De Peueraar 21, mei 1992

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

De werkelijke loosheid

In het diepst van de nacht, op het heetst van de dag, in alle hoeken en gaten van de samenleving dwalen ze rond, de werklozen. Tergend langzaam draait het zogenaamde vrije spel van vraag en aanbod de dunne nekjes van de werklozen om. Totdat ze blauwpaars op apegapen liggen. De werklozen tieren, gruwen, beuken, zwijgen, zuipen, hangen maar wat rond. Zij zijn het overschot en de overbodigen. Deze uitgekotsten zijn misselijk geworden. Deze uitgerangeerden zijn op het verkeerde spoor gezet. Op een doodlopend spoor van armoede, isolement en werkverschaffing. Over de hele wereld wordt het miljoenenleger van werklozen voor de gek gehouden. Er zijn geen banen voor hen. Dat is ook niet de bedoeling. Er zal nooit voldoende werk voor allen zijn. Dat is eigen aan de wijze waarop de samenleving is ingericht. De werkloosheid is de werkelijke loosheid van onze maatschappij.

Het ook in Nederland feestvierende kapitalisme heeft het werklozenleger stevig in de tang. Het leger is een machteloos leger. Het is ontwapend en wordt machteloos gehouden. Het ontwapent zichzelf en laat zich machteloos maken. Het laat zich naar de slachtbank of afvalberg leiden. De maatschappelijke structuur bestaat bij de gratie van een arbeidsreserveleger. Zonder een gigantische voorraad aan reservewerkers, aan tweederangsarbeiders, zou het kapitalisme een vroege dood zijn gestorven. Het zou niet eens zijn geboren. Het leger van werklozen is een stil, gedwee, eenzaam en wegkwijnend leger, althans in Nederland. Het scharrelt, het morrelt, het gromt soms, maar het verkommert vaker. Het leger heeft geen kracht. Het is een massa van voortdurend overwonnenen en murwgemaakten. De werklozen lijken geen mening te hebben. Als ze er een hebben, dan bereikt die niet de krant of TV. Volgens allerlei officiële onderzoeken en statistieken zijn werklozen welhaast levensecht in onze maatschappij aanwezig. Maar waar dan, waar bestaan ze? Waar vergaan ze? Ze kunnen geteld worden, en gewogen, en aangepast, en herverdeeld, en uitgeselecteerd.

Ook ik ben, jaren geleden alweer, tot het leger toegetreden. Een gezellig leger is het niet, dat kan ik je wel zeggen. Het is zeker geen Leger des Heils. Ik koos er dan ook niet bewust voor. Ik had geen speciale belangstelling om op de reservebank van de kapitalistische hordeloop te gaan zitten. Ik belandde daar nogal toevallig, en ontmoette er een hoop collega's, lotgenoten. Ze hebben me nooit gegroet. Ze hebben me nooit ingewerkt in het werkloos zijn. Wij, de anonieme soldaten van het werklozenleger, wij ontwijken elkaar. De manschappen staan onthutst, zielloos, wanordelijk en gelaten op het slagveld van de samenleving. Wij wachten maar, jarenlang, wij wachten maar af op de dingen die komen gaan. Wij wachten op een baan, op een goed gesprek, op een glimlach in een winkel. Onze armen zijn de takken van de bomen die ruisen in de wind, en onze sollicitatiebrieven dwarrelen als dorre bladeren op de grond.

Inmiddels ben ik lid geworden van een ander gezelschap. Een misschien kieskeuriger genootschap. Het kolossale arbeidsreserveleger heeft mij teleurgesteld. Er is te weinig daadkracht, er heerst een sfeer van bij de pakken neerzitten en je verbergen onder de papiermassa van stapels afwijzingen. "De keuze is op een andere kandidaat gevallen." Ach ja. "Helaas moeten wij u meedelen dat uw opleiding en/of ervaring onvoldoende aansloot bij..." Heb ik meer gelezen. "Wij wensen u veel succes bij eventuele verdere sollicitaties." Daar meen je geen donder van. De collectieve huilbuien van het leger, van het uitgeklede, ontdane, in een schamele onderbroek gehulde leger, werden me teveel. Als tinnen soldaatje in dat leger begon ik meer en meer trekken te vertonen van een braaf en tegelijk angstig haasje.

Ik nam ontslag uit het leger en ging...werken. Ja, werken kan, werken mag. Onbetaald werken, onbetaalbaar werken. Mijn beroepsleven kreeg weer vorm. Ik werd weerbaarder en veerkrachtiger. Ik nam een aantal banen, in een prettige werksfeer en met goedgemutste en in politiek geschoolde of gelouterde collegaatjes. Zij verzekerden me er alleen al door hun aanwezigheid van dat ik niet de enige was, niet raar deed en niet tegen molens aan het vechten was.

Ik ontvang maandelijks en keurig op tijd mijn salarisstrookjes. De dag erna blijkt uit het giro-afschrift dat mijn loon stipt is bijgeschreven op mijn girorekening. Wat je noemt een plichtsgetrouwe werkgever. Ongeveer één keer in de acht maanden heb ik een functioneringsgesprek met mijn werkgever, de Gemeentelijke Sociale Dienst. Bevalt de baan mij? Heb ik behoefte aan heroriëntering? Het gesprek met mijn directe chef verloopt als onder gelijken. Helaas is mijn salaris wat laag. Ik zit ver onder het minimumloon. En ik heb een werkweek van 40 uur, in topdrukte oplopend tot 50 of 60 uur. Is er misschien onderhandelingsruimte over de hoogte van mijn loon? Mijn baas moet me teleurstellen. Het salarisniveau wordt landelijk vastgesteld. Daar heeft zij geen invloed op. Ook mijn chef is maar een radertje in een immense machinerie. Wij zijn allemaal van elkaar afhankelijk. Haar baan staat op de tocht, als het werklozenleger kleiner wordt. Mijn onbetaalde banen garanderen haar betaalde baan.

Ik noem mij niet werkloos. Ik ben eerder werkgek. Ik werk me te pletter. Er is geen prikklok op de werkplek. Er is geen lunchpauze. Er zijn geen ommetjes met de in lange regenjassen gehulde collega's van de afdeling Personeelszaken. Wel zijn er in mijn huidige werkkring veel vergaderingen, discussies en persoonlijke contacten. Veel pret, werkdruk en woede. Veel pogingen om alternatieven te scheppen voor de kapitalistische wanorde. Uiteraard op kleine schaal en nog volop in wording. Veel aanzetten om te komen tot gelijkwaardigheid en zelfbeschikking op alle terreinen van het leven.

Ik ben geen loonslaaf. Ik ben een uitkeringswerker. Ik vorm samen met duizenden anderen een nieuw leger. Nee, geen leger, dat klinkt militaristisch. Een netwerk, ja, een netwerk van onbetaald werkenden die een brok eigenwaarde en zelfvertrouwen hebben opgebouwd. Die zich niet langer laten ketenen door massale baantjesjacht en verdeel-en-heers-gedachten van ik-werk-betaald-en-jij-niet-dus-ik-ben-beter-dan-jij. Ik ben een netwerker, een nette werker die niet over ruggen of lijken gaat.

Terug