Atlantisch rijk van Nederland was gegrondvest op geweld en slavernij

Boekcover
Boekcover

In het boek “The Dutch moment: war, trade, and settlement in the seventeenth-century Atlantic world” geeft historicus Wim Klooster een overzicht van de ontwikkeling van het Nederlandse imperium rond de Atlantische oceaan van ongeveer 1620 tot 1670. Wat Klooster “The Dutch moment” noemt, was de periode dat Nederland een bepalende rol had in de Atlantische geschiedenis. Koloniën werden gesticht en grote stukken land werden veroverd op onder meer de Portugezen en Spanjaarden. Na die periode ging het rijk weer grotendeels ten onder en bleven alleen enkele koloniën aan de Guyanese kust, waaronder Suriname, en een aantal Caribische eilanden en vestigingen aan de Afrikaanse kust over. Klooster doet uit de doeken hoe het Nederlandse Atlantische rijk dreef op geweld en hoe de Nederlanders gedurende enkele decennia de grootste Atlantische slavenhandelaren waren.

In 1492 gaf Columbus de aftrap voor de plundering van Noord- en Zuid-Amerika door Europeanen. In eerste instantie waren dat vooral de Spanjaarden en Portugezen. Met het Verdrag van Tordesillas verdeelden zij in 1494 de wereld buiten Europa in twee delen: een deel dat door Portugal uitgebuit mocht worden (het huidige Brazilië en alles ten oosten daarvan, dus ook Afrika en Azië) en een deel dat door Spanje leeggeroofd mocht worden (de Amerika’s behalve Brazilië).

Eerste Europese koloniale machten in Amerika

In het begin waren Europese kolonisten vaak erg afhankelijk van de hulp en expertise van de lokale bevolking in overzeese gebieden. Maar door de kolonisatoren werd de lokale bevolking als minderwaardig gezien. En al snel werd de relatie tussen kolonisatoren en lokale machthebbers steeds gewelddadiger.

Spanje ging hoofdzakelijk op jacht naar edelmetaal. Op veel plekken in Amerika, vooral in Midden-Amerika en de westkust van Zuid-Amerika, werden mijnen geopend. Indianen werden hier op massale schaal als tot slaaf gemaakten aan het werk gezet. De Spanjaarden waren berucht (uiteraard onder Indianen, maar ook in Europa) om hun extreem wrede behandeling van de oorspronkelijke Amerikaanse bevolking. Veel Indianen werden letterlijk binnen enkele jaren de dood ingewerkt. Portugal ging in eerste instantie vooral naar Brazilië vanwege het Brazil-hout (wat voor exquise kleurstoffen werd gebruikt) en begon later met het uit de grond stampen van suikerplantages. Hier werkten ook veel Indiaanse tot slaaf gemaakten, en later steeds meer Afrikaanse tot slaaf gemaakten.

Ik gebruik hierboven het woord Indianen, een term bedacht door Columbus omdat hij meende naar India te varen toen hij naar Amerika ging. Het is dus nogal een koloniale term. Helaas is er in het Nederlands geen goede anti-koloniale term voorhanden. In het Engels worden door de groepen zelf vaak “indian” en “native” en soms “indigenous” gebruikt. Die woorden kunnen in het Nederlands vertaald worden als “Indiaan” en “inheems”. “Inheems” heeft een nogal koloniale bijsmaak en gebruik ik liever niet, hoewel sommige groepen daar juist wel voor kiezen. Voor dit artikel heb ik dus toch maar voor de term “Indiaan” gekozen, of soms voor “lokale bevolking“ of “lokale machthebbers”.

Nederland verschijnt op het toneel

In 1568 begon in Nederland de Tachtigjarige Oorlog, waarmee uiteindelijk de onafhankelijkheid ten opzichte van het Spaanse rijk werd bevochten. Lange tijd vond de oorlog vooral in Nederland plaats. Maar op een gegeven moment zagen de Nederlanders in dat de oorlog ook overzee gevoerd kon worden. Spanje en Portugal haalden grote rijkdommen uit de Amerika’s, waarmee ze voor een deel de oorlog konden financieren. Er waren een aantal voordelen aan het “exporteren” van de oorlog naar de Amerika’s. Ten eerste werd het slagveld daarmee verplaatst naar een plek buiten Nederland, wat slachtoffers en ontwrichting kon schelen. Ten tweede konden de inkomsten van Spanje en Portugal een slag worden toegebracht, waardoor het lastiger werd om hun legers in stand te houden. Ten derde konden de Nederlanders uiteraard zelf ook een mooi slaatje slaan uit overzeese koloniën om zo hun eigen leger te bekostigen.

Met die redenering in het achterhoofd werd in 1621 de West-Indische Compagnie (WIC) opgericht. WIC-schepen kregen vrijbrieven om Spaanse en Portugese schepen te plunderen. Ze waren dus een soort gelegaliseerde piraten (dat wil zeggen: legaal vanuit Nederlands perspectief). Nederland had in de jaren daarvoor sowieso al een naam opgebouwd als piratenland. De Iberische Atlantische handel, en vooral de Portugese handel, leed zwaar onder deze piraterij. Het culmineerde uiteindelijk in de beruchte verovering van de Spaanse zilvervloot in 1628 door schepen onder leiding van Piet Hein, waarmee verdere oorlogsvoering en veroveringen gefinancierd konden worden. Aan het einde van de jaren 1620 was piraterij de grootste inkomstenbron voor de WIC.

“Groot Desseyn”

Onderdeel van de oprichting van de WIC was het megalomane plan om grote delen van Amerika te veroveren op de Portugezen en Spanjaarden. Dit plan heette het “Groot Desseyn” en zag het licht in 1623. De hoop was om de koloniale inkomsten van Spanje en Portugal een gevoelige slag toe te brengen. Klooster beschrijft hoe de Nederlandse veroveringen overzee gedegen werden gepland.

In eerste instantie hadden Europese koloniale machten vooral relatief kleine stukken land, havens of plantages aan de kustlijnen in handen. De gebieden meer landinwaarts werden nog beheerst door de lokale machthebbers. Pas in de loop van de eeuwen gingen Europeanen ook steeds meer landinwaartse gebieden beheersen. Bij haar veroveringsplannen op Spanje en Portugal rekende Nederland op de steun van lokale machthebbers. Velen van hen waren de misdragingen van de Spanjaarden en Portugezen zat. In een aantal gevallen steunden ze de Nederlanders omdat ze hoopten betere relaties met hen te kunnen onderhouden en beter handel te kunnen drijven. Zo werd door lokale machthebbers voortdurend nagegaan welke Europeanen de beste bondgenoten hadden die hun eigen landen of koninkrijken sterker konden maken, ook bij onderlinge oorlogen met andere machthebbers. De Nederlanders probeerden handelsrelaties met hen op te bouwen en tegelijkertijd de Spanjaarden en Portugezen weg te zetten als de gezamenlijke vijand die moest worden bestreden.

In eerste instantie mislukten veel van de veroveringspogingen in Brazilië in de jaren 1620. Maar in de loop van de jaren 30 en 40 van de zeventiende eeuw werden grote stukken van het huidige Brazilië veroverd op de Portugezen. Ook andere gebieden werden veroverd, zoals Curaçao, dat later een belangrijk centrum van slavenhandel zou worden, naast andere Caribische eilanden. Nieuw Nederland, het gebied rond het huidige New York, en delen van Guyana waren de plekken waar Nederland zelf koloniën stichtte (en die dus niet veroverde op een rivaliserende Europese macht).

Mensenhandel

Er waren in Nederland verschillende opvattingen over het overzeese beleid. De Zeeuwen waren in het algemeen voor het op grotere schaal veroveren van nieuwe koloniën. Amsterdam had daarentegen vaak een afkeer van deze geldverslindende projecten en wilde focussen op het opbouwen van een handelsnetwerk. Maar de WIC was uiteindelijk een oorlogsmachine, gericht op het met geweld veroveren van nieuwe gebieden en handelsmonopolies, en, zoals hierboven beschreven, een wapen in de oorlog tegen Spanje en Portugal.

Veel Nederlanders weten tegenwoordig nog wel dat New York ooit Nederlands was en Nieuw Amsterdam heette. Maar Nieuw Amsterdam was maar een miniem en onbetekenend deel van het Nederlandse Atlantische rijk. Veel belangrijker voor de Nederlandse WIC-bazen destijds was de verovering van Brazilië met de potentieel immens winstgevende Portugese suikerplantages.

Om de Braziliaanse suikerplantages draaiende te houden waren tot slaaf gemaakte Afrikanen nodig. Vanuit Brazilië stak daarom, als onderdeel van het “Groot Desseyn”, in 1637 een vloot de oceaan over naar Elmina, een belangrijk Portugees fort in het huidige Ghana, voor de handel in tot slaaf gemaakte Afrikanen. In 1641 werd ook Luanda, tegenwoordig de hoofdstad van Angola, veroverd. Zo kwam Nederland tot haar nek in de mensenhandel terecht. Daarnaast werden allerlei grotere en kleinere havens en koloniën in zowel Afrika als Amerika veroverd op vooral de Portugezen (en vaak ook snel weer verloren). Voorbeelden hiervan zijn Sao Tomé, Cape Coast (in het huidige Ghana), Benguala (Angola), Tobago, Aruba, Curaçao, Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

In de relatie met Afrikaanse en Indiaanse machthebbers bleken de Nederlanders (niet verrassend) nogal arrogant. Waar bijvoorbeeld de Iroquois in Nieuw Nederland meenden dat ze een stuk grond in bruikleen gaven aan Nederlanders om daar te wonen, dachten de Nederlanders dat ze een stuk grond in bezit hadden genomen. De goederen die de Nederlanders aan de Iroqouis gaven, beschouwden de Nederlanders als gift aan een buurman, en de Iroquois als compensatie voor het gebruik van het land.

Zodra de Nederlandse vestigingen zich verder uitbreidden, leidde dat vaak tot conflicten met de lokale bevolking. Van 1640 tot 1645 voerden de Nederlanders bijvoorbeeld oorlog tegen de Lenape in Nieuw Nederland. De Nederlanders namen steeds meer land in bezit, land dat eerder door de Lenape werd gebruikt voor landbouw. Daar bovenop wilde gouverneur Willem Kieft belastingen opleggen aan de Munsees om de kolonie rendabeler te maken. Het geweld begon toen Nederlanders vier Lenape vermoordden, omdat die een aantal varkens gestolen zouden hebben. Later, in 1643, slachtten de Nederlanders 120 mannen, vrouwen en kinderen af. In reactie daarop verenigden diverse groepen Indianen zich en maakten ze de Nederlanders voor enkele jaren het leven zuur. Dat bracht de kolonie een zware slag toe, en veel kolonisten keerden terug naar Nederland. Ook elders hadden Nederlandse kolonisten voortdurend conflicten met de lokale bevolking.

Ondergang van Brazilië en de WIC

Ondertussen kraakte het Atlantische rijk in zijn voegen. Er waren enorme hoeveelheden kapitaal in de WIC geïnvesteerd, maar de opbrengsten bleken magertjes. Het kostte bakken met geld om alle soldaten en matrozen te voeden en te betalen. Tegelijkertijd verergerde Johan Maurits, gouverneur van Brazilië en de bouwer van het Mauritshuis in Den Haag, de situatie door geld over de balk te smijten en te besteden aan zijn extravagante levensstijl. Telkens moest er meer geld worden opgehoest door de diverse Nederlandse gewesten om de boel draaiende te houden, maar die hadden daar steeds minder zin in. Er waren daardoor grote tekorten en soldaten en matrozen waren structureel onderbetaald en ondervoed. Velen van hen weigerden daarom nog langer te vechten, en af en toe liepen ze over naar de vijand. Dat fenomeen wordt ook wel “imperial overstretch” genoemd. Het Nederlandse rijk was zo uitgestrekt dat het niet lukte om alle koloniën, legers en handelsposten te bevoorraden.

Toen vervolgens in 1644 de lokale bevolking in Brazilië en in 1645 de Portugese bevolking in opstand kwamen, raakte Nederland dan ook snel steeds meer land kwijt. De lokale bevolking kwam vooral in verzet tegen de erbarmelijke arbeidsomstandigheden en het werk dat ze, soms als tot slaaf gemaakten, moesten doen. In 1654 werden de Nederlanders geheel uit Brazilië verdreven. Na het verlies van Brazilië ging het Nederlandse Atlantische rijk bijna helemaal kopje onder. Ook Nieuw Amsterdam werd Engels bezit, en even dreigde Nederland al haar koloniën te verliezen. Uiteindelijk bleven delen van Guyana, Curaçao en een aantal andere Caribische eilanden in Nederlandse handen. In Afrika bleef het beruchte fort Elmina Nederlands.

Handel in tot slaaf gemaakten en opbouw van suikerplantages

Elmina was een van de belangrijkste plekken voor Nederland voor het aankopen van tot slaaf gemaakten. En voor enkele decennia aan het eind van de zeventiende eeuw was Nederland de grootste vervoerder van tot slaaf gemaakten, de grootste deelnemer in de driehoekshandel. Dat kwam door de belangrijke rol die de Nederlanders speelden in het optuigen van plantages op diverse Engelse en Franse koloniale eilanden in de Cariben, door de aanvoer van allerlei benodigde middelen, waaronder tot slaaf gemaakte Afrikanen, en door de expertise die ze in Brazilië hadden opgedaan. Ze waren een soort kickstarter voor deze plantage-economieën, en daarmee ook voor de Franse en Engelse koloniale rijken, die in die tijd in opkomst waren.

In het algemeen waren deze handelaren trouwens niet in dienst van de WIC, maar opereerden ze op eigen houtje. Tegelijkertijd is het ook niet helemaal accuraat om deze handelaren “Nederlands” te noemen. Veel handelaren in bijvoorbeeld Amsterdam kwamen van overal uit Europa en werkten samen met handelaren uit andere landen (bijvoorbeeld met Portugezen om belastingen te ontduiken). Ook de bemanning van de schepen kwam uit allerlei hoofdzakelijk Noord-Europese landen. Dat gold niet alleen voor de schepen, maar ook voor de koloniën, waar soms meer dan vijftig procent van de kolonisten niet uit Nederland kwam.

Door de Nederlandse verovering werd Brazilië steeds minder belangrijk, ook nadat de Nederlanders waren verjaagd (onder andere doordat veel suikerplantages werden platgebrand door zowel Nederlanders als Portugezen). Het centrum van de winstgevende suikerproductie verplaatste zich daarna naar de opkomende Caribische plantages die de Nederlanders hadden helpen opbouwen. Daarmee was Nederland een soort brug tussen de dominantie van Spanje en Portugal tot halverwege de zeventiende eeuw en de dominantie van Engeland en Frankrijk daarna.

Eurocentrisch

Het boek van Klooster gaat uit van het Nederlandse Atlantische rijk en heeft daardoor onvermijdelijk een eurocentrisch perspectief. Hoofdzakelijk de interacties tussen Europese koloniale machten worden beschreven, naast het wel en wee van de kolonisten en de bemanning van de schepen. Er is ook zeker aandacht voor Afrikanen en Indianen, maar die vervullen geen hoofdrol. Dat is jammer, want de hele geschiedenis speelt zich voor een groot deel af op het land van de Afrikanen en Amerikanen, gaat over de natuurlijke bronnen op dat land, en over de arbeid die de lokale bevolking levert (na al dan niet eerst over de oceaan ontvoerd te zijn). Het boek geeft geen antwoord op de vraag hoe het verzet van de lokale bevolking, in welke vorm dan ook, de expansie van de koloniale machten heeft beperkt, en wat de Nederlandse rol is in de ingrijpende veranderingen en uiteindelijk in de gedeeltelijke en gehele verwoesting van Indiaanse en Afrikaanse culturen.

Klooster legt wel uit hoe de handel van Nederlanders met de Mohawks in Nieuw Nederland de cultuur van de Mohawks veranderde. De Nederlandse handelswaar, zoals ijzeren potten en pannen en ook vuurwapens, zorgde voor grote veranderingen. Maar waar Klooster niet over uitweidt, zijn de veranderingen in de machtsverhoudingen tussen Indianen en Europeanen en tussen Indianen onderling, en wat de rol van de Nederlanders daar in was. Toch is het boek waardevol omdat het tegenwicht biedt aan een aantal mythen over de Nederlandse geschiedenis en in het bijzonder over de “Gouden Eeuw”. Allereerst is het verfrissend dat die term überhaupt niet voorkomt in het boek. Volgens een van die mythen was Nederland vooral een onschuldig handelsland. Handel was inderdaad belangrijk in het Nederlandse Atlantische rijk, zo schrijft Klooster, in de zin dat veel koloniën vooral handelsposten waren en er maar weinig Nederlandse plantages waren. Dat was meteen ook een probleem: veel van de koloniën waren volledig van het “moederland” afhankelijk voor proviand en andere voorzieningen. Maar ook nadat de Nederlandse rol als grote Atlantische koloniale macht wel een beetje was uitgespeeld, bleef de roofstaat aan de Noordzee een belangrijke handelaar, onder andere in tot slaaf gemaakten. Daarnaast hielden de Nederlandse handelaren met hun producten menige plantage-economie in stand, waaronder veel suikerplantages op de Cariben.

In de tijd van de WIC was de handel onlosmakelijk verweven met het gewelddadig veroveren van overzeese gebieden, zowel op vijandige Europese landen als op de oorspronkelijke bevolking. Later was de handel cruciaal bij het optuigen van suikerplantages op de Caribische eilanden. Onschuldig is die handel dus geenszins te noemen. De WIC ging zeer planmatig te werk bij het veroveren van koloniën en het uitbreiden van het Nederlandse imperium. De kolonisatoren waren zich er terdege van bewust dat er zonder oorlog geen handel kan zijn, zoals genocidepleger Jan Pieterszoon Coen dat indertijd verwoordde. Wat het Nederlandse Atlantische rijk kenmerkte was dan ook geweld, aldus een van de conclusies van Klooster. Geweld tegen andere koloniale machten: piraterij, veroveringen, het afbranden van plantages, het vernielen van kerken. Geweld tegen de oorspronkelijke bevolking van Afrika en Amerika: moord, heftige represailles, dwangarbeid, slavernij, uitbuiting. Dat is wat handel in die tijd betekende (en vaak nog steeds). Zo levert dit boek ook een nuttige bijdrage aan het aan diggelen helpen van de mythe van de witte Nederlandse onschuld.

“The Dutch moment: war, trade, and settlement in the seventeenth-century Atlantic world”, Wim Klooster. Uitgeverij: Cornell University Press, € 38,99. ISBN: 9789087282615.

Joris Hanse