Maffiabaas Willem van Oranje opgehemeld tot “vader des vaderlands”

Willem van Oranje, oorlogsmisdadiger.
Willem van Oranje, oorlogsmisdadiger.

Na de koloniale spektakelfilm “Michiel de Ruyter” dreigen regisseur Roel Reiné en zijn crew het vuur van het Nederlandse nationalisme opnieuw op te stoken. In 2016 willen ze namelijk de productie “Willem van Oranje” uitbrengen, waarbij ze zich net als bij De Ruyter bedienen van het heersende vertoog over een nationale “held” die Nederland zou hebben bevrijd en tot een eenheid zou hebben gesmeed. Maar met hun werkstuk “De vuile handen van Willem van Oranje” laten Aron Brouwer en Marthijn Wouters geen spaan heel van de roemrijke beeldvorming rond “de vader des vaderlands”.

Brouwer en Wouters schreven het uit 2010 daterende werkstuk in het kader van hun middelbare schoolopleiding aan het Murmelliusgymnasium in Alkmaar. Voor het werkstuk kregen de gymnasiasten de Onderwijsprijs van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). De KNAW-jury toonde zich onder de indruk van hun diepgravende en overtuigende onderzoek. Hoe verbazingwekkend het ook mag klinken, de VWO-ers geven zelf aan dat ze misschien wel de eersten zijn die de controversiële daden van Van Oranje op een rijtje hebben gezet en die daden hebben voorzien van een kritische interpretatie en context. Ze hebben zich er bewust van weerhouden om hun schokkende feitenmateriaal te relativeren en te bagatelliseren door aan het gedrag van Van Oranje uiteindelijk toch een positieve draai te geven, onder druk van de heldhaftige mythen die over “de vader des vaderlands” al tijdens zijn leven in de zestiende eeuw in omloop waren en na zijn dood tot griezelige proporties zijn uitgegroeid.

Mythevorming

Evenals bij De Ruyter, zijn ook bij Van Oranje feit en fictie moeilijk van elkaar te scheiden. Sterker nog, de fictie heeft de feiten over zijn leven en de rol die hij heeft gespeeld, flink overwoekerd. Van Oranje zou de grondlegger van de Nederlandse staat zijn geweest. Hij zou namens het Nederlandse “volk” een opstand tegen het Spaanse gezag hebben geleid en een glorieuze bevrijdingsstrijd hebben gevoerd. Hij zou aan de wieg hebben gestaan van de zogenaamde godsdiensttolerantie die Nederland door de eeuwen heen zou hebben gekenmerkt. Brouwer en Wouters zetten grote vraagtekens bij deze mythevorming en maken van Van Oranje weer de mens van vlees en bloed die hij is geweest. Ze schrikken er niet voor terug om te wijzen op het eigenbelang dat hij najaagde, en op zijn huichelachtige optreden, zijn gebrek aan zelfkritiek, zijn hang naar overdaad, en de oorlogsmisdaden, de plunderingen en de moorden die onder zijn verantwoordelijkheid werden gepleegd. Naar eigen zeggen plaatsen ze hun werkstuk in het perspectief van het hedendaagse conflict tussen moslims en een flink deel van de “autochtone” bevolking. In de zestiende eeuw was er ook een godsdienststrijd gaande, aldus de auteurs, “zij het in een extremere vorm, tussen de katholieke meerderheid en een in opkomst zijnde calvinistische/protestantse minderheid”.

Om een indruk te krijgen van het hedendaagse beeld over Van Oranje hebben de auteurs meer dan tweehonderd mensen mondeling of schriftelijk geënquêteerd. Ze vroegen hen wat het eerste was waaraan ze dachten bij de naam Willem van Oranje en bij de naam hertog van Alva, en wat hun persoonlijke mening was over Van Oranje. Van Oranje bleek door de meeste mensen geassocieerd te worden met het feit dat hij is vermoord, en verder met de eretitel “vader des vaderlands”. De hertog van Alva, de Spaanse tegenstander van Van Oranje, riep bij veel mensen geen enkele associatie op. Anderen dachten bij zijn naam aan “wreedheid, onderdrukking en tiran”. De hertog van Alva wordt in de Nederlandse geschiedschrijving als “de verliezer” beschouwd en Van Oranje als “de winnaar”. Als het andersom was geweest, dan hadden we de hertog van Alva en de Spanjaarden misschien wel als “helden” betiteld en was Van Oranje misschien wel weggezet als “een slechterik”. Want de winnaar schrijft de geschiedenis, aldus de auteurs.

De baas spelen

De auteurs nemen flink wat diepgaande punten van kritiek op Van Oranje onder de loep. Zo zijn er ten eerste de geloofskwesties. “Een principe dat we vaak bij hem tegenkomen, is dat de religie die hij naar buiten toe aanneemt, afhangt van het doel dat hij ermee wil bereiken. Dit was in hoge mate het geval bij zijn huwelijkspolitiek, maar was ook landsbestuurlijk een rode draad door zijn daden.” De auteurs maken duidelijk dat de veelgeroemde godsdiensttolerantie die Van Oranje zou hebben nagestreefd en de moderne opvattingen van geloof die hij zou hebben gepredikt, niets te maken hadden met vrijheid en medemenselijkheid. Hij was namelijk een sluwe en schijnheilige politicus die godsdienstvrijheid inzette om zijn macht te behouden en uit te breiden. “Willem vond alles prima: katholiek, calvinistisch, luthers, als hij er maar de baas over kon spelen. En in de Nederlanden kwam het zo uit dat godsdienstvrijheid een vereiste was om tot een sterk centraal gezag te komen.” Daar ging het hem om.

Van Oranje was eerst luthers opgevoed door de Nassauers, en vervolgens katholiek door de Habsburgers. Daarna hield hij tegenover de Duitse rijksvorsten de schijn op dat hij luthers was, en tegenover de Habsburgers dat hij katholiek was, allemaal om een vrouw te kunnen trouwen, Anna van Saksen, die hem aanzien, invloed en rijkdom zou kunnen brengen. Na dit religieuze dubbelspel en na enkele grote militaire en politieke nederlagen veranderde hij opnieuw van geloof. De streng calvinistische gewesten Holland en Zeeland bleken uiteindelijk zijn laatste aanhang te zijn. Uit puur opportunistische overwegingen werd hij daarom ook maar calvinistisch. Dat verzekerde hem van nog wat invloed en macht. Ook wilde hij zo profiteren van een bijkomend financieel voordeel. In Holland en Zeeland was als godsdienst namelijk alleen het calvinisme toegestaan. Als calvinist mocht Van Oranje dan ook goederen van de katholieke kerk in beslag nemen en gebruiken voor zijn oorlogsvoering tegen de Spanjaarden.

De auteurs hebben in verband met de houding van Van Oranje in geloofszaken nog een prikkelende vraag aan de geënquêteerden voorgelegd: “Stel: ik heb een joodse vriend en een moslimvriend. Hoe zou u het vinden als ik tegen de joodse vriend zou zeggen dat ik joods ben, en tegelijkertijd tegen de islamitische vriend dat ik moslim ben, om iets van beiden (gedaan) te krijgen?” Negentig procent van de ondervraagden keurden dit soort huichelachtig gedrag af, waarmee ze dus meteen ook het ermee vergelijkbare gedrag van Van Oranje afwezen. Paradoxaal genoeg blijven veel van de ondervraagden hem toch als een nationale “held” beschouwen, ongetwijfeld onder invloed van de kolossale propaganda over hem.

Terreur

Een tweede thema van het werkstuk betreft het militaire geweld tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In de Nederlandse geschiedschrijving worden de Spaanse bevelhebbers afgeschilderd als misdadigers en de Nederlandse bevelhebbers opgehemeld als bevrijders. Maar Van Oranje bleek ongeschikt als aanvoerder van een krijgsmacht. Hij maakte verkeerde inschattingen en had zijn financiën niet op orde. Zo kon hij zijn leger niet betalen, waardoor de onbetaalde soldaten naar andere manieren gingen zoeken om aan geld te komen en hun honger te stillen. Dat leidde ertoe dat ze gingen roven, plunderen en verkrachten. In 1572 viel Van Oranje Brabant binnen. Die invasie werd door de Brabantse bevolking als “een terreuraanslag” opgevat. Niet alleen zijn soldaten, maar ook hijzelf maakte zich schuldig aan “brandschatten”: ze eisten geld van de bevolking, vooral van de geestelijkheid en de boeren, onder de dreiging dat anders hun huizen, schuren, boerderijen, kerken, kloosters en akkers in brand zouden worden gestoken. Van Oranje en zijn soldaten persten dus de bevolking af. Bovendien werden veel priesters en pastoors door zijn leger gemarteld en vermoord. Na die mislukte invasie trok Van Oranje zich terug in Holland en Zeeland. In de geschiedschrijving wordt vaak gesuggereerd alsof de hele bevolking van die gewesten zijn zijde had gekozen en in opstand was gekomen tegen de Spanjaarden. Maar de meerderheid van de bevolking was helemaal geen voorstander van de opstand. Het waren slechts de geuzen en overtuigde calvinisten die onder leiding van edelen actie ondernamen. Er was volgens de auteurs dan ook geen sprake van “een volksopstand”, maar van “een revolte” van een kleine minderheid van “belanghebbende burgers”. De steden die niet met de revolte wilden meedoen, zoals Alkmaar, “werden simpelweg met geweld ingenomen. Het merendeel van de bevolking werd ongevraagd het slachtoffer van een oorlog die zij niet verlangden: de republiek was niet hun staat.”

Na 1580 zaaiden de Staatsgezinden, Van Oranje met zijn soldaten, voortdurend dood en verderf in Brabant. Het doel van de terreurcampagnes was om het gebied van Den Bosch op de knieën te krijgen. Het verwoesten van het platteland, de tactiek van de verschroeide aarde, had echter een averechtse uitwerking: de bevolking van Den Bosch en omstreken koos uiteindelijk de kant van de Spanjaarden en werd dus de vijand van de Staatsgezinden. Hoezeer de bevolking de speelbal was van twee met elkaar om de hegemonie strijdende partijen, laat het voorbeeld van Heeze zien. Zowel de Spaans- als de Staatsgezinden hadden dat dorp een oorlogsbelasting opgelegd. Beide partijen hadden bovendien ook nog een handelsmonopolie afgedwongen. De inwoners van Heeze konden daar uiteraard niet aan voldoen. De Spaansgezinden waren daar ontevreden over en plunderden het dorp in 1577 driemaal. In 1580 werd het dorp ook nog overvallen door Staatsgezinden, omdat zij op hun beurt ook niet tevreden waren over de bijdrage van het dorp. Later dat jaar werd het dorp maar liefst vier keer door Staatsgezinden geplunderd. Ze vermoordden, verkrachtten en gijzelden veel inwoners. “Gijzeling was een wettige sanctie van de Staatsgezinden, indien dorpen of personen hun oorlogsbelastingen niet betaalden of voor de Spanjaarden hadden gekozen. Het losgeld kon uiteindelijk vaak niet op tijd betaald worden, waardoor de vrijlating werd uitgesteld, en de prijs steeg. Want verblijfs- en onderhoudskosten werden, voor elke dag dat de gevangenen in gijzeling werden gehouden, in rekening gebracht.”

Maffia

Dit criminele geweld van de Staatsgezinden, dus van de kant van de staat, nam zo toe dat het rijkere deel van de Brabantse bevolking zich gedwongen zag om geld te geven voor een “sauvegarde”, een soort vrijbrief of beschermbrief. Dat was een afspraak tussen een particulier of een heel dorp aan de ene kant en de staat aan de andere kant om tegen betaling van geld gevrijwaard te blijven van plunderingen en ander geweld. Van Oranje ondertekende de vrijbrieven persoonlijk. De tekst van zo’n “sauvegarde” uit 1583 luidt: “Voor al hun echtgenotes, kinderen, gezinnen, hoeven, huizen, woningen, schuren, stallen, vee, granen en in het algemeen al hun roerende en onroerende goederen, zonder uitzondering, om voortaan te zijn beschermd tegen en vrij van alle geweld van brandschattingen, rantsoenering, roof, onrecht en alle andere schade en overlast door soldaten.” De bevolking moest de staat dus betalen om beschermd te worden tegen het aanhoudende geweld van diezelfde staat. Na verloop van tijd moesten de rijkeren steeds meer geld ophoesten om hun beschermbrieven nog te kunnen behouden. Ze werden door de Staatsgezinden regelrecht afgeperst. “Men moest als het ware zijn eigen portemonnee gaan plunderen, om te voorkomen dat een ander dat voor hem zou doen.” In zijn proefschrift “Staatsvormend geweld” merkt de historicus Leo Adriaenssen hierover treffend op: “Het enige verschil met de maffia is dat afpersing door de staat wettig was”.

Een ander onderdeel van de verwoestende campagnes van de Staatsgezinden vormde de tactiek van de inundatie, het doorsteken van de dijken en het openzetten van de sluizen van rivieren. Vaak wordt aangenomen dat Van Oranje deze tactiek hanteerde als verdedigingsmiddel of zelfs uit nood en als wanhoopsdaad. Maar hij maakte er ook gebruik van voor offensieve doelen. De inundaties in het Brabantse rivierengebied waren berekenende planmatige verwoestingen om de bevolking zowel geestelijk als lichamelijk te breken. Het is volgens de auteurs opvallend dat de Spanjaarden nooit zijn overgegaan tot inundaties, zelfs niet toen er militair-strategisch gezien geen andere opties meer voor hen over leken te zijn.

Centralisatie

De Nederlandse staat legitimeerde dus al deze vormen van plundering, verwoesting, afpersing en geweld. Maar heiligde het doel deze middelen dan niet? Volgens veel geschiedschrijvers wel, maar volgens Brouwer en Wouters niet. De opstand van Van Oranje en de zijnen was namelijk niet een heroïsche nationale vrijheidsstrijd, zoals veelal wordt beweerd. Het merendeel van de bevolking was juist het slachtoffer van een oorlog die ze niet wensten. Die bevolking moest bloeden voor een opstand en voor een nationalistische ideologie die niet van haar was, terwijl de belanghebbende bourgeoisie, de regenten, veilig achter het oorlogsfront zat, in Holland.

Tijdens het begin van de opstand kon Van Oranje nog gemakkelijk het centralisatiebeleid van de Spaans-Habsburgse monarchen afwijzen, omdat hij toen in de oppositie zat. Maar nadat hij aan de macht was gekomen, bleek al snel dat hij dat beleid zelf ook wenste door te zetten. Hij legde die centralisatie van bovenaf op en gebruikte als pr-wapen de propaganda van “de vader des vaderlands” om de hele bevolking achter zijn streven te krijgen. Als dat niet goedschiks kon, dan moest het maar kwaadschiks.

Uit het werkstuk van Brouwer en Wouters blijkt helder hoe geschiedschrijving vaak in dienst staat van de heersende orde en het heersende vertoog. Wie een andere positie inneemt, wie een perspectief van onderop neemt, niet van de onderdrukkers, maar van de onderdrukten, die komt tot heel andere verhalen. Tot verhalen waarin niet langer meer de machthebbers worden bewierookt, maar het leven en de strijd van de armen en machtelozen naar voren komt. Met zo’n blik kunnen we een beeld over Van Oranje zien dat volkomen verschilt van dat in de gangbare nationalistische geschiedschrijving. Het is bewonderenswaardig dat het Brouwer en Wouters is gelukt om ons met heel andere ogen te laten kijken naar een van de bekendste en meest vereerde “helden” van Nederland.

Harry Westerink