De Peueraar 9, mei 1991

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

De koek is op

Wij dachten dat het gemakkelijk zou zijn. Wij meenden dat de overwinning nabij was. Een strijd van enkele jaren zou het worden, dachten we. Een paar jaar vrij en vooral vrijblijvend actievoeren, een paar jaar onderduiken in een subcultuur, rond je twintigste idealistisch zijn, en dan zou het wel goed komen met de mensheid en de rest van de aarde. Dachten wij.

De wereld verbeteren? Ach, dat gaat wel over als je ouder wordt. Dachten zij, alsof idealen hebben een gevreesde ziekte was. Maar de jongeren werden ouder, en inderdaad, het ging over. Het idealisme waaide over als een briesje in de lente. Even kon je het nog voelen, even beroerde het nog je huid, om dan stilletjes te verdwijnen. Het briesje weigerde uit te groeien tot een storm van verzet. En wij weigerden meer en meer om ons in te stellen op een moeizame strijd van vele, vele jaren.

Er was een meertje om in te spelevaren. Er was een strand met pret en met spel. Er was zon. Niets hoefde, niets moest, alles kon. Tenminste, bijna alles. Wij dachten dat we het meer hadden afgepakt van hen. Dat we de ruimte, de lucht, het licht, al het blije en zorgeloze, hadden te danken aan onze strijd. Dat het onze beloning was voor het keiharde werken aan onze idealen.

Maar helaas, zij hadden ons alleen maar een stukje van de koek gegeven, uit voorzorg, uit angst misschien. Zij behielden het overgrote deel van de koek zelf. Zij verdeelden de koek. Zij bepaalden zelfs of er wel koek was, of er wel snoepgoed mocht bestaan. Zij stonden ons een stukje af, en wij vergisten ons. We hadden niks veroverd of buitgemaakt. We hadden enkel wat lekkers toegeschoven gekregen. Om ons zoet te houden.

Toen we genoeg gesnoept hadden, toen ons morele en ideële buikje vol begon te raken, toen krabbelden we terug. Toen waren we uitgeraasd, toen gingen we op zoek naar de rust van de middelbare leeftijd. Toen werden we actiemoe. Toen besloten we maar wat anders te gaan doen, uit frustratie, omdat we de koek toch nooit zelf zouden mogen verdelen. Toen maakte het allemaal toch niks meer uit. Toen mepte de ME ons toch steeds weg. Toen moesten nieuwe generaties idealisten de fakkel maar overnemen. Toen...

Wisten wij veel! Wisten wij dat een petitie van 4 miljoen mensen, een demonstratie van een half miljoen mensen, een blokkade van 30.000 mensen niet meer dan een stofje in het briesje waren? Het bries dat maar geen storm wilde worden. Wisten wij dat we keer op keer opgeslurpt zouden worden door het vreetgrage monster, dat zich soepeltjes aanpaste aan de enigszins veranderde omstandigheden? Het monster dat soms een iets groter stuk, dan weer een heel klein stuk van de koek voor ons afsneed, al naar gelang het hem uitkwam. Waren wij trouwens wel op de hoogte van het bestaan van het monster? Hadden wij al eens gezien hoe dat gulzige beest de rest van de koek verslond?

Zij hadden de koek stevig in handen, zij vraten zich er bijna misselijk aan. Wij kregen eerst een stukje, daarna de kruimels. Eerst leek het erop alsof we nog steeds datzelfde stukje koek kregen. Eerst hadden we helemaal niet in de gaten dat het stukje kleiner was geworden. Dat ontdekten we pas heel laat. Te laat. "Waar is ons stukje koek van vroeger?", vroegen we. "Jullie krijgen niets meer", was het antwoord. "Wij willen ons stukje!", eisten we. We raakten in paniek. "Ons stukje, ons stukje,!", schreeuwden we. "Nou, vooruit"', zeiden zij zogenaamd goedmoedig en beleefd glimlachend, en ze schoven ons een stukje koek toe. Dat stukje was veel kleiner dan het stukje van vroeger. Maar dat beseften we niet.

De herinnering aan het vroegere stukje koek was verdwenen. We waren niet meer in staat om een vergelijking te maken. We namen genoegen met het veel kleinere stukje. En een tijdje later waren we al blij met de kruimels die op tafel waren blijven liggen. De kruimels op de inmiddels lege borden en schalen van de macht en het kapitaal.

Terug