Toen de Nederlandse staat nog wereldkampioen drugshandel was

Boek-cover.
Boek-cover.

“Dit boekje gaat over wat misschien wel de beroemdste of beruchtste plant ter wereld is, over Hollandse kolonies en de bemoeienis van het Huis van Oranje met beide.” Zo begint Hans Derks zijn boek “Verslaafd aan opium. De VOC en het Huis van Oranje als drugsdealers”. Vervolgens leidt hij zijn lezers in sneltreinvaart door wel driehonderd jaar ‘vaderlandse’ geschiedenis. Met die ene focus dus: de koloniale productie en vooral distributie van opium, de structuren die daarvoor nodig waren, en de politieke en sociale gevolgen die dat allemaal heeft gehad. In Nederland, maar vooral ook in “de Oost”: India, Sri Lanka en Indonesië.

Die geschiedenis ziet er met een opiumbril op nogal anders uit dan de meeste Nederlanders op school krijgen voorgeschoteld. Derks laat haarfijn zien hoe centraal de rol van deze internationale drugshandel was voor het Nederlandse kolonialisme in die landen. De guldens die met opium konden worden verdiend, waren niet alleen nodig om de staats- en VOC-kas te spekken, die zonder deze inkomsten veel vaker met forse verliezen zou hebben gekampt. Opiumhandel stond ook centraal voor de corrupte elites van de koloniën, die daarmee hun eigen portemonnee konden vullen. Bovendien was het een ideaal middel om “de lokale bevolking” en arbeiders koest te houden en afhankelijk te maken van de kolonisator.

Vriendjespolitiek

Derks onderscheidt grofweg drie fasen van opiumhandel in de tijd die zijn boek beslaat: de pre-koloniale handel; de VOC-gestuurde handel, vanaf de zeventiende eeuw, waarbij de tijd van de Amfioen Sociëteit eruit springt; en de tijd na de ineenstorting van de VOC, waarin de lange arm van de Oranjes steeds bepalender was voor de opiumhandel. Die eerste fase, waarbij Arabische en Chinese handelaren opium vooral als medicinale plant verhandelden, was volgens Derks vreedzaam en kleinschalig. Ook bij de Portugese kolonisten bleef het een “klein bijproduct” en stond het niet centraal in de handelsketen. Hoe kwam het dan dat dat onder de Nederlanders zo sterk veranderde?

Dat heeft, aldus Derks, alles te maken met de oprichting van de VOC en de gewelddadige oplegging van het Nederlandse handelsmonopolie in het zuiden van India en het huidige Indonesië. Om de koloniale oorlogen te kunnen financieren, was geld nodig, en daarbij kwam opium heel goed van pas. De drug deed daarbij in eerste instantie vooral dienst als ruilmiddel: met de geïmporteerde opium kon peper worden ingekocht die vervolgens naar de thuisbasis in Nederland werd verscheept en daar verkocht. Het was dus een centrale schakel in de koloniale handelsketen uit die tijd.

Om ‘de handel’ zo winstgevend mogelijk te maken, moest de lokale concurrentie zo veel mogelijk worden uitgeschakeld. Anders zou de prijs die voor opium werd betaald, te laag worden, of zouden de Nederlanders hun goedje helemaal niet meer kwijt kunnen raken. Tegelijkertijd wilden de VOC-types ook nog persoonlijk een graantje meepikken, wat onder andere leidde tot de oprichting van de Amfioen Sociëteit: een select gezelschap van driehonderd Nederlandse “notabelen” die binnen de VOC het alleenrecht hadden op opiumhandel, en daardoor deels letterlijk slapend rijk werden. Zo werd met behulp van militair machtsvertoon en koloniale vriendjespolitiek niet per se de staats- of VOC-kas gevuld, maar juist de zakken van de koloniale elite: “Tezamen hebben deze driehonderd personen tot het einde van de VOC in totaal minstens dertien miljoen gulden privé, illegaal en netto in hun zak kunnen steken. Tegenwoordig zou dat de waarde van ca. een miljard gulden (duizend miljoen) vertegenwoordigen.”

Godfathers

Of “de vruchtbare onderlinge handelsconcurrentie”, die volgens Derks door de VOC teniet is gedaan, zoveel beters zou hebben gebracht, mag betwijfeld worden. Toch is het beeld dat hij schetst een belangrijke correctie van de mythe van “de Hollandse handelsgeest”, die nog steeds luidruchtig wordt verkondigd. In plaats van ondernemende “zeehelden” maken we in het boek kennis met een corrupte, maar ook nogal incompetente bende van controlefreaks die letterlijk over lijken gaan om hun drugsmonopolie steeds verder uit te bouwen. Het zijn zestiende en zeventiende eeuwse Godfathers, alleen heten ze geen Al Capone, maar Jacob Mossel en Van Imhoff.

Nog een belangrijke correctie waar Hans Derks in zijn boek de aandacht op vestigt, is de rol van Willem I, de eerste Nederlandse koning uit de Oranje Nassau-clan die nog steeds als “koning-koopman” wordt vereerd. Kijk bijvoorbeeld eens naar het filmpje van de NPO, dat kennelijk voor het onderwijs is gemaakt. Daarin wordt niet alleen beweerd dat Willem I na de val van Napoleon met gejuich werd ontvangen door de Nederlanders, die hem maar al te graag tot koning zouden hebben willen benoemen, maar ook dat hij daarna als een soort messias, met inzet van eigen geld en middelen, de Nederlanders er weer bovenop zou hebben geholpen. Dat verheerlijkende beeld springt er ook uit in de sinds augustus 2015 lopende tentoonstelling over Willem I van het Nationaal Archief in Den Haag. “Treed de werkkamer van de koning binnen en ontdek hoe hij de basis voor het huidige Nederland heeft gelegd. Met duizenden koninklijke besluiten gooit hij alles in de strijd om Nederland en België, na de nederlaag van Napoleon, weer in het zadel te helpen”, zo probeert het Nationaal Archief het publiek op verlekkerende toon te lokken naar de expositie.

Multatuli

Derks denkt daar duidelijk anders over. Hij noemt Willem I “de koning uit de hoge hoed”, door “een uiterst klein clubje Haagse heren op een troon gezet, die niet bestond”. De hulp van de Engelsen bij deze coup en de Pruisische sympathieën van Willem zelf zijn voor Derks aanleiding om hem als een soort buitenlandse indringer neer te zetten. Belangrijker nog, hij laat zien dat Willem I, verre van onbaatzuchtig, juist alles op alles zette om de koloniën nog verder uit te knijpen om zichzelf en zijn vriendjes te verrijken.

Daarvoor zette hij de Koninklijke Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) op, waarmee hij in feite alle koloniale handel en administratie onder staatscontrole en militaire dwang kon onderwerpen. De lange arm van deze koning strekte zo nog verder dan die van zijn voorgangers: tot op de velden van de boeren in “Oost-Indië”, tot in de mijnen van de koloniën en tot in de zakken van de koloniale bureaucraten. De wreedheden van deze NHM, het kindje van “koopman-koning” Willem I, was de aanleiding voor Multatuli om zijn verhalen over de “roofstaat aan de Noordzee” op te tekenen.

ABN Amro

Uiteraard speelde opium ook bij Willem I en bij de NHM weer een centrale rol. Sterker nog, Derks laat zien dat ook de NHM-balans er zonder de winsten uit de opiumpacht een stuk minder rooskleurig uit zou hebben gezien. Het voorbeeld van de tinmijnen op het eiland Billiton maakt duidelijk dat het daarbij om een win-win situatie voor de Nederlandse onderdrukkers ging: niet alleen werd goed geld verdiend met het in stand houden van de opiumhandel, maar ook was de wijdverbreide consumptie van opium onder de Chinese arbeiders in de tinmijnen van groot belang om deze arbeiders onder beroerde omstandigheden toch aan het werk te houden. Dat de arbeiders aan deze combinatie van drugsverslaving en uitbuiting in de mijnen doodgingen, werd voor lief aangenomen: de “Sterfte Percentage Mijnwerkers” was een vaste kolom in de mijnboekhouding.

De mijn op Billiton was trouwens de oorsprong van de Billiton Maatschappij, die later opging in de Billiton Internationals Metal BV oftewel BHP Billiton, inmiddels een van de grootste bedrijven ter wereld met tienduizenden werknemers. En de NHM, die maatschappij van Willem I die excelleerde in georganiseerde drugshandel, stond aan de wieg van de Algemene Bank Nederland, ook ABN genoemd, die later opging in ABN Amro, de bank die de afgelopen jaren steeds weer in het nieuws komt door faillissementen, staatsreddingen, salarisverhogingen aan de top en een reeks van fraudegevallen van het ergste soort. Willem I zou trots zijn op zijn kindje, zou je bijna zeggen.

Nationalistische mythen

Uiteindelijk komt Derks zijn belofte aan het begin van het boek trouwens niet helemaal na. Hij verbreedt zijn focus steeds verder, zodat er uiteindelijk weinig meer over opium wordt gemeld. Hij ageert tegen de monarchie en het gewelddadige kolonialisme, maar stelt daar zo nu en dan een republikeinse ‘vrije markt’-utopie tegenover waar je ook niet meteen vrolijk van wordt. Voor de leek zijn alle losse verhalen ook vaak moeilijk te volgen. Derks brengt daar uiteindelijk weinig samenhang in aan. Maar wat misschien nog belangrijker is: hij impliceert weliswaar dat de opiumhandel ook enorme sociale gevolgen heeft gehad voor de landen waar de Nederlandse drugsbaronnen hebben huisgehouden, maar hij gaat daar nergens dieper op in. Terwijl die gevolgen, los van al het geld dat er is verdiend en alle corruptie die daarmee gepaard ging, juist hele specifieke en ingrijpende aspecten van het koloniale systeem zijn geweest.

Los van deze kritiek helpt Derks ons toch weer verder bij het corrigeren van het heersende beeld van de Nederlandse koloniale geschiedenis. Vooral de corrigerende beelden die Derks schetst, helpen wel degelijk om de nationalistische mythen te ontkrachten. De VOC bijvoorbeeld, die alle ‘vrije’ handel in de kiem smoorde en bestaande handelsketens omvormde tot militaire machtsrelaties. Of Willem I, die dus geen te bejubelen “koopman-koning” is geweest, maar een corrupte en gewelddadige opiumbaron. Het Huis van Oranje als drugsdealers, dat is inderdaad een perspectief waar nog wel wat meer over geschreven zou mogen worden.

“Verslaafd aan opium. De VOC en het Huis van Oranje als drugsdealers”, Hans Derks. Uitgeverij: Singel. ISBN: 9789025307097, € 17,50.

Gerard Zijlstra