De Peueraar 32, april 1993

Auteur: Ellen de Waard


Lik-op-stuk-feminisme

Op 8 maart, internationale vrouwendag, hield Gerda Meijerink de vierde Annie Romein-Verschoorlezing van de universiteit van Leiden. In haar lezing getiteld "Idealistisch feminisme; pleidooi voor een nieuw elan" pleit Meijerink voor een feminisme dat verschillende grenzen weg neemt. Niet alleen grenzen tussen mannen en vrouwen, maar ook de grenzen tussen de verschillende stromingen binnen de vrouwenbeweging. Een verslag van een politiek gematigde visie op de toekomst van de vrouwenbeweging.

Twintig jaar na het begin van de tweede feministische golf blijkt er nog niet veel veranderd te zijn in de manier waarop tegen vrouwen en het feminisme aangekeken wordt. De vooroordelen van mannen over vrouwen en met name feministes houden onverminderd stand. Deze vooroordelen betreffen zowel uiterlijke kenmerken als meer inhoudelijke aspecten. Maar ook vrouwen hebben negatieve associaties met het feminisme. Zo'n 90 procent van de vrouwelijke eerstejaarsstudenten voelt zich niet verwant met of hebben zelfs een afkeer van het feminisme. Ze noemen zich wel geëmancipeerd en hebben een heel individuele verwachting omtrent hun mogelijkheden om hun leven op hun eigen manier in te richten.

Meijerink wijt dit aan een enorm gebrek aan kennis over historische processen en maatschappij-analyses die de vrouwenbeweging heeft gemaakt. Meijerink verwacht niet dat deze studentes in de praktijk dusdanig tegen grenzen en frustraties aanlopen dat ze het feminisme alsnog zullen omhelzen. Ook ten tijde van de tweede feministische golf waren er enorme frustraties van vrouwen en toch heeft dat maar een relatief kleine, weliswaar zeer actieve, groep vrouwen geïnspireerd tot de vrouwenstrijd.

Meijerink stelt dat net als toen ook nu uitspraken rond het feminisme uit hun context gehaald worden en daarmee belachelijk gemaakt worden. Wel is ze van mening dat ten tijde van de tweede golf er een te simpele voorstelling van de wereld gegeven werd. Zoals dat het patriarchaat een allesverklarend model voor de ellende in de wereld zou zijn. Dit is een constatering achteraf, geeft ze toe, en doet niets af aan de strijdkracht en zeggingskracht van de feministische beweging die de dubbele moraal, rollenpatronen en dergelijke aan de kaak stelde.

Tussen het begin van de zeventiger en negentiger jaren zijn er verschillende veranderingen opgetreden. Het politieke actiefeminisme, zoals dat van Dolle Mina, had grote zeggingskracht. De theorie en de actie waren gebundeld ("to do theory"). In 1981 werd de abortuswet aangenomen en ook discriminatie op grond van geslacht is verboden geworden.

Op dit moment zijn het theoretische en actiefeminisme meer gescheiden. Het actiefeminisme lijkt zelfs grotendeels verdwenen. Het feminisme speelt zich niet langer op de straat af en krijgt nog maar sporadisch aandacht in de media. Het hedendaagse feminisme vertoont een bonte schakering van vrouwen en leefstijlen. Een eenzijdige beeldvorming is dan ook absoluut niet terecht.

Het aannemen van de abortuswet in 1981 vormde een markant einde van de tweede feministische golf, net zoals het verwerven van het algemeen kiesrecht in 1919 het einde markeerde van de eerste golf. Er wordt de laatste tijd geroepen om een derde feministische golf.

Volgens Meijerink is die roep er niet omdat er binnen het feminisme een gebrek aan theorievorming is, maar omdat er een enorme richtingenstrijd gaande is. Met name in de Verenigde Staten neemt dit in het academische debat bij vrouwenstudies dusdanige vormen aan dat er geen resultaten worden geboekt en er het gevaar van een implosie dreigt. Op deze manier dreigt de hele feministische beweging in elkaar te storten.

Het denken binnen de vrouwenbeweging heeft in de loop der jaren een verandering ondergaan van het ene uiterste waarin vrouwen als sekse allen een waren, naar het andere uiterste dat iedere vrouw een andere achtergrond en persoonlijke geschiedenis heeft. Deze extreme vorm van "positionering" (differiëntatie) heeft geleid tot een 'spreek- voor-jezelf-trend' waardoor de gemeenschappelijke basis van vrouwen totaal naar de achtergrond is geschoven. Dit proces wordt door Meijerink de "Balkanisering van de vrouwenbeweging" genoemd.

Door verschillende Amerikaanse onderzoeksters wordt dan ook gepleit voor een herwaardering van "sisterhood" en solidariteit. Volgens Meijerink ontkom je er echter niet aan om op verschillende momenten verschillende posities in te nemen en dus ook solidariteit is aan verandering onderhevig. Om deze reden vindt Meijerink het ondoenlijk dat vrouwenstudies de politieke actie en de feministische theorievorming aan elkaar koppelt: vanuit je eigen, subjectieve positie spreken kan geen goed uitgangspunt voor het bedrijven van wetenschappelijk onderzoek zijn.

Zij pleit voor een wetenschappelijke theorievorming bij vrouwenstudies en de politieke actie krijgt gestalte binnen een zogenaamd "lik-op-stuk-feminisme"in navolging van Dolle Mina. In de huidige praktijk betekent dit een onmiddellijke afstraffing van de onwetendheid en ongeïnteresseerdheid van mannen over de verrichtingen van vrouwen door humor en grimmigheid met elkaar te verbinden.

Zo kunnen vrouwen forumdiscussies, tv-programma's, kranten en tijdschriften boycotten als er geen vrouwen aan het woord gelaten worden of alleen als excuus-truus mogen fungeren. Niet alleen als consument maar juist ook als je als (deskundige) vrouw gevraagd wordt aan bovenstaande activiteiten mee te werken. Ook moeten vrouwen weldenkende mannen bij hun zaken betrekken. Maar in plaats van dat vrouwen weer eens mannen moeten opvoeden, moeten deze mannen zelf tot handelen overgaan. Zij zouden andere mannen intellectueel moeten prikkelen en stimuleren zich hard te maken voor de evenredige inbreng van vrouwen. Op deze manier wil Meijerink dat de strikte segregatie tussen vrouwen en mannen ongedaan maken: samen strijden, zo ziet zij het idealistisch feminisme. Tot zover de lezing van Meijerink.

Een nieuw elan?

Een eerste kritiekpunt van mij is dat Meijerink een scheiding maakt tussen theorievorming en politieke actie. Naar mijn mening heb je niet genoeg aan alleen maar wetenschappelijke verhandelingen als de praktische haalbaarheid daarvan gering is. Om daar inzicht in te krijgen is het van belang om in nauw contact te staan met de politieke en sociale praktijk van vrouwen. Door politieke actie loop je tegen de grenzen van de macht aan en kun je zien waar je strijdpunten zouden moeten liggen. Meijerink heeft mij niet duidelijk kunnen maken waarom het "lik-op-stuk-feminisme" niet geïntegreerd kan zijn in het academische debat. Ik kreeg de indruk dat vrouwenstudies als een soort intellectuele voorhoede moet fungeren voor het meer actiegerichte deel van de vrouwenbeweging. Daarnaast vind ik de filosofisch getinte verhandelingen over "gender" (het sociale en culturele aspect van de seksen) persoonlijk heel boeiend maar vraag ik me af wat de vrouw in de straat daar aan heeft.

Ik miste dan ook in haar betoog mogelijkheden voor vrouwen die niet zo hoog opgeleid zijn. Dat terwijl Meijerink wel erkent dat verschillende posities ook een wisselende betrokkenheid en solidariteit met zich meebrengen. De lezing bracht naar mijn idee veel te weinig nieuwe inzichten. Meijerink schoof wat met de posities die binnen de vrouwenbeweging en vrouwenstudies (in hoeverre voelen die eigenlijk enige verbondenheid met elkaar?) al ingenomen worden. Het "lik-op-stuk-feminisme" biedt wel aanknopingspunten voor actieve strijd, maar leverde wat mij betreft geen echt pleidooi voor een nieuw elan binnen de vrouwenbeweging.

Terug