De Peueraar 46, juni 1994

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Vandaag geen revolutie

Vandaag zo'n dag als alle andere,
grijs en triest.
Wakker geworden met loodzware benen
en een mistig hoofd.
Twee dorre boterhammen naar binnen gewerkt.
Peinzend.

Ik lijk wel een ouwe lul
die klaarkomt op de revolutie
en ondertussen z'n ochtendkrantje leest,
achter z'n bureau, tijdens de lunchpauze.
Kopje koffie erbij, koekje, babbeltje,
zo kom je de dag door.
Wat een bestaan,
alsof je levend bent begraven.

Ik lijk wel achtentachtig of zo
(maar ook op je drieëndertigste
kun je al uitgeblust zijn).
Bibberende bek die herinneringen oplispelt
over toen het zo goed ging met de strijd
(moeder kookte voor het hele gezin)
en met de gebalde vuisten
(vader voedde zijn kroost op
door af en toe een klap uit te delen).
Toen er volop werd gestaakt
(dat waren nog eens tijden)
en de partij van de afbraak nog van de arbeiders was,
nou ja, toen ze dat nog durfden te beweren.

Ja verdomd,
al m'n spulletjes, m'n hele hebben en houwen,
er is geen beweging in te krijgen.
Alles ligt roerloos in zichzelf gekeerd.
Geen gelegenheid gehad om zich te openbaren.
Voorgoed verleden tijd:
de achteruitgang van de stilstand.

Alsof het bordje pap van mooie dromen
als een steen in m'n maag is gedonderd,
zo hang ik in m'n stoel,
zo moet ik me opkrikken, me voortslepen
met die botten en dat beetje vlees eromheen.
Kom op, van de trap gevallen hemelbestormer,
doe wat!

De dag maakt en breekt me,
de ochtend kleed ik haastig aan,
de middag begroet ik oppervlakkig
en met de avond ga ik een blokje om.
Bij gebrek aan een hond laat ik mezelf uit
en besnuffel ik de portiek van de politiek.

Maar zeiken doe ik nog steeds thuis
en zeuren doe ik tegen een enkele kameraad.
Misschien komt morgen de revolutie.
Of overmorgen.

Terug