tegenstanders. De VS gooit bommen op de IS. Britse, Australische, Belgische, Nederlandse, Saoedische, Qatarese en Jordaanse luchtstrijdkrachten doen mee, evenals die van de VAE. Iraakse militairen staan tegenover de IS, net als sjiitische pro-regeringsmilities in datzelfde land, en net als de strijdkrachten van Syrië en zelfs Iran (dat hoogstwaarschijnlijk meevecht in Irak). Een deel van de interventie – namelijk de recente Amerikaanse luchtaanvallen rond Kobani – helpt wel degelijk om wat druk op Rojave te verlichten, al was dat op het moment dat het stuk van Graeber verscheen nog niet merkbaar het geval. De Syrische Koerden worden bepaald niet genegeerd, maar als voorwendsel gebruikt voor meer militair ingrijpen. En dat is geen goed nieuws.

Dáár – in die hele monsterlijke anti-IS-coalitie onder Amerikaanse hegemonie – is de Spaanse Republiek en het bondgenootschap erom heen, als je de parallel doortrekt, en die heeft van non-interventie bepaald geen last. Dat deze interventie de Koerden van Rojava niet – of in het geval van sommige luchtaanvallen rond Kobani, nauwelijks en slechts opportunistisch – ten goede komt is waar. Maar tegenover een halve redding van Kobani staan bloedbaden begaan door sjiitische milities die door de Iraakse regering worden ondersteund en haar vuile werk helpen opknappen, tegen de IS maar vooral tegen de soennitische bevolkingsgroep als wiens verdediger de IS zich behendig heeft weten te profileren. Hoe dat werkt, laat een recent Amnesty-rapport zien. Het bijbehorende persbericht heet veelzeggend: “Iraq: evidence of war crimes by government-backed Shi’a militias”. Dat is het soort interventie dat ruimschoots beschikbaar is: steun aan moordenaars tegen andere moordenaars. Wás er maar “non-interventie”!

De hele vraag van “interventie” en “non-interventie” is bovendien een dwaalspoor dat afleidt van de kernvraag: solidariteit, niet van een abstract “we” waar alles en iedereen, van mogendheden tot Internationale Brigades, achter schuilgaan, maar vanuit linkse en radicale mensen die werkelijk aan de kant van een revolutie kunnen gaan staan. De hele vraag van “interventie” en “non-interventie” verschuift de discussie gevaarlijk in de richting van wat de mogendheden moeten doen om Rojava te redden – alsof mogendheden belang hebben bij het helpen van autonoom, radicaal en revolutionair verzet. Als Graeber gelijk heeft in zijn inschatting van het revolutionaire gehalte van Rojava, dan versterkt dat zijn óngelijk waar hij een algemeen ongedifferentieerd “we” te hulp wil doen snellen in die richting. Imperialisten helpen geen revoluties, behalve dan van de wal in de sloot.

Rojava, potentieel oorlogsargument

De dramatische toonzetting van Graeber dat “we” het arme Rojava niet in de steek mogen laten, weerspiegelt het misverstand dat dit nu anders is. Ik geloof niet dat Graeber een voorstander van westerse militaire interventie is, van Amerikaanse luchtaanvallen en het bondgenootschap met de Saoedische onthoofders tegen de IS-onthoofders. Maar door de manier waarop hij zijn argument neerzet, draagt hij – waarschijnlijk zonder dat hij dit beoogt – wel bij aan een stemming van alles-en-iedereen-samen-tegen-de-IS. Een dergelijk bij-effect heeft ook de ongelukkig gekozen titel van een verder voortreffelijk stuk over Turkse repressie tegen Koerdisch verzet: “Kobani, het Stalingrad van de IS”. Weer dat mythische beeld van een ultieme strijd van goed tegen kwaad. Dat tegenover het kwaad van de IS in Kobani niet alleen het goede van het Koerdische verzet staat, maar ook het kwade westerse imperialisme, raakt zoek. Zo dreigt arm klein Rojava te worden tot arm klein België in 1914 en arm klein Koeweit in 1990: een excuus voor interventie, voor oorlogsdeelname.

Nauwkeuriger onderscheid tussen Spaanse revolutie en Spaanse republiek had bij Graeber veel vaagheid kunnen voorkomen, evenals een strikte afscheiding tussen het “we” van solidaire mensen ter linkerzijde en het “zij” van regeringen, staten en machthebbers. Ik snap dat als je in kort bestek iets wilt uitleggen in een opiniestuk in een krant als The Guardian, sommige finesses moet weglaten, zoals Graeber dat doet. Maar het wegtoveren van de tegenstrijd tussen revolutie en republiek in Spanje is meer dan een finesse. Ik vind dat hij onhelder opereert, te kort door de bocht gaat, en de deur open zet voor hierboven beschreven misverstanden.

En ik snap niet goed hoe radicaal-linkse mensen zo’n stuk vervolgens zo kunnen toejuichen als momenteel her en der gebeurt. Juist in tijden van ingrijpende gebeurtenissen, snelle wendingen, politieke verwarring en een minimale omvang en slagkracht van linkse en radicale stromingen, is politieke helderheid en nauwkeurig onderscheid immers van het grootst mogelijke belang.

Peter Storm
(Blogt op Ravotr)