De Peueraar 49, september 1994

Auteur: Eric Krebbers en Ellen de Waard


Visfarms en paddentunnels, over menselijk ingrijpen in de natuur

Op ieder nieuw huis speciale dakpannen voor nestelende vogels. Meer dierenambulances en cursussen dieren-EHBO. Bij rampen vrachtwagens vorderen om ook de dieren in veiligheid te kunnen brengen. Paddentunnels onder drukke wegen. Een greep uit de nieuwe nota van de Dierenbescherming. Titel: "Aanbevelingen voor een gemeentelijk welzijnsbeleid voor dieren." Een flink aantal radicale dierenstrijders zal er gemengde gevoelens over hebben: "Dieren horen niet in huis of in de stad, maar in de natuur." Hebben die dierbevrijders en veganisten daarin gelijk? Maar wat is dan natuur? En is er in Nederland nog natuur?

Er is in Nederland allang geen 'ongerepte natuur' meer. Het vermoedelijk laatste stukje oerbos, het Beekbergerwoud, werd in 1871 gekapt. Lang voor die droeve gebeurtenis was vrijwel het gehele Nederlandse landschap door mensenhanden geschapen of tenminste sterk door de mens beïnvloed. Geen enkel stukje land onttrok zich aan exploitatie door boer, jager of visser. Wat we nu natuur plegen te noemen - bossen, heidevelden, veenmoerassen, hooi- en weidelanden - is een soort halfnatuurlijk landschap. De dieren en planten zijn er weliswaar grotendeels spontaan ontstaan en gegroeid, maar de mens heeft er door de eeuwen heen voortdurend ingegrepen, waardoor het vegetatiebeeld steeds veranderde.

Al aan het begin van de Middeleeuwen werd een flink begin gemaakt met de ontginning - lees ontbossing - van Nederland. Holland heette toen nog Holtland, ofwel 'Houtland'. De ontbossing en aanleg van akkers zorgde voor inklinking waardoor het niveau van de grond daalde. Het laaggelegen westen van het land liep onder of kreeg steeds vaker te maken met overstromingen. Er ontstonden moerassen en meren. Later werden er de typisch Nederlandse dijken en polders aangelegd. In het hoger gelegen oosten van het land ontstonden door de ontbossing zandverstuivingen. In deze eeuw begon men met een grootschalige ruilverkaveling, waardoor het hele land als het ware opnieuw werd aangelegd. De immense uitbreiding van de steden, de aanleg van kanalen, wegen en spoorlijnen bracht opnieuw veranderingen met zich mee voor het landschappelijke aangezicht. Vrijwel iedere verandering zorgde ervoor dat de natuur minder rijk en gevarieerd werd.

Het komt ook incidenteel voor dat veranderingen de natuurlijke rijkdom juist vergroten. Het belangrijkste natuurgebied in de nieuwe Zuiderzeepolders, de Oostvaardersplassen, is aangelegd. Het polderlandschap was niet bedoeld als natuurgebied. Bij de drooglegging in 1968 bleef hier door de lage ligging het water veel langer staan dan elders. Er ontstond volgens biologen "een onverwacht spontane en ongemeen uitbundige uitbarsting van planten- en dierenleven".

Dieren eeuwenlang vervolgd

Iedere verandering van het Nederlandse landschap bracht nieuwe dieren met zich mee. Oude soorten konden zich niet handhaven en verhuisden of stierven uit, nieuwe meldden zich aan. In 1850 waren bijna alle grote zoogdieren in het wild al uitgestorven: de eland, de wisent, de oerrund, de bruine beer, de bever en de lynx. Het wild zwijn en de wolf zouden spoedig volgen. Sommige dieren wisten uiteindelijk zelfs in de betonnen jungle van de stad te overleven.

Maar niet alleen de veranderende omstandigheden droegen bij aan het verdwijnen van diersoorten. Vrijwel alle dieren staan al eeuwen bloot aan voortdurende vervolging. Het uitroeien van dieren is niet iets dat typisch bij het moderne kapitalisme hoort zoals sommige verstokte marxisten wel menen. De Noord-Amerikaanse Indianen, de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen hadden er ook een handje van. In het onderstaande kader kan je bij wijze van illustratie de geschiedenis van het uitroeien van de pelsdieren lezen. Het uitroeien van dieren vond soms plaats vanwege de vacht, maar soms ook vanwege de veren, het vlees of omdat het uitroeien van 'schadelijk ongedierte' als zodanig als een nuttige zaak gezien werd. Vrijwel alle dieren die niet 'nuttig' gemaakt konden worden voor de mens vielen onder het kopje 'schadelijk'. De Nederlandse overheid droeg de afgelopen eeuwen het hare bij aan dat uitroeien. In vele dorpen waren bijvoorbeeld 'mussengilden' in het leven geroepen, waarvan de leden verplicht waren om jaarlijks een bepaald aantal dode 'mussen' - alle soorten (zang)vogeltjes - in te leveren. De overheid heeft alleen al in de periode 1852 tot 1857 premies uitgekeerd voor het doden van 26.711 bunzingen, 88.449 wezels, 16.626 sperwers, 2.787 valken, 2.245 hermelijnen, en zo gaat de lijst nog even door. Het grote uitroeien gaat nog steeds door, vaak niet eens opzettelijk. Om eens een vaak vergeten diersoort te noemen: maar 30% van de dagvlinders weet zich voorlopig te handhaven onder de huidige absurde omstandigheden, de rest sterft nu snel uit.

Overlevenden van deze - al eeuwen durende - grote slachting zijn naast de weinige 'wilde' dieren onder meer de huisdieren, de proefdieren, de dieren bestemd voor de jacht en de dieren in de bio-industrie, te weten in de legbatterijen, de bont- en visfarms.

Met name de visfarms zijn nu snel in opkomst. De belangrijkste visgronden in de oceanen staan op het punt leeggevist te worden. Om toch aan de vraag naar vissenlijken te kunnen voldoen is in de afgelopen tien jaar de commerciële visfok in Nederland vertwintigvoudigd tot maar liefst 2000 ton. De visfok is extreem intensief. De fokkers houden zoveel mogelijk vissen in zo weinig mogelijk water. Bij het opgroeien kunnen de vissen zich steeds minder bewegen. Hun groei wordt gestimuleerd door een verregaande mechanisatie en regulatie van licht, dag/nacht ritme, watertemperatuur en het zuurstofgehalte. De vissen kunnen er niet 'gewoon' leven: voedsel zoeken, schuilen, kommuniceren en zelfstandig voortplanten zijn niet mogelijk.

Wildernis versus de tuinwereld

De ervaringen met de Oostvaardersplassen hebben het denken over de natuur in de jaren tachtig sterk beïnvloed. Men leerde de 'spontane natuuruitbarstingen' te stimuleren en in banen te leiden. Dat gebeurt onder meer door het manipuleren van de waterstand en andere 'beheersingrepen'. Biologen spreken vandaag de dag over 'natuurontwikkeling.'

Hier zullen de radicale dierenstrijders en milieu-activisten wellicht even moeten slikken. De Nederlandse bioloog lijkt zich te willen ontpoppen als een god. Een god die op zijn of haar balkon staat en Nederland ziet als een tuin die aangelegd moet worden. Nederland wordt zo intensief gebruikt en is zo druk bevolkt dat het helaas maar de vraag is of het nog anders kan. Nederland is al een tuin, zij het een die slecht onderhouden is.

In Amerika vond hierover jarenlang een heftige discussie plaats tussen twee frakties binnen de radicale milieubeweging. De conservationisten pleitten voor het met rust laten van de natuur in grote stukken van het Amerikaanse continent. De sociale ecologen benadrukten daarentegen het feit dat de mens zelf deel van die natuur uitmaakt. De natuurlijke evolutie heeft de menselijke hersenen en intelligentie voortgebracht. De mens heeft precies zoals alle andere dieren en planten ook een functie in de natuur. Volgens de sociale ecologen moeten we onze kennis en techniek inzetten om de natuur te steunen, haar diversiteit te bevorderen. De mens kan sowieso niet bestaan zonder de rest van de natuur. Recentelijk kwamen de twee stromingen tot een vergelijk: er moet ruimte zijn voor een natuur zonder de mens, maar binnen de zones die de mens bewoont moet de mens zich inzetten om de vrijheid, stabiliteit, samenhang en uitbundigheid van de rest van de natuur te stimuleren.

Echte wildernis zit er voorlopig niet in in Nederland. De bevolking zal nog wel even blijven groeien. We zijn een immigratieland en dat moet zo blijven, gezien ons koloniale verleden en heden. We kunnen hoogstens proberen onze tuin zo te beheren dat alle soorten zich zo vrij mogelijk en ten volle kunnen ontplooien. Die vrijheid van de natuur staat helaas niet altijd even hoog in het vaandel van de Nederlandse biologen. Zo wordt er nu en dan serieus gesproken over het verwijderen van diersoorten die hier niet inheems zijn. Er zijn plannen deze 'illegalen' uit Duitsland en België te weren omdat zij hier niet thuis horen en de oorspronkelijkheid en zuiverheid van de natuur bedreigen.

Pleidooi voor de eigenwaarde van het dier

De dierenliefhebberster die tegen huisdieren is en meent dat dieren alleen in de ongerepte natuur horen zit met een probleem. Er is in Nederland geen ongerepte natuur meer. Er zijn nu eenmaal dieren in de stad. Zowel huisdieren als 'wilde' dieren. Huisdieren hebben vaak een innige relatie met de mensen om hen heen. Het door mensenhanden gevormde landschap is hun 'natuurlijke' omgeving geworden. Ze hebben zich aangepast, een manier gevonden om te overleven. Moeten al deze dieren ons land dan maar verlaten en wachten totdat we voor elkaar hebben gekregen dat de elite bereid is stukken Nederland te laten 'verwilderen'? Nee, dan zitten organisaties als de Dierenbescherming (DB) wat dit betreft op een beter spoor. Zij willen dat overheden bij al hun plannen rekening houden met de belangen van dieren. De dieren die de grote slachting overleefd hebben.

Pas in 1886 werd het mishandelen van dieren strafbaar gesteld in Nederland. Niet zozeer vanwege het leed dat het dier aangebracht werd als wel vanwege de bescherming van de mens tegen de aanblik van dierenmishandeling. Het betrof een zedenwet. Pas 15 jaar geleden kwamen de eerste wetten waarin de belangen van de dieren zelf centraal stonden. Nu zijn die samengebracht in een kaderwet, de 'Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren'. Deze kaderwet kan plaatselijk door gemeenten worden ingevuld. De DB wil de gemeenten stimuleren die wet zo scherp mogelijk in te vullen.

Zo pleit de DB in haar nota voor lokale natuurontwikkelingsplannen en ze geeft flink wat beleidssuggesties aan gemeenten. Een paar voorbeelden. Het kan de voorkeur verdienen om van rozenperken of gladgeschoren grasvelden als openbaar groen op inheemse bomen en planten over te schakelen, die voor een bepaalde diersoort een beter thuis vormen, bijvoorbeeld meer bloemrijke graslanden voor vlinders. Gemeenten moeten meer denken in termen van een ecologische infrastructuur die dieren de mogelijkheid geeft zich van het ene gebied naar het andere te verplaatsen. Ze kan aannemers dwingen bij de bouw van nieuwe huizen rekening te houden met nestmogelijkheden voor vogels, zoals speciale dakpannen. Ze kan het wettelijk verplicht maken hoge bouwwerken te voorzien van waarschuwingstekens zodat vogels er niet tegenaan vliegen. Ze kan een rustiger rijgedrag voorschrijven opdat dieren niet overreden worden, vleermuizenkelders aanleggen, de sloten diervriendelijker beheren, paddentunnels aanleggen onder bepaalde wegen, vispassages maken bij stuwen, het viswater schoonhouden en hengelen verbieden.

Verder wil de DB dat gemeenten hard optreden tegen de handel in dieren, tegen wedstrijden waarbij dieren worden beproefd qua snelheid of kracht of als prijs worden weggegeven. De DB pleit ook voor dierenambulances en cursussen dieren-EHBO en wil dat gemeenten in hun rampenplan ook rekening houden met dieren, bijvoorbeeld door bij rampen vrachtwagens te vorderen voor het in veiligheid brengen van de dieren. Ook wil ze dat gemeenten de zorg voor zwerfdieren nog verder uitbreiden en maakt ze duidelijk dat mensen vaak ten onrechte over zwerfdieren klagen. Om dat te verminderen moeten gemeenten meer voorlichting gaan geven. Voor een volgende Peueraar zullen we eens bekijken in hoeverre de gemeente Leiden gehoor geeft aan de oproep van de DB.

Liever wat politieker

Het omgaan met dieren is ook onderwerp van politieke strijd. Het begrip 'politiek' betekende oorspronkelijk: het besturen van de stad. Politiek betreft het inrichten van de stad, het verdelen van goederen, enzovoorts. Velen kunnen daarin geen stem hebben. De kinderen, de dieren en de volgende generaties bijvoorbeeld. De keuzen die gemaakt worden in de politiek moet daarom ethische keuzen zijn en niet in het eigen korte termijn-belang.

Dieren moeten rechten hebben en niet alleen het onderwerp zijn van een zedenwet. Dieren hebben een eigenwaarde. Dat is wat de DB steeds schrijft. In haar praktische voorstellen gaat ze daaraan helaas vaak voorbij. Zo pleit de DB voor een alternatieve veehouderij. Je kan je afvragen wat de belangen van een koe zijn bij de veehouderij. Hoewel de denkwijze van de DB ons wel aanspreekt zijn we van mening dat ze de dingen niet ver genoeg doortrekt. Werkelijk opkomen voor dierenbelangen zou betekenen dat de DB het veganisme moet omarmen.

Vaak zijn de aanbevelingen in de nota bijzonder interessant omdat ze feitelijk gaan in de richting van een betere wereld voor iedereen. Zo vindt de DB autorijden op meerdere plekken in de nota in strijd met het opkomen voor het dierenwelzijn. Minder auto's zou beter zijn voor iedereen, voor de hele natuur.

Aan de andere kant pleit de DB voor maatregelen die mensonterend zijn als ze bij ons toegepast zouden worden, zoals bijvoorbeeld de legitimatieplicht voor bepaalde diersoorten door middel van tattoo's of zendertjes onder de huid. En wat denk je van 'het is moreel verwerpelijk om mensen het houden van dieren te verbieden.' Vervang dieren door mensen en je hebt een pleidooi voor slavernij. Het is een ingewikkeld probleem: enerzijds is een bezitsrelatie tussen twee levende wezens iets absurds, anderzijds is het voor veel huisdieren zo goed als onmogelijk om zelfstandig en onafhankelijk te leven in onze wereld. Met name honden, zo schrijft de DB, redden het zelden zonder 'baas'. Waarbij het natuurlijk wel zo is dat veel mensen heel goed zijn voor hun (huis)dieren. Er is bij die mensen en dieren ongetwijfeld sprake van een heel positieve wederzijdse relatie.

Concluderend, de voorstellen die de DB in haar nota doet vonden we variëren van ontroerend - waar je allemaal met betrekking tot dieren over kunt denken - tot lichtelijk irritant. Wie de DB echter de laatste jaren volgt heeft kunnen merken dat de eertijds zo conservatieve organisatie stormachtige ontwikkelingen doormaakt. Met haar radicale afwijzing van biotechnologie, haar steeds sterkere vegetarische geluiden en kritiek op het ongeremde automobilisme verdient de DB waardering en steun van de radicale milieubeweging.


Het uitroeien van de pelsdieren

De mensheid heeft de dieren door de eeuwen niet veel goeds gebracht. Het uitroeien van de pelsdieren is een typerend en bovenal bijzonder triest voorbeeld van menselijk gedrag ten opzichte van de dieren.

De huiden-industrie kwam op gang in de vroege Middeleeuwen. Bont werd een begeerd artikel, niet alleen om je warm te houden, maar ook als statussymbool. In Engeland werd in de dertiende eeuw bepaald dat bont alleen nog maar gedragen mocht worden door mensen van koninklijke bloede en leden van de adel. De Engelse koning alleen al kocht ruim 100.000 pelzen per jaar. Aanvankelijk was de handel veelal plaatselijk. Elk land beschikte toen nog over stukken natuurgebied waar de pelsdieren konden worden gevangen. Maar naarmate er in West-Europa steeds minder natuurgebied overbleef verschoof het brandpunt naar de grote, onbevolkte wouden in het Noorden. In een letterlijk moordend tempo legden honderden miljoenen dieren in Rusland en West-Europa het loodje. Novgorod (het oorspronkelijk middelpunt van de handel in Rusland) exporteerde op het hoogtepunt van de handel tussen de 400.000 en 500.000 eekhoornvellen per jaar. Al in 1240 waren daar geen pelsdieren meer te bekennen en moesten de handelaren duizenden kilometers verderop in Siberië op zoek naar nieuwe jachtgebieden.

Begin 16e eeuw waren de pelsdieren in West-Europa en West-Rusland praktisch uitgeroeid. Daardoor werd vanaf het begin van de kolonisatie van Noord-Amerika de jacht op pelzen een stuwende kracht achter de Europese expansie op dit continent. De omvang van de pelsindustrie in die tijd mag blijken uit een reeks voorbeelden. In 1742 verhandelde Fort York 130.000 bevervellen en 9.000 martervellen en op een Canadese handelspost nam de Hudson-baaicompagnie tussen 1760 en 1770 bijna 100.000 bevervellen per jaar af. Het is dus niet zo verwonderlijk dat tegen het eind van de 18e eeuw de dieren in het ene gebied na het andere uitstierven. De Amerikaanse pelshandel bloeide weer even op aan het begin van de 19e eeuw, toen men nieuwe gebieden in het verre westen en aan de kust van de Grote Oceaan ging exploiteren.

Eind 19e eeuw was door de internationale pelsjacht, die al minstens duizend jaar over de hele wereld werd bedreven, de populatie van vele soorten sterk teruggelopen en waren eens welvarende soorten in grote gebieden geheel uitgestorven. Men ging de laatste overgebleven ongerepte gebieden exploiteren en doodde exotische nieuwe soorten. De Australische staat Victoria alleen al exporteerde begin 20e eeuw jaarlijks 250.000 vellen; tussen 1919 en 1921 verkocht Australië vijfenhalf miljoen opossums en 200.000 koalavellen.

De jacht op pelzen vond ook plaats op zee. Al in 1610 doodden Nederlanders pelsrobben langs de Afrikaanse kusten. De robbenvangst kwam pas echt op gang in de 18e eeuw, toen andere soorten sterk in aantal terugliepen. In de eerste fase, tussen 1780 en 1820, concentreerde de jacht zich op de zeeberen op de eilanden in het zuiden van de Atlantische oceaan. De meeste eilanden waren al snel leeg. Op het eiland South Georgia werden ruim een miljoen zeeberen gedood. De South Shetland Islands waren na twee jaar leeggejaagd. De jacht verplaatste zich toen naar het zuidelijk deel van de Indische Oceaan, waar de zeeberen rond 1825 voorgoed verdwenen waren. Daarna was de Stille Oceaan aan de beurt. In twintig jaar tijd werd de zeebeer uitgeroeid, naar schatting zes miljoen werden er omgebracht. In het Noordelijk deel van de Atlantische Oceaan was het niet veel anders. Rond Newfoundland werden tussen 1800 en 1915 ruim 40 miljoen zadelrobben omgebracht en op het eiland Jan Mayen, binnen de poolcirkel, vermoordde men tussen 1840 en 1860 gemiddeld 400.000 dieren per jaar voor hun pels. Het Noorden van de Stille Oceaan vertoonde iets later een zelfde beeld: de complete uitroeiing van honderden miljoenen pelsdieren.

Toen de toevoer vanuit de wildernis afnam, maakte de jacht steeds meer plaats voor speciale bontfokkerijen. Momenteel is 80% van de wereldhandel in bont van dergelijke fokkerijen afkomstig. Vandaag de dag is Nederland het land met de grootste bont-export.


Bronnen:

Terug