De Peueraar 10, juni 1991

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Alles is mogelijk nu!

Dronken ben ik. Dronken van geluk dartel ik door het eens zo verafschuwde leven. Ik zweef boven mijn eigen, o zo vertrouwde planeet, dat leuke, ronde bolletje dat ik wel een aai zou willen geven. Ik glimlach als een smal, breekbaar en toch ook standvastig engeltje naar de wereld die mij eens zo vijandig toescheen. Als een giechelende nar treed ik mijn medemens, mijn medestrijders, tegemoet. Nu is er geen duisternis meer, er is licht en vrolijkheid.

Dronken van genot en levenslust dwarrel ik door de stad. Ik bruis, ik dans, ik zing. Lichtvoetig en ontdaan van zware geestelijke lasten en plichten lanterfanter ik van huis naar huis en van mens naar mens. Er is leven in het hart, bonkend, kloppend, wild en opgewonden leven. Ook is er een grote alles overstromende liefde, en vrede en vriendelijkheid wonen in mijn lijf, in elke vingertop, in elk haartje. Ik leg mij te ruste op het zachte gras, temidden van vogels en bomen. Alles is aarde en groei en veerkracht en samenspraak en spel. Ik lig zo lieflijk naar al het blauwe en witte in de lucht te kijken en ik ben ontroerd. Ik heb een brok in mijn keel.

Ik weet: het is mogelijk. Ik besef: het gebeurt, het gaat allemaal gebeuren. Wij doen het, wij, een, groepje mensen, misschien tien, misschien honderd, misschien zelfs wel duizend. Wij gaan het maken (en breken...), wij verenigen ons, wij vormen een groep. Wij zijn één lichaam. Het draait om ons. Heel de boze, brakende en brallende buitenwereld is verdwenen. Want wij zijn er, wij voelen elkaar aan. Wij scheppen de aarde.

Er is nog zoveel moois en aardigs te doen. We hebben nog zoveel strelingen, grappen, grollen, gevoelens, kracht en energie te geven. Wij doen onszelf cadeau. "Hier, pak aan!", zeggen we tegen elkaar, "hier, ik geef je vandaag geluk en pret en moed, neem het maar, het is gratis, je krijgt het omdat ik van de mensen hou. Het is voor jou en voor iedereen om je heen." Wij hebben elkaar beroerd en afgetast, we waren blind naar elkaar op zoek, en plotseling kwamen we elkaar tegen, onverwachts, in een uithoek van de wereld. Nu kan het. Nu zien we in wat het betekent om een echte, hechte groep te zijn, om collectief te strijden en te leven. Een ieder van ons is verwarmd en wil zichzelf verliezen en loopt over van wederzijdse hulp en ondersteuning.

Wij verklaren hierbij plechtig: het is uit met het linkse gejammer, het is voorbij. Weg met al dat depressieve in een hoek gedrukte tragische eenzame linkse wolvengehuil. Weg met die gevoelens van onmacht, en verslagenheid. Wij immers zijn de ganzen die het autoverkeer in de war schoppen, die de rotonde oversteken, juist op het moment dat er weer stinkkarren komen aanrijden. Wij zijn de krijsende meeuwen boven zee. Wij zijn de opkomende zon boven het korenveld. Een vuist zijn we, en ook een bloem, al het levendige en jolige, dat zijn we. Wij ruiken en proeven en bijten en likken en spreken en lachen en schreeuwen, alsof vandaag de eerste dag van de mensheid is. Jonge honden zijn we, en zwarte katten, en niets houdt ons tegen. Wij zijn niet te stoppen, wij gaan door muren, langs afgronden, over bergen. Wij gaan door. Voor ons geen verkeerslichten, geen ME, geen staat, geen kapitaal, geen kerk, geen lulkoek of lamlendeling of laster of geleuter of lellebel of lapzwans. Wij strijden met heel het heerlijke hart en heel het hartelijke hoofd. Wij verzetten ons tegen de ziekten, de uitwassen, de grijnzen en de grafkisten van enge mensen, van de heersende orde. Wij zijn de nieuwe mens die alles mogelijk maakt!

Terug