Leve de gevaarlijke utopie!

Hans Achterhuis begeleidt met een strijkkwartetje het zinkende schip van het kapitalisme.

Op Joop.nl publiceerde Studium Generale Utrecht eerder deze week een debat “Denker des Vaderlands” tussen Hans Achterhuis, en SP-huisfilosoof en Kamerlid Ronald van Raak. “De SP is een groep gevaarlijke utopisten”, zo luidt Achterhuis’ positie. Van Raak ontkent dit stellig, en met recht: de SP heeft de afgelopen jaren laten zien allesbehalve utopistisch te zijn – laat staan gevaarlijk. Hetgeen eerder een argument is tegen de SP dan tegen de utopie. Natuurlijk zijn utopieën gevaarlijk, maar waarom is dat een argument? Is het niet hoog tijd voor meer gevaarlijke utopieën?

Achterhuis diskwalificeert het streven naar een radicaal maatschappelijk alternatief als “utopisme”. Door im- en expliciet te verwijzen naar strafkampen en repressie, Mao’s culturele revolutie of Stalins terreur, haalt hij de aloude chantagetruc van stal. Wie iets anders wil dan de huidige orde, heeft de eerste stap naar totalitarisme al gezet, zo suggereert Achterhuis, en dat maakt deze onderneming zo gevaarlijk. Teleurstellend genoeg doet Van Raak geen enkele moeite hem op andere gedachten te brengen. Liever haast hij zich om ons ervan te vergewissen dat de SP toch zeker geen “linkse utopie” nastreeft.

De SP blijft liever “praktisch” en wentelt zich in “kleine en gezellige” kanttekeningen bij een onhoudbare status quo. Stel je voor dat de “denker des Vaderlands” ze als “gevaarlijke utopisten” betitelt!

Maar waarom wordt de stap van “utopia” naar totalitaire dictaturen zo snel gemaakt? Wat rechtvaardigt die vereenzelviging? Stalin, Mao zagen zichzelf niet als utopisten- verre daarvan! Voor hen was revolutie een kwestie van wetenschap: de wetten van economie, politiek en natuur zo goed mogelijk toepassend en nalevend, kon het Koninkrijk Gods op aarde verwezenlijk worden. Dat massa’s onschuldige mensen een hard gelag betaalde door toedoen van deze en talloze andere dictators, is zonneklaar en verschrikkelijk. Maar met “utopisme” heeft het evenwel niets van doen.

Hetzelfde kan overigens gezegd worden over de “Utopie van de Vrije Markt”, zoals Achterhuis het noemt. Natuurlijk is de idee van een zelfregulerende markt en een correctief egoïsme illusoir en foutief, maar dát maakt het nog niet utopisch! Kijk naar hoe rechtse politici, bankiers en economen de catastrofale consequenties van de crisis proberen te verbloemen en verhelpen. Volgens velen van hen is het niet een teveel aan kapitalisme dat de crisis heeft veroorzaakt, maar een gebrek daaraan. Als “de markten” volgens hun eigen wetten zouden kunnen functioneren – al dan niet onder begeleiding van ingewijde “experts”-, dan zouden crises en armoede tot het verleden behoren. Pure onzin natuurlijk, maar wat heeft het met “utopisme” te maken?

“Utopisme” heeft niets met “blauwdrukken” van doen, maar vertrekt vanuit een diepgeworteld gevoel van ontevredenheid of onrechtvaardigheid, en gaat van daar uit op zoek naar radicale alternatieven. Achterhuis noemt Marx een “utopist”, hetgeen maar te betwijfelen is: Marx zelf had in ieder geval een hekel aan die term, en beschuldigde veel van zijn eigen tegenstanders er evengoed van, “utopist” te zijn. Maar zelfs als we erkennen dat ook Marx het utopisme niet vreemd was, dan wil dat nog niet zeggen dat hij een “blauwdruk” wenste te geven van een toekomstige samenleving. Dit suggereert immers dat Marx zijn tijd verdeed met het gedetailleerd omschrijven van toekomstige samenlevingen of de planning van een alternatieve orde. Ik daag Achterhuis uit: zoiets valt in het werk van Marx niet te vinden!

Maar wat is een utopia dan wel? Het Latijnse woord “utopia” komt van een samenvoeging van “eu” en “oú”, hetgeen respectievelijk “geen” en “goed” betekent, met het woord “topos”: “plek” of “plaats”. Het toevoegsel “-ia” duidt aan dat het een land of streek betreft. “Eutopia” is dus een land dat zowel “niet-plek” als “goede-plek” is. Het is iets dat niet bestaat, maar tegelijkertijd ook wel: misschien niet als plaats, maar wel als toekomstideaal. Misschien niet als concrete orde, maar wel als mogelijkheid. “Utopia” is de belichaming van een alternatief dat niet is, maar altijd wel zou kunnen zijn.

De vraag die Achterhuis en Van Raak zich stellen, is wat zo’n utopisch ideaal vandaag de dag nog betekent. Daaruit blijkt dat beiden zich het afgelopen jaar weinig buiten studeerkamer of parlementsgebouw hebben gewaagd, want anders hadden ze gezien hoe in 2011 honderdduizenden zich lieten inspireren om de strijd voor een radicaal andere wereld aan te gaan. De “Arabische Lente”, de pleinbezettingen in Israël, Griekenland en Spanje, en de daaruit voortvloeiende “Occupy”-beweging kwamen allen voort uit een diepgeworteld gevoel van woede en verontwaardiging. Over het gebrek aan behoorlijke woonruimte, aan banen en betaalbaar voedsel. Over ondemocratische besluitvorming en de stelselmatige schending van gerechtigheid en waardigheid. Over het gebrek aan controle over onze eigen levens.

Was dit gevaarlijk? Ja, natuurlijk! Voor Ben Ali, Mubarak, Gadaffi en de hunnen was het buitengewoon gevaarlijk – hun dictatoriale regimes werden immers in hun voortbestaan bedreigd, en met succes. Toen de vlam oversloeg naar de VS en Europa, haalden politieagenten snel knuppel en peperspray tevoorschijn. Banken en beurzen eisten dat de kampeerders voor hun deur met harde hand zouden worden verwijderd, en politici haastten zich te zeggen dat deze demonstranten geen alternatief boden en “onrealistisch” waren. Wat de Occupiers ook te zeggen hadden, het was bij voorbaat onzin. Waarom? Omdat protest gevaarlijk is voor iedereen die er iets aan te verliezen heeft. Wat banken, topmanagers of Mark Rutte en zijn stemmers betreft blijft alles min of meer hoe het nu is. Misschien kunnen we links en rechts nog wat verder privatiseren of bezuinigen, maar in essentie moeten we aan de status quo niet teveel veranderen. Iedereen die daar anders over denkt, die wel degelijk voor stelselmatige verandering denkt te moeten pleiten, is dan al snel gevaarlijk.

Maar voor bewegingen als Occupy of de bezetters van het Tahrir Plein bleef het niet bij de uiting van ontevredenheid. Overal ging men aan de slag met het zoeken naar alternatieven, het formuleren van toekomstvisies, het experimenteren met nieuwe eigendoms- en machtsverhoudingen. De tentenkampen op Tahrir, Puerta del Sol en Wall Street waren niet slechts middelen tot een extern doel, maar juist ook pogingen om de utopie voor even dichterbij te halen.

Daarmee leverden de demonstranten van 2011 een wezenlijker bijdrage aan ons begrip van utopisme dan Achterhuis of Van Raak. In plaats van de utopie af te kraken, herformuleerden ze deze term. In hun “u-topia” pretendeerde men niet de waarheid in pacht te hebben, maar experimenteerde men wel in het hier en nu met nieuwe, gevaarlijke ideeën. “Hoe ziet een betere samenleving eruit?”, zo vroegen ze zich af. Het “u-topia” van 2011 was ook een “niet-plek”: overal en nergens was het protestkamp te vinden, en nooit was die hetzelfde. Er was niet één utopia, maar velen, en ze werden niet gezien als de belichaming van het goede, maar juist als de plaats waar de experimentele vraag naar dit goede centraal stond. Achterhuis heeft het over pluralisme en meervoud, maar juist deze golf aan protestbewegingen was bij uitstek pluriform en veelzijdig. Dit ging niet altijd zonder horten en stoten. Concrete resultaten werden niet altijd geboekt. Blijvend succes was er in veel gevallen niet. Maar dit maakt deze nieuwe “gevaarlijke utopieën” nog niet minder legitiem.

Daarom zeg ik: leve de gevaarlijke utopie! Het is tijd voor meer “goede-plaatsen” en “niet-plaatsen”, waar we kunnen experimenteren met nieuwe alternatieven en ideeën. Wat we nodig hebben, zijn nieuwe zienswijzen en praktijken, die perspectief bieden aan hen die niets te verliezen hebben, en gevaarlijk zijn voor hen die alles willen houden zoals het is.

Het cruiseschip Concordia, waarmee Achterhuis de huidige kapitalistische orde vergelijkt, heeft niet slechts “averij” gelopen, zoals hij het metaforisch formuleert. Het valt niet te repareren: er zit een gat in de romp, de motor is opgeblazen en de radio is stuk. Het schip is in rap tempo aan het zinken, maar van nooddiensten is geen spoor te bekennen. De kapitein heeft het schip als eerste verlaten, en de reddingssloep bood slechts plaats aan de rijkste passagiers.

Hans Achterhuis zit met z’n strijkkwartetje nog altijd op het dek en speelt wat luchtige muziek, zodat we het gebulder van de zee en het gekrijs van verzuipende passagiers niet kunnen horen. En in plaats van na te denken over een alternatief, komen Van Raak en zijn SP niet verder dan het kwartet-Achterhuis te vragen of ze ook iets anders kunnen spelen. Op zo’n moment is het maar te hopen dat er iemand op een gevaarlijk idee komt!

Mathijs van de Sande
(Dit stuk verscheen eerder op Joop.nl)