De Peueraar 47/48, juli/augustus 1994

Auteur: Gerrit de Wit en Harry Westerink


Vandalen een halt toeroepen

Een bushokje vernield, een muur beklad, snoep gejat. Als je jong bent en wat wilt, bijvoorbeeld frustraties afreageren of grenzen verkennen, dan word je al snel een vandaal genoemd. Je moet dan, zoals dat heet, weer op het rechte spoor worden gebracht. Dat doet de politie, maar ook Bureau Halt, een instelling voor alternatieve straffen. "De keuze is aan de jongere!", aldus hulpverleners in een repressief jasje.

In het artikel "Het alziend oog" (Peueraar nr. 44) beschreven we het panoptisch model en de disciplineringsmechanismen in onze samenleving. Daarin legden we uit dat het panoptisch model een beheersingssysteem vormt waarbij het alziend oog (de politie-agent, de computer, de video-camera, en dergelijke) de burger registreert, controleert en disciplineert. Het panoptisch model, zo gaven we aan, kent drie principes: zichtbaarheid van elk individu afzonderlijk, herkenbaarheid van elk individu, en overzichtelijkheid van de massa of groep. Hieronder zullen we het panoptisch model en de disciplineringsmethodieken toepassen op het gebied van een al jaren geruchtmakend maatschappelijk verschijnsel: het vandalisme. Vandalisme in de vorm van bekladding, beschadiging of vernieling van objecten door jongeren. Eerst gaan we nader in op dat verschijnsel, aan de hand van een bewerking van een deel van het boek "Strijd om de straat" van Annegriet Wietsma. Daarna besteden we aandacht aan de in de Leidse regio gevestigde afdeling van Bureau Halt.

Wat is vandalisme?

In de vijfde eeuw rukten de Vandalen, een Germaanse stam, op naar Noord-Afrika. De Romeinse dichter Orientius schreef vol huiver: "Zie hoe snel de dood op de wereld neerdaalt en hoeveel mensen door het geweld van de oorlog zijn getroffen. Sommigen liggen als voedsel voor de honden; anderen zijn gedood door de vlammen die hun huizen in de as legden. In de dorpen en villa's op het land, op de akkers en op elke weg: dood, verdriet, bloedbaden, vuur en geweeklaag." Het kost nogal moeite om in dit sombere beeld de hedendaagse vandaal te herkennen; het lijkt eerder op een beschrijving van de oorlogssituatie in voormalig Joegoslavië. Het staat vast dat de huidige benaming 'vandaal' is afgeleid van de Germaanse stam. 'Vandaal' boezemt angst in; het doet denken aan een menselijk monster dat op niets en niemand ontziende wijze dood en verderf zaait. Wezenlijk aan het begrip is dat het geweld zinloos is.

Verzin een term als 'vandaal', 'profiteur' of 'terrorist', en je hebt de mogelijkheid in handen om mensen te etiketteren en zwart te maken. Voorwaarde is dan wel dat je de macht hebt om dergelijke begrippen ingang te doen vinden. Media als kranten, radio en tv lenen zich daar uitstekend voor.

Een redelijk geslaagde poging om vandalisme te definiëren is de volgende: "Vandalisme is het opzettelijk vernielen van (vooral) openbare objecten door jongeren, zonder dat dit aanwijsbaar materieel voordeel oplevert." Het zijn niet alleen openbare, maar ook particuliere bezittingen die ten offer vallen aan vandalisme. Maar het merendeel van de vernielingen blijkt zich te richten op voorwerpen op straat die van iedereen en niemand zijn: straatmeubilair (bushaltes, tramhokjes, bloembakken, lantaarnpalen, vuilnisbakken, telefooncellen, brandkranen, en dergelijke), voorzieningen in bus, tram, trein en metro, en grotere doelwitten als jongerencentra, scholen en winkelcentra. In de wetenschap deelt men dit vandalisme op in de volgende categorieën: spelvandalisme (vernieling als bijproduct of onbedoeld gevolg van spel), prestigevandalisme (middel om aanzien in de vriendengroep te verwerven), vandalisme uit verveling, frustratievandalisme (uitleven van wraakgevoelens), vandalisme uit hebzucht (gericht op een duidelijk doel: materieel gewin) en tactisch vandalisme (vernielen als bewust gehanteerde tactiek, zoals het schilderen van leuzen op muren).

Wat is vandalisme niet?

In wetenschappelijke, beleidsbepalende en controlerende kringen overheerst het idee dat vandalisme een probleem is. Vandalisme, zo stelt men, neemt steeds meer toe. Het verschijnsel baart de burger en de overheid steeds meer zorgen, aldus de heersende mening, want als gevolg van "barbaarse vernielzucht" verhevigen zich gevoelens van onrust en onveiligheid in de hele maatschappij. Wij denken dat het zeker waar is dat het vandalistisch gedrag dat onder de bovenstaande definitie valt, de laatste jaren is toegenomen. Niettemin plaatsen we een aantal belangrijke kanttekeningen die voorkomen dat er te snel en te eenzijdig wordt geoordeeld.

Ten eerste is het hedendaagse vandalisme een verschijnsel dat al langer bestaat. Ook vroeger is men bezorgd geweest over het toenemende vandalisme, destijds 'baldadigheid', 'straatschenderij' of 'blokjesloperij' genoemd. In de vijftiger jaren waren het de zogenaamde nozems die de grote steden op stelten zetten. In de zestiger en zeventiger jaren kenden we het 'langharige werkschuwe tuig' dat op de Dam lag te slapen, de provo's. Jongeren 'die voor galg en rad opgroeien', 'die niet deugen', 'die een schop onder hun kont moeten krijgen', zijn die niet van alle tijden? Fikkie stoken, oude mensen pesten, belletje trekken, kattekwaad uithalen, welke jongere uit 1930, 1950, 1970 of 1990 heeft het niet gedaan?

Ten tweede wordt het begrip vandalisme ten onrechte gebruikt om uiteenlopende gedragingen aan te duiden. Het begrip blijkt een verzamelnaam, een vergaarbak te zijn van verschillende gebeurtenissen en beoordelingen. Vaak wordt nauwelijks onderscheid gemaakt tussen diverse vormen van afwijkend of maatschappelijk ongewenst gedrag. De term vandalisme wordt gehanteerd om de aandacht van het publiek te trekken. Zo kan het voorkomen dat sterk van elkaar afwijkende gedragingen als treinvandalisme door voetbalsupporters, zwartrijden in het openbaar vervoer door minimumlijders, graffiti aanbrengen op openbare objecten, en ruiten ingooien van woningen van CD-gemeenteraadsleden allemaal onder het begrip vandalisme vallen. Wat is nu wel en wat is nu geen vandalisme?

Ten derde blijkt dat men bepaalde vormen van vernieling bij voorbaat niet tot vandalisme rekent. Bij vandalistisch gedrag van rijkere en machtigere mensen wordt vaak een oogje dichtgeknepen. Dat gedrag wordt toegestaan of is zelfs maatschappelijk aanvaard. In kringen van rechtse studenten, de zogenaamde ballen (in Leiden: leden van de studentenverenigingen Minerva en Quintus), is sprake van een traditie van vernielgedrag; dit heet 'zooien'. In een besloten speelruimte, de sociëteit, kunnen studenten uit hogere kringen zich naar hartelust uitleven. Het is zeer gebruikelijk dat kleding en meubilair uitbundig wordt vernield. Minister-president Ruud Lubbers bijvoorbeeld herinnert zich nog hoe zij de piano naar de bovenste verdieping van het sociëteitsgebouw sleepten: "En als die dan uit het hoogste raam met een enorme klap op straat terecht was gekomen, dan kreeg je dat zalige gevoel: naar beneden kijkend, al die stukken in het rond, 's morgens vroeg."

Minervaballen en doorgedraaide tomaten

Met de regelmaat van de klok vinden dergelijke 'zooi'-activiteiten ook plaats in het pand van Minerva aan de Breestraat in Leiden. Een oplettende voorbijganger kan de Minerva-studenten aan het begin van zo'n 'zooi'-nacht naar het sociëteitsgebouw zien lopen, in reeds vuile en verfrommelde colbertjes en broeken (het 'zooien' geniet vooral onder mannelijke studenten een grote populariteit). Deze speciaal geselecteerde kleding heeft de vorige 'zooi'-nacht enigszins gehavend weerstaan en dient nu opnieuw als stoeitenue. Zo heeft men zich voorbereid op een nieuw rondje 'zooien', waarbij menig colbert aan flarden wordt gescheurd, glazen tegen de muur worden gegooid en seksueel geweld aan de orde van de dag is (mannelijke Minerva-leden noemen vrouwelijke leden steevast 'gleuven'). Het 'zooien' is geen zeldzaam verschijnsel, maar een vast onderdeel van de Minerva-tradities. Elk Minervalid heeft hieraan deelgenomen; ook burgemeester van Leiden Cees Goekoop en de VVD-fractievoorzitter in de Leidse gemeenteraad Alexander Geertsema. Dat is vandalistisch gedrag waarover nooit wordt gesproken, waarvan nooit een probleem wordt gemaakt. Toch kenmerkt ook dat gedrag zich door zinloze vernieling en andere gewelddadigheden.

Een ander voorbeeld van getolereerd vandalistisch gedrag betreft het slopen van elementaire voorzieningen in panden, zoals wasbakken, wc's, stoppenkasten, kachels, bedradingen, enzovoorts. Vaak ligt hier de uitgesproken bedoeling aan ten grondslag om het pand ongeschikt te maken voor bewoning. Deze vorm van vernielen wordt regelmatig door of namens huiseigenaren toegepast om te voorkomen dat panden worden gekraakt. Ook na ontruiming van een gekraakt pand vindt dergelijk vandalisme plaats. Huiseigenaren laten de door krakers met veel moeite aangebrachte voorzieningen verwijderen en slopen. In dergelijke gevallen wordt nooit de term vandalisme gebruikt. Het is geen vandalisme. Het wordt door de heersende mening normaal bevonden.

Er zijn ook andere verschijnselen die vallen onder het voortdurende proces van kapitaalvernietiging in ons maatschappelijk systeem. Kapitaalvernietiging hoort bij het kapitalisme als zuurstof bij de mens. Het is een ijzeren kapitalistische wet dat overtollige en onverkoopbare goederen beter kunnen worden vernietigd dan onder de marktprijs worden verkocht. Als goederen onder de marktprijs worden aangeboden, dan drukt dat de gemiddelde prijs naar beneden en krijgt de producent minder geld binnen. Daarom draait men bijvoorbeeld tomaten door; uitstekend bruikbare of eetbare goederen worden vernietigd, vernield. Het kapitalisme als hoogste vorm van vandalisme.

Hieruit blijkt dat aan het begrip vandalisme, naast een objectieve gebruikswaarde, ook een emotionele lading is verbonden. Aan het begrip wordt een sterk persoonlijke en subculturele betekenis verleend die niet voor iedereen gelijk hoeft te zijn. De betekenis die overheerst is de betekenis die de heersende klasse eraan geeft.

Oorzaken van vandalisme

In het vervolg van dit artikel houden we ons aan de beperkte definitie van bepaalde vormen van vandalistisch gedrag door jongeren in de openbare ruimte. De vraag doemt op wat deze jongeren bezielt. Waarom vernielen zij zo zinloos? Er bestaan allerlei onvolledige en onbevredigende verklaringen voor het gedrag van deze jongeren. We geven toe dat deze vraag moeilijk is te beantwoorden. Bij deze jongeren valt in elk geval op het eerste gezicht weinig bezieling te ontdekken. Het lijkt om puur negatief en destructief gedrag te gaan.

Als oorzaken van vandalistisch gedrag worden onder andere genoemd: onvrede en slecht toekomstperspectief onder jongeren (werkloosheid, afbraak van de sociale zekerheid, milieuvernietiging, en dergelijke), verminderde zelfcontrole, verminderde sociale controle en afnemende betrokkenheid bij de omgeving, en een slechte woon-, leef- en thuissituatie. Deze oorzaken wijzen al snel in de richting van jongeren uit zogenaamd lagere sociale milieus, zogenaamde randgroepjongeren. Sommige wetenschappers ontkennen dit nadrukkelijk. Zij constateren dat vandalen in alle lagen van de maatschappij voorkomen. Toch gaan zij vaak op onderzoek in de lagere milieus. Het resultaat is dan voorspelbaar: er zijn daar inderdaad vandalen actief. Het merendeel van de verklaringen voor vandalistisch gedrag is terug te voeren op zoiets als een "negatieve attitude": vandalen zetten zich af tegen alles wat gezag is, ze reageren hun gevoel af dat ze in de maatschappij niet serieus worden genomen.

Beleidsbepalende kringen verlangen snelle oplossingen voor het vandalismeprobleem die sterk beleidsgericht zijn. Als in onderzoek zou worden aanbevolen om het doordraaien van tomaten stop te zetten, dan zou die aanbeveling door bestuurders niet in dank worden afgenomen. De prioriteit wordt gelegd bij de kleine criminaliteit.

In het merendeel van de onderzoeken wordt uitgegaan van drie strategieën (met bijbehorende doelgroepen) ter bestrijding van het vandalisme. In de eerste plaats de jongeren zelf; in de tweede plaats de betrokkenen in de directe omgeving (buurtbewoners, ouders, onderwijzers, enzovoorts); en in de derde plaats de officiële beroepsgroepen (politie, welzijnswerkers, personeel van het openbaar vervoer, enzovoorts). De jongere komt in het middelpunt van deze controlerende aandacht te staan. Om hem of haar heen bevinden zich de alziende ogen van de macht. De overheid registreert met behulp van de ogen van politieagenten, maatschappelijk werkers, ouders en onderwijzers het gedrag van de vandaal.

De vandaal en de groep vandalen worden zichtbaar, herkenbaar en overzichtelijk gemaakt. Nu de vandaal volgens de wetenschap geen of onvoldoende binding heeft met de omgeving, gaat men aan de slag om het gevoel van betrokkenheid en verantwoordelijkheid bij de vandaal te vergroten. Men probeert om het gevoel van machteloosheid bij de vandaal weg te nemen. Het gaat erom dat de vandaal een gevoel krijgt aangepraat, zonder dat zijn of haar betrokkenheid, verantwoordelijkheid en macht ook werkelijk toeneemt. Vandalen moeten het gevoel krijgen dat ze ergens bij horen, dat ze serieus worden genomen. Dat is het wezenlijke; minder belangrijk is de vraag of de betrokkenheid, de mogelijkheid om greep te krijgen op de eigen leefomgeving, ook daadwerkelijk toeneemt.

Sociale controle en maatschappelijke controle

De oplossingen die worden aangedragen ter vermindering van vandalisme liggen voornamelijk in de sfeer van intensivering van verschillende vormen van controle. Met toenemende controle moet de doelstelling, het vergroten van de betrokkenheid en verantwoordelijkheid, bereikt worden.

We onderscheiden twee vormen van controle: sociale controle en maatschappelijke controle. Sociale controle is de controle op microniveau, de informele, emotioneel geladen controle van mens tot mens, van ouder tot kind. Maatschappelijke controle betreft de formele, gespecialiseerde en niet emotioneel geladen controle op macroniveau, van het systeem tot lid van het systeem, van de agent, beambte, official tot de burger. Al jarenlang wordt gesproken over afname van sociale controle. Hiermee doelt men op aantasting van normen en waarden en afbrokkeling van de invloed en verantwoordelijkheid van familie, lokale autoriteiten en buurtbewoners. Men gaat voorbij aan het feit dat een ander deel van de controle, de formele of maatschappelijke controle, juist is toegenomen. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van vormen van informele sociale controle naar formele, meer georganiseerde controle, de maatschappelijke controle. Het is onjuist om te spreken van afnemende sociale controle als voedingsbodem voor vandalisme, zonder hierbij de nieuwe vormen van controle en beheersing te betrekken die hiervoor in de plaats zijn gekomen.

Maatschappelijke controle kent vele verschijningsvormen. Het omvat meer dan alleen uiterlijke, duidelijk waarneembare repressie en machtsuitoefening. Disciplinering en manipulering staan centraal. Maatschappelijke controle vormt in de heersende mening een effectieve en tevens enige remedie tegen vandalisme. De overheid zou het bijzonder prettig vinden als zijzelf of de burger in staat zou zijn om de sociale controle weer te doen groeien. Dat is echter een uiterst lastige opgave; het vereist een omvangrijke mentaliteitsverandering bij de burger. Controle van burgers op elkaar, controle in de huiselijke kring en eigen omgeving is van het grootste belang, maar tegelijk moeilijk te manipuleren. Het opvoeren van de maatschappelijke controle valt gemakkelijker te sturen. Of een buurtbewoner op de lange duur geneigd is om sneller melding te maken van ongeregeldheden, of een jongere zich werkelijk schuldig gaat voelen, is een kwestie van afwachten. Maar dat extra surveillerende politie ook werkelijk extra surveilleert, daar valt niet aan te tornen. Maatschappelijke controle kan gemakkelijk in praktijk worden gebracht. Hierbij speelt mee dat deze controle zichtbaar is voor het grote publiek; dit beantwoordt aan de roep om "law and order". Met de verhoging van de maatschappelijke controle is de controle, en daarmee de macht, anoniemer geworden. Volgens de Franse filosoof Michel Foucault is anonieme uitoefening van macht een voorwaarde voor een gedisciplineerde panoptische maatschappij. Anonieme macht vindt bescherming in haar onbereikbaarheid. Het individu wordt in het ondergaan van macht op zichzelf teruggeworpen. De controle wordt gezichtsloos. De burger weet dat hij in de gaten wordt gehouden, maar niet door wie, wanneer en waarom. Een overheidsapparaat dat gebruik maakt van automatisering, krijgt een extra anoniem karakter. Representanten van macht verdwijnen uit het zicht doordat zij zich bedienen van een tussenschakel: de electronische apparatuur. Veel gangbare en doorlopende contacten tussen overheidsinstellingen en bevolking verlopen via formulieren, betaalcheques, giro-overschrijvingen, identiteitsbewijzen en registratiesystemen. Mondeling contact en directe menselijke omgang verdwijnen achter een façade van 'neutrale' kanalen, die echter van beslissende invloed zijn op het leven van mensen en heftige reacties kunnen uitlokken.

Strijd om de straat

Een gevolg van toenemende maatschappelijke controle is dat meer gedrag als uit de toon vallend en ongewenst wordt beschouwd en dat de mogelijkheden om dit ongewenste gedrag te uiten afnemen. Een ander gevolg is dat spreiding van anonieme controle via de disciplineringsmachine leidt tot spreiding van agressief en destructief gedrag. Wanneer geen duidelijke machtscentra aanwezig zijn, dan zullen de reacties op macht en controle zich eerder verplaatsen naar personen en objecten in de directe omgeving. Een dergelijke anonieme beheersstructuur draagt bij aan het beeld van de 'cleane' maatschappij: een maatschappij zonder spanning, zonder driften. In zo'n 'cleane' maatschappij gaan jongeren op zoek naar een 'kick' om zich af te reageren, omdat vernielen een gevoel van macht geeft. De agressie heeft een ongestuurd en anoniem karakter, zoals ook de controle anoniem is. De agressie richt zich op de straat, op de openbare ruimte, op datgene wat van niemand en iedereen is. De straat wordt door groepjes jongeren, door benden, 'veroverd'.

Met de onbeperkte vrijheid tot toegang verschilt de straat aanzienlijk van besloten ruimten en omsloten terreinen. Mensen op straat zijn niet direct herkenbaar. Op allerlei levensterreinen wordt de burger geregistreerd en gecontroleerd. Ondanks de pogingen tot uitbreiding van het panoptisch model tot de straat (denk bijvoorbeeld aan videocamera's en veiligheidsbeambten in winkelcentra) vormt de straat nog steeds een 'vrijplaats', een ruimte waar de macht van het staatsapparaat en de macht van het individu samenkomen en, soms, met elkaar in gevecht gaan. Waar de jongeren op andere maatschappelijke vlakken machteloos zijn, is de straat een terrein waar zij een machtsfactor kunnen worden en waar deze macht ook publiekelijk getoond kan worden. Uiteraard is deze machtsuitoefening meestal van korte duur. Vaak gaat het om niet meer dan een gevoel van macht.

De ingrijpendste manier om te tonen dat je macht hebt, dat je macht over een object hebt, is door dat object te vernietigen. Door objecten op straat te vernielen, wordt de straat tot bezit gemaakt, voor eventjes. Vandalisme kan beschouwd worden als een strijd om zeggenschap over de straat. En het is de overheid, de anonieme machtsstructuur, die jongeren in deze strijd op de knieën probeert te krijgen, probeert te disciplineren. Een van de middelen daartoe is Bureau HALT, een organisatie die vandalistische jongeren een halt toeroept, die eraan meewerkt om de straat op de jongere te 'heroveren'.

Het ALTernatief: HALT

Bureau HALT is in 1981 in Rotterdam ontstaan. Daar, en elders in Nederland, bleek dat jongeren steeds meer vernielingen aanrichtten, waarvan de herstelwerkzaamheden steeds meer geld kostten. Gewone bestraffing door politie en justitie hielp niet. Aldus de betrokken autoriteiten. Toen is men begonnen met het experiment HALT. HALT staat voor Het ALTernatief. Na aanhouding door de politie heeft de vandalistische jongeren de 'keuze': óf doorgestuurd worden naar de Officier van Justitie, wat een boete en een strafregistratie oplevert, óf een HALT-afhandeling ondergaan. Inmiddels is HALT volledig ingeburgerd als instelling die alternatieve straffen aan vandalistische jongeren uitdeelt. Het aantal HALT-afhandelingen is gestegen van bijna 1.200 in 1987 tot ruim 12.000 in 1992. In de onlangs verschenen nota "Met de neus op de feiten" van de commissie Jeugdcriminaliteit wordt aanbevolen om de HALT-afdoening uit te breiden naar andere delicten dan vandalisme, zoals bijvoorbeeld winkeldiefstal.

Ook in de Leidse regio is een HALT-bureau actief. Om een en ander te weten te komen hebben we wat vragen gesteld aan een tweetal medewerksters aldaar. Het werkgebied van Bureau HALT Zuid-Holland Noord omvat 18 gemeenten gelegen in de regio's Noordwijk, Katwijk, Leiden, Leiderdorp en Alphen aan den Rijn. Het bureau is gevestigd in Leiderdorp en wordt gedeeltelijk gefinancierd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en gedeeltelijk door de bij HALT aangesloten gemeenten. Bij de gemeente Leiden valt HALT onder een aparte subsidiepost, "waardoor er geen automatische belangenverstrengeling van politie en HALT optreedt", aldus een van de medewerksters. Het bureau houdt zich bezig met de afhandeling van door de politie opgepakte jongeren en met het geven van voorlichting op scholen en aan gemeenten. Daartoe werkt het bureau samen met politie, gemeenten en allerlei gespecialiseerde instanties. Per jaar handelt het bureau ongeveer 650 jongeren af. Op het bureau zijn 5 mensen actief.

In het algemeen gesproken komen alle strafbare feiten met een zogenaamd baldadig karakter in aanmerking voor een HALT-afhandeling, mits de jongere aan de volgende voorwaarden voldoet: de jongere valt in de leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar; de jongere is opgepakt voor vernieling, brandstichting, baldadigheid, een klein vermogensdelict of overtreding van het Vuurwerkbesluit; de jongere bekent een strafbaar feit te hebben gepleegd; het eventuele schadebedrag is maximaal ƒ 1.500,- per jongere; de jongere kiest 'vrijwillig' voor de HALT-afhandeling en de ouders/verzorgers geven toestemming. Als basisregel geldt dat jongeren maximaal tweemaal in aanmerking komen voor de HALT-afhandeling en dat er minimaal een jaar tussen de eerste en de tweede verwijzing moet zijn verstreken. De jongeren 'kiezen' bijna allemaal voor de HALT-afhandeling: "Geen enkel redelijk denkend mens zal kiezen voor justitie", aldus de enthousiaste medewerksters, die zichtbaar geloven in het goede doel van hun werk.

HALT toeroepen

De disciplineringsprocedure is als volgt. Een HALT-medewerker nodigt de jongere en zijn of haar ouders/verzorgers kort na ontvangst van het proces-verbaal uit voor een eerste gesprek. In dit gesprek 'mag' de jongere zijn of haar verhaal doen en kunnen vragen worden beantwoord. De jongere wordt duidelijk gemaakt dat hij of zij schade heeft veroorzaakt en dat hij of zij dus iets goed heeft te maken. Hierna neemt de medewerker contact op met de benadeelde(n); er wordt bekeken of er schade is die moet worden vergoed en of de jongere bij de benadeelde kan werken. Tijdens een tweede gesprek krijgt de jongere te horen hoeveel uren hij moet werken en welk werk hij moet doen. Indien van toepassing wordt er dan ook een betalingsregeling voor het schadebedrag afgesproken. Het aantal te werken uren varieert van 4 tot 20 uur, afhankelijk van het gepleegde feit, de leeftijd van de jongere en of het een recidivist betreft. Een hoofdregel is dat de te verrichten werkzaamheden zoveel mogelijk een relatie hebben met het gepleegde feit. Dus schoonmaken als er beklad is of repareren als er vernield is.

Een informatiefolder van het bureau omschrijft de voordelen van de HALT-methode: "De HALT-procedure neemt aanmerkelijk minder tijd in beslag dan een normale strafvervolging. Doordat Bureau Halt de jongere snel op kan roepen en aan werk kan zetten, ontstaat een 'lik-op-stuk'-effect. Het pedagogisch effect is groot aangezien de jongere door het werken bij de benadeelde en het betalen van de schade direct wordt gewezen op de gevolgen van zijn daden. De jongere krijgt de kans zijn misstap goed te maken zonder in aanraking te komen met Justitie; dus geen strafregistratie. De benadeelde heeft via Bureau HALT een grotere kans zijn schade vergoed te krijgen dan bij normale strafvervolging: voor zaken die bij de Officier van Justitie voorkomen moet de benadeelde zelf een aparte procedure aanspannen die vaak kostbaar en tijdrovend is en lang niet altijd succes heeft."

De twee medewerksters verwoordden het HALT-effect aldus: "De visie achter HALT is het aankweken van eigen verantwoordelijkheid. De confrontatie met de benadeelde is belangrijk. Je kunt beter een preek krijgen van degene bij wie je schade hebt aangericht dan een preek van een agent. Jongeren vinden het redelijk dat ze zo worden bestraft. Ze gaan beseffen wat ze een ander hebben aangedaan." In het algemeen gesproken hebben HALT-medewerkers een universitaire of HBO-achtergrond. Ze "hebben lol in gevarieerd werk", "je moet niet bang zijn voor jongeren". Soms gaan ze een dagje "mee prikken", dan prikken ze samen met de jongere papiertjes op. Zo laten ze het goede voorbeeld zien en leren ze de jongere om zich te disciplineren.

HALT als onderdeel van het panoptisch model

We vroegen ons af waarom de bestrijding van kleine criminaliteit zo'n prioriteit heeft. Baldadigheid, dat hoort toch bij de puberteit? Dat is toch een soort gedrag van uitproberen, van grenzen leren kennen? De medewerksters beantwoordden deze enigszins provocatieve vragen op een manier die aantoonde dat HALT niet de "geitenwollensokkenclub" is waarvoor de politie in de eerste experimentele fase van HALT bang was. "Je kunt het normaal vinden wat ze doen, maar het is onaanvaardbaar. Geen enkele jongere vindt het normaal wat hij of zij heeft gedaan. Een gedeelte van de 'kick' is het verbodene van het gedrag. Een aantal jongeren gaan te ver met ontdekkingsgedrag. Het is normaal dat er dan een reactie komt. Dat vinden de jongeren zelf ook. En die reactie is geen drama."

De medewerksters reageerden wat geïrriteerd toen we het vandalisme bleven relativeren. Die relativering vonden wij wel op z'n plaats. Immers, ook vandalistische ouderen als Ruud Lubbers en Frits Bolkestein vertonen een gedrag van uitproberen en grenzen verleggen. Keer op keer doen ze uitspraken en nemen ze beleidsmaatregelen die te ver gaan. Maar deze vandalistische ouderen moeten geen schade vergoeden aan de benadeelden (zoals uitkeringstrekkers en migranten). Integendeel, ze mogen rustig doorgaan met het lastig vallen van andere mensen. "Er wordt nogal eens gedaan alsof jongeren zo zielig zijn. Maar regels zijn regels, daar heb je je aan te houden. Ze hebben strafbare feiten begaan, dan moeten ze ook aangepakt worden. Dan zijn ze de lul."

We gingen beseffen dat we in de negentiger jaren leven. Voorzichtig polsten we of de medewerksters meenden dat de jongere zelf de schuld van alles was. Deed de rest van de maatschappij er helemaal niet toe, had de omgeving geen enkele invloed op de vandaal? De medewerksters waren het met ons eens dat de omgevingsfactoren vaak de doorslag gaven. Meestal konden zij wel een verband leggen tussen het vandalistische gedrag en een moeilijke thuissituatie (zoals scheiding van ouders, mishandeling, verslaving). Dat hield niet in dat zij zich veel bemoeiden met deze achtergronden. "We weken de jongere los van de groep, van de vriendenkring waarin hij of zij verkeert. Hij of zij moet in z'n eentje de benadeelde onder ogen komen. Dat is een hele stap." Deze opmerking sloot perfect aan bij de door ons beschreven panoptische principes. De jongere wordt uit de groep gehaald, geïndividualiseerd. De groep wordt in mootjes gehakt, de machtsvorming wordt gebroken. Het (weliswaar diffuse en ongerichte) verzet wordt kapot gemaakt. De vandaal wordt gekleineerd en gedisciplineerd door het alziend oog dat hem nu ook op straat beloert. "Ik word in de gaten gehouden zonder dat ik het zelf in de gaten heb, dus laat ik voortaan ook maar braaf zijn op straat", zo moet de vandaal gaan denken. Zo wordt de anonieme macht de winnaar in de strijd om de straat.

Het is van belang om in te zien dat de heersende macht de strijd om de straat ook kan verliezen. Naarmate meer jongeren meedoen om de straat te 'veroveren', wordt de kans groter dat het alziend oog tekort schiet. Als het vandalisme uitgroeit van relatief onbenullige vernielingen van enkele pubers tot massale en aanhoudende straatrellen met honderden jongeren, dan doen de machthebbers geen beroep meer op de kleinschalige HALT-afhandeling, maar zetten ze met veel machtsvertoon de Mobiele Eenheid in. De disciplinering vindt dan plaats met wapenstok, waterkanon en traangas. In Frankrijk lukte het enige tijd geleden niet om het verzet van jongeren tegen de dreigende verlaging van jeugdlonen te beteugelen. De jongeren vernielden overal in het land op grootscheepse wijze straatmeubilair en winkels. De regering ging door de knieën en trok haar maatregel in. Ook de rassenrellen in Los Angeles lieten zien dat achter zogeheten zinloos vandalisme een politiek conflict kan schuilgaan. Maar ook bij vandalisme van geringere omvang kan zo'n politieke achtergrond een rol spelen.

HALT beweegt zich in het schemergebied tussen politie en welzijnswerk. Zonder officieel onderdeel te zijn van het politie-apparaat deelt het bureau toch (alternatieve) straffen uit. HALT moet dan ook beschouwd worden als verlengstuk van het repressieapparaat. Het is een instelling die laat zien hoe dicht politie en hulpverlening bij elkaar liggen. Hulpverlening als repressie, repressie als hulpverlening, hulpverlening en repressie als de oogappel van het alziend oog, het oog dat weet door te dringen in de openbaarste en intiemste lagen van het bestaan van de burger.

Bronnen:

Terug