Mensenhandel niet alleen in seksindustrie

Sauna
Het in oktober 2010 verschenen jaarrapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel Corinne Dettmeijer-Vermeulen blikt terug op 10 jaar bestrijding van mensenhandel in Nederland. De aanpak van die vorm van zware criminaliteit door de overheid blijkt maar moeizaam en aarzelend op gang te zijn gekomen. De bewustwordingscampagnes over “loverboys” en gedwongen prostitutie zijn de laatste jaren weliswaar toegenomen, zoals ook de tentoonstelling “Journey” laat zien. Maar de bestraffing van mensenhandelaren en de bescherming van hun slachtoffers laat nog veel te wensen over.

Mensenhandel is moderne slavernij en omvat alle soorten uitbuiting onder mensonterende arbeidsomstandigheden, niet alleen in de prostitutie, maar ook in de land- en tuinbouw, de horeca, de industrie en de schoonmaaksector. Mensenhandel hangt nauw samen met het migratiebeleid. Hoe strenger dat beleid, hoe moeilijker het wordt om te migreren naar de rijkere delen van de wereld en hoe lastiger het is om hier te overleven zonder verblijfsrecht. Daardoor krijgen mensenhandelaren steeds meer kansen om arme en uitgesloten mensen te misleiden met leugens over een toekomst vol geluk en weelde. Een keihard migratiebeleid bevordert mensenhandel dus.

In de seksindustrie komt slavernij-achtige uitbuiting veel voor, juist ook na opheffing van het bordeelverbod. De overheid probeert met een vergunningenstelsel de controle op de traditionele bordeelsector te vergroten. Maar ondertussen gaat een deel van de industrie ondergronds. Kapsalons, sauna’s, massagesalons en zonnebankstudio’s blijken steeds meer te worden gebruikt als dekmantel voor illegale prostitutie. Daar worden vooral vrouwen zonder verblijfs- of werkvergunning volop uitgebuit. Hun pooiers slepen hen van hot naar her om zich zo te onttrekken aan overheidstoezicht. Ze houden hun slachtoffers in totale afhankelijkheid en isolement. Verder neemt de illegale prostitutie op internet, via webcams, ook flink toe.

Goede zeden

Volgens Anna Korvinus, de voorganger van Dettmeijer-Vermeulen en mensenhandelrapporteur van 2000 tot 2006, had men in overheidskringen lange tijd “een heel beperkte blik” op mensenhandel. “Er werd een beetje denigrerend over gedaan. Het werd zo gezien dat de slachtoffers vrouwen waren die daar een klein beetje zelf debet aan waren. Er waren veel vooroordelen. Daarnaast vond men dat het gewoon een ‘zedenkwestie’ – in de zin van een afwijking van goede zeden – was. Men vond het overdreven dat er een aparte rapporteur voor dit onderwerp nodig was. Het inzicht ontbrak dat mensenhandel met georganiseerde, vaak ook grensoverschrijdende criminaliteit te maken had, een zeer profijtelijke tak van misdaad.” Bij het Openbaar Ministerie was mensenhandel eerst ondergebracht bij de bestrijding van “zedencriminaliteit”. Korvinus en steungroepen tegen mensenhandel moesten in die tijd veel moeite doen om mensenhandel als een schending van mensenrechten erkend te krijgen.

Pas in 2005 trad een ruimere mensenhandelbepaling in het Wetboek van Strafrecht in werking. Dat ging niet van harte. “Als het alleen aan Nederland had gelegen, had ik deze uitbreiding van het mensenhandelartikel met overige vormen van uitbuiting nog niet direct zien gebeuren. Men zag en ziet nu waarschijnlijk nog vaak niet dat uitbuiting in Nederland ook in andere sectoren voorkwam en voorkomt”, aldus Korvinus. Het nieuwe wetsartikel werd opgenomen onder het kopje “Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid”, in plaats van bij “Misdrijven tegen de zeden”. De bepaling stelt niet langer alleen maar uitbuiting in de seksindustrie strafbaar, maar ook andere arbeidsuitbuiting en bovendien de gedwongen verwijdering van menselijke organen. De rechter moet in het concrete geval beslissen wanneer er sprake is van die “overige uitbuiting met slavernij-achtige omstandigheden”. Van groot belang daarbij was de uitspraak van de Hoge Raad van 27 oktober 2009 in de zogenoemde “Chinese horeca”-zaak, een klassiek geval van uitbuiting van mensen zonder papieren. Het ging om een aantal illegale Chinezen die in een restaurant lange werkdagen maakten, samen op één kamer sliepen en geen vrije dagen hadden. Ze hadden zich bij het restaurant zelf als arbeidskracht aangeboden. Hun baas had hen niet geronseld en niet het initiatief genomen om hen in te huren. Toch werd hij veroordeeld wegens mensenhandel. Na deze uitspraak is het aantal veroordelingen voor “overige uitbuiting” toegenomen. Maar het aantal vrijspraken in mensenhandelzaken blijft “hoog, ook bijvoorbeeld in vergelijking tot het aantal verkrachtingszaken”, stelt Dettmeijer-Vermeulen. Daar komt bij dat vrijheidsstraffen van meer dan 4 jaar steeds minder vaak worden opgelegd.

Opvangplekken

“Er is in het afgelopen decennium een chronisch gebrek ervaren aan mogelijkheden om slachtoffers van mensenhandel goed op te vangen en vervolgens door te plaatsen naar langere termijn-opvang en specifieke zorgverleningsvoorzieningen”, staat in het recente rapport. Het aantal opvangplekken is wel wat uitgebreid, maar die blijken al snel weer vol te zitten. Vooral de hulp aan slachtoffers van “overige vormen” van uitbuiting blijft veel te beperkt. Zij “komen zelf vaak nog moeilijker dan slachtoffers in de seksindustrie naar voren met hun ervaringen”. Dat kan verband houden “met hun veelal illegale verblijfs- of arbeidsstatus, de angst voor uitzetting, de angst dat hun verklaring negatieve gevolgen zal hebben voor (illegaal werkende) collega’s, het feit dat de situatie in het land van herkomst mogelijk nog slechter is en met opgebouwde schulden”. Bij zaken van arbeidsuitbuiting in de land- en tuinbouw, de bouw en de horeca gaat het vaak om groepen slachtoffers. De bestaande opvangvoorzieningen blijken niet berekend op grotere aantallen slachtoffers tegelijk, waardoor hun bescherming moeizaam van de grond komt. Ook de opvang van als slaven uitgebuite huishoudelijk werkers schiet flink tekort.

Harry Westerink