Wat kunnen we leren van het Griekse verzet tegen dwangarbeid?

Skya's logo.
SKYA’s logo.

Net als in Nederland en veel andere landen heeft de Griekse regering dwangarbeid voor baanlozen ingevoerd. Het doel: de lonen omlaag brengen, arbeidsrechten afschaffen en een andere kijk op arbeid opdringen. Meteen vanaf de invoering in Griekenland was er verzet, zo beschrijft SKYA. Wat kunnen we daarvan leren? Aanstaande zondag en komende donderdag zijn activisten van SKYA in Nederland om daarover (en over de vluchtelingenstrijd) te praten. Hier het vijfde en laatste deel van een serie vertalingen.

Vier jaar geleden schreef een voormalige Griekse minister van Financiën het manifest “Griekenland weer aan het werk krijgen”. Daarin stond dat alle jongeren tussen de zeventien en drieëntwintig twee zomers moesten gaan deelnemen aan een “stageprogramma” in fabrieken en op andere industriële plekken. Ze zouden daarvoor “zakgeld” krijgen om te eten en er heen te reizen. Op deze manier, zo zei hij, “zullen ze een aantal vaardigheden verwerven en begrijpen wat werken betekent”. Op datzelfde moment (2012-2013) startte de regering van de partijen ND en PASOK (een alliantie van conservatief rechts met de voormalige sociaal-democraten) twee nieuwe workfare-programma’s, gesubsidieerd door de EU, waarin die ideeën ook meteen materiële vorm kregen. Ideeën die uiteindelijk afkomstig waren van denktanks van de bazen.

Doorbraak organiseert met SKYA twee bijeenkomsten in Nederland.

Op zondagmiddag 23 oktober is er in Nijmegen een bijeenkomst over anti-fascisme en vluchtelingenstrijd in Griekenland. En op donderdagavond 27 oktober gaat het in Amsterdam over de strijd tegen bezuinigingen en dwangarbeid in Griekenland.

Op 22 september spraken Doorbraak-activisten op een SKYA-bijeenkomst in Athene over strijd tegen dwangarbeid in Nederland. Hun verhaal kun je teruglezen in het Engels en het Grieks.

Over de ideeën en strijd van SKYA lees je onder meer in de vertalingen
“Waarom de Griekse organisatie SKYA actie voert tegen dwangarbeid”
“In Griekenland wordt dwangarbeid opgelegd door de linkse regeringspartij SYRIZA”
SKYA: workfare en dwangarbeid zijn vooral ook wapens tegen werkweigering
SKYA over vormen van verzet tegen dwangarbeid
Wat kunnen we leren van het Griekse verzet tegen dwangarbeid?

Doelstellingen “gemeenschapsdienst”

In de eerste plaats hadden we het programma van “gemeenschapsdienst”. In heel Griekenland werden enkele duizenden jonge baanlozen van tussen de achttien en negenentwintig ingehuurd voor de publieke sector voor een periode van vijf maanden voor 625 euro per maand. Een bedrag dat niet als een maandsalaris werd uitbetaald, maar in drie termijnen. Ze werden “aanspraakmakers” (of “gerechtigden”) genoemd en vanzelfsprekend hadden ze niet de normale rechten die gewone arbeiders hebben. Ze werden niet betaald voor ziektedagen, ze hadden geen stakingsrecht, en ga zo maar door. De “aanspraakmakers” kwamen in dienst van ngo’s of het instituut van de GSEE, de belangrijkste vakbond. Die kreeg voor haar werk “per hoofd” een percentage van de EU-gelden (drie tot vijf procent).

En daarnaast was er een programma met dezelfde filosofie, maar dan voor de particuliere sector: de zogenaamde “coupons voor toegang tot de arbeidsmarkt voor werkloze jongeren van 18 tot 29”. Die werden door bedrijven ingehuurd voor “werkpraktijk” of stages, eveneens voor een periode van vijf maanden. Dat liep via een aannemer die hen eerst een maand opleidde zodat ze ook konden doen wat de bedrijven van hen verlangen. Deze categorie “aanspraakmakers” kreeg ook een klein bedrag betaald, eveneens in drieën gedeeld (vier- tot vijfhonderd euro als het werd uitbetaald als maandsalaris).

Eerste jaar

Meteen vanaf het eerst jaar organiseerden “aanspraakmakers” strijd tegen het feit dat ze niet maandelijks werden betaald door de ngo’s. Er waren veel zelfgeorganiseerde assemblees van “aanspraakmakers” waarbij werd opgeroepen tot demonstraties, stiptheidsacties of bezoeken aan de kantoren van de ngo’s om het salaris op te eisen. In sommige gevallen spraken linkse syndicalisten van vakbonden uit de publieke sector hun solidariteit uit met dergelijke acties. Ze hielpen de “aanspraakmakers” om zich op meer formele syndicalistische manieren te organiseren. Dat was erg belangrijk volgens ons, zeker gezien de uiteenlopende situaties waarin de “aanspraakmakers” en de reguliere arbeiders zich bevinden.

Bij de coupon-programma’s in de private sector, waar weinig vakbonden zijn en “aanspraakmakers” en andere arbeiders veel geïsoleerder staan in kleine bedrijfjes, was het daarentegen moeilijker om collectieve acties te organiseren. Daar zagen we dus meer individueel verzet.

Wanneer mensen vroegen wanneer ze nu eindelijk eens uitbetaald zouden krijgen, ontstond er steevast een pingpong-spelletje tussen de ngo’s, de bedrijven en de Centrale Organisatie voor Werkloosheid (OAED). Baanloze SKYA-leden en andere mensen en groepen droegen in die tijd bij aan het opzetten van een nieuwe assemblee, een die uitsluitend bestond uit deelnemers aan de twee programma’s. Deze assemblee van “gemeenschapsdienst”-arbeiders (Synekoh) organiseerde een demonstratie bij het centrale kantoor van de Arbeidsdienst Autoriteit. Men eiste gelijke rechten als andere arbeiders. Maar het antwoord was zoals verwacht: “Jullie zijn geen arbeiders maar ‘aanspraakmakers’”.

Tweede jaar

Al die kleine strijden hadden best resultaat: de “aanspraakmakers” werden plots sneller betaald. De bureaucratie van de ngo’s bleek ineens ook minder tijd nodig te hebben dan “normaal”. Nog belangrijker was het feit dat de staat het jaar daarop de wetgeving rond de programma’s wijzigde. De ngo’s werden uit het publieke sector-programma gegooid. Volgens ons omdat die organisaties slechts geïnteresseerd waren, op een “traditioneel Griekse manier”, in het binnenhalen van het EU-geld, zonder efficiënt te kunnen samenwerken met de autoriteiten. In het tweede jaar (2013-2014) was dus alleen de OAED verantwoordelijk voor de programma’s. Men slaagde erin de “aanspraakmakers” in de publieke sector maandelijks te betalen, wat we dus beschouwden als een overwinning. In de particuliere sector bleef de betaling van de coupon-arbeiders door het genoemde gebrek aan collectieve strijd verdeeld in drie termijnen. In de praktijk kregen de jonge arbeiders daar het grootste deel van hun salaris pas uitbetaald nadat ze klaar waren met werken.

Het was goed om te merken dat er in dat tweede jaar van de “gemeenschapsdienst”-programma’s opnieuw allerlei kleine strijden opkwamen. “Gemeenschapsdienst”-arbeiders namen deel aan zelfgeorganiseerde assemblees op de werkplekken in de publieke sector waar ze geplaatst waren. Ze eisten veel meer dan die maandelijkse betaling: voornamelijk arbeidsrechten waarvan ze werden uitgesloten, zoals bijvoorbeeld twee vrije dagen per maand, ziektekostenverzekering en doorbetaling bij ziekte. Ook kwam er veel protest tegen het besluit van de OAED om baanlozen die weigerden deel te nemen aan de programma’s uit haar register te schrappen en zo verder alle uitkeringen te ontzeggen. Dat besluit bevestigde ons idee dat workfare puur een beleid is waarmee arbeid wordt opgelegd.

Het hoogtepunt van die strijd was een demonstratie van honderdvijftig mensen bij het centrale kantoor van de OAED. Ze eisten arbeidsrechten en het terugdraaien van het besluit om weigeraars te verwijderen uit OAED-register. Bij dat laatste ging het om mensen die geweigerd hadden om te werken in de baan, op de plek en de tijd, die de OAED voor hen geselecteerd had. Een aantal baanlozen was bijvoorbeeld aangewezen om bij het openbaar vervoer te werken als conducteur, een baan die de meesten weigerden omdat ze dan feitelijk zouden worden ingezet tegen andere mensen zonder geld. Een verachtelijke manier om aan je geld te komen. Met die eisen wisten we het gebouw drie tot vier uur te bezetten. Meer dan honderd mensen zetten samen druk op de directeur van de OAED, die vanzelfsprekend beweerde dat de verantwoordelijkheid voor het centrale beleid niet bij hem lag, maar bij de overheid. Maar toch draaide de OAED daarop wel degelijk het besluit terug om weigeraars te schrappen.

Weigering

Daarna vond er nog een belangrijke strijd plaats in een deelgemeente van Athene, Kesariani. Daar werd een “gemeenschapsdienst”-arbeider ontslagen omdat hij de functie weigerde waarin de gemeente hem plaatste. Dat was een andere dan waarvoor hij getekend had. De plaatselijke buurtassemblee begon samen met SKYA, Synekoh, basisvakbonden en andere buurtassemblees een campagne. We eisten dat de gemeente de arbeider weer in dienst nam, en ook dat alle “gemeenschapsdienst”-arbeiders twee dagen per maand vrij zouden krijgen, net als reguliere arbeiders. Nadat we het gemeentehuis bezet hadden, lieten we de burgemeester niet vertrekken tot hij zou voldoen aan onze eisen. En dat deed hij inderdaad. Dat was het eerste voorbeeld van een strijd van arbeiders en baanlozen waarbij “aanspraakmakers” erin slaagden om betaald te krijgen, en te worden behandeld als reguliere arbeiders, ook al was dat tegen de inherente logica van het hele programma en het beleid van de OAED.

Na deze strijden voor arbeidersrechten voerde de staat voor het jaar daarop een aantal kleine maar wel belangrijke wijzigingen door in de wet rond de “gemeenschapsdienst”-programma’s. Veranderingen die te maken hadden met onze eisen. “Aanspraakmakers” die zwaar en ongezond werk moesten doen, kregen het recht op ziektekostenverzekering. Ook de premies die betaald moesten worden aan de fondsen van ingenieurs, artsen en advocaten werden voortaan vergoed. En de langdurig baanlozen die al verzekerd waren voor ziektekosten via de OAED, hielden die verzekering voortaan tot hun “gemeenschapsdienst” afgelopen was. (In Griekenland worden je ziektekosten pas verzekerd na twee maanden werken. Tel daarbij de drie maanden op die je moet wachten door de bureaucratie. Dat betekent dat de “aanspraakmakers” pas na afloop van hun vijf maanden arbeid verzekerd zijn.) En tot slot werd voor het eerst het recht op ziekteverlof erkend voor “aanspraakmakers”. Wel op voorwaarde dat de zieke de ziektedagen inhaalt aan het einde van het programma. En uiteindelijk bleef heel duidelijk in de wet staan dat de regels van het arbeidsrecht niet van toepassing zijn op “aanspraakmakers”.

Ervaringen

Door de huidige crisis heeft het kapitaal zowel een behoefte als een kans om zich te herstructureren om zich verder te kunnen vermeerderen. Die herstructurering heeft vanzelfsprekend rechtstreeks invloed op onze levens. We zien dat workfare en dwangarbeid een centrale rol spelen in de huidige internationale strategie van het kapitaal met betrekking tot loonarbeid. Het is niet alleen een kwestie van wat er gebeurt in Griekenland. Overal verschijnen nieuwe programma’s. De bazen willen dat we goedkoper en gedisciplineerder worden, beschikbaar zijn voor alles wat ze willen, wanneer ze dat willen. En dat presenteren ze dan als een soort van liefdadigheid. Velen van ons hebben niet meer de keus om te werken wanneer we dat willen en waar we willen, en met een fatsoenlijk salaris. De nieuwe kijk op arbeid is het gevolg van onze nederlagen. Een leger van bureaucraten, journalisten, agenten en politici doen er alles aan om het allemaal door te drukken, en daar slagen ze goed in. Maar hun plannen zijn ook kwetsbaar. Onze ervaringen in Griekenland, en de ervaringen van veel anderen, laten zien dat onze strijd zin heeft.

Zelfs als onze acties maar klein lijken, zelfs als we vaak lijken te verliezen, of als we erg klein lijken in verhouding met waar we tegenover staan, toch hinderen we de bazen met onze acties. In Griekenland, zoals waarschijnlijk ook elders, heeft de strijd een aantal wijzigingen veroorzaakt in de programma’s. We zagen hier dat de precaire arbeiders zich niet met succes kunnen organiseren op de traditionele manieren van de arbeidersbeweging. Zelfs als ze strijdlustig zijn kunnen de vakbonden – zelfs de autonoom georganiseerde – niet de precaire arbeiders rechtstreeks vertegenwoordigen. Het is niet eenvoudig om een stabiele organisatie, met een vooraf vastgelegd model, te runnen wanneer je voortdurend van baan verandert. En het helpt ook niet als je als anders gezien wordt dan andere arbeiders, of niet eens gezien wordt als arbeider, laat staan als je elk moment ontslagen kan worden en uit de uitkering en de bestanden met uitkeringsgerechtigden gegooid kan worden. We hebben geen magische oplossingen gevonden hoe ons te organiseren. We zien wel dat de vormen van de programma’s en de omstandigheden lokaal verschillen, en dat onze methoden dus ook moeten variëren. Wij hebben wel de ervaring dat sommige vormen van actie beter werken dan andere.

Conclusies

Een paar van onze conclusies tot nu toe. De allerbelangrijkste: de deelnemers aan de programma’s moeten zelf in actie komen. Gebeurt dat niet, dan voeren we actie zonder veel kans om de kern te raken van deze strategie van het kapitaal. De strijd zal succesvoller zijn wanneer de deelnemers onderling sterke banden opbouwen, en ook met reguliere arbeiders en andere mensen. Echte vooruitgang krijgen we wanneer we samen komen met andere strijden. In Griekenland, en soms ook elders (het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld), kan organisatie op buurtniveau veel helpen. Buurt assemblees en lokale groepen kunnen steun geven en samen strijden. Op die manier verspreiden we ook meteen strijdervaringen. Onze strijd op de werkvloer laat een indruk achter, en zelfs als we die werkplek verlaten zullen andere arbeiders en de bazen zich die ervaring herinneren. En tot slot is het van groot belang dat we onze strijdervaringen delen en ook de ervaringen van anderen verspreiden. Het helpt echt om te weten waar we tegenover staan, om de overeenkomsten en de verschillen te zien van onze omstandigheden, om onze strijden te koppelen en te voorkomen dat we dezelfde fouten maken.

We denken in termen van strijdgemeenschappen, en niet van traditionele politieke vormen zoals bijvoorbeeld anarchistische collectieven, politieke assemblees en sociale centra. We hebben het over actieve gemeenschappen van mensen met dezelfde klassenbelangen en verlangens. We vinden het van cruciaal belang voor politieke mensen om samen met onze niet-politieke collega’s de strijd aan te gaan voor onze rechten. Dat vinden we belangrijker dan nationaal en internationaal strijden te koppelen. Dat klinkt immers in theorie weliswaar allemaal goed, maar blijkt in de praktijk erg moeilijk. We willen beginnen bij de eenvoudige dingen. We willen geen valse beloften doen of structuren zonder sociale banden creëren. Wij willen echte banden opbouwen en ervaringen uitwisselen die ons en anderen nieuwe praktijken en oplossingen brengen die ons kunnen helpen sterker te worden. Ons doel is om te kunnen praten over internationale strategieën – niet alleen die van het kapitaal, maar juist ook over onze eigen toekomstige strategieën.

SKYA
(Vertaling door Eric Krebbers)