De Peueraar 50, oktober 1994

Auteur: Calimero


Tot hier en niet verder

25 jaar mannenbeweging

Waarom is de mannenbeweging van de jaren zeventig en tachtig een langzame dood gestorven? Waarom is het deze beweging niet gelukt een nieuwe generatie mannen te interesseren voor hun bezigheden? Waarom hebben mannen uit de links-radicale hoek vaak zo'n moeite met het feminisme? Een onderzoek aan de hand van persoonlijke ervaringen.

Vanaf de vroegere jaren zeventig ontstonden er in Nederland, evenals in diverse andere landen, mannengroepen waarin gewerkt werd aan een andere invulling en beleving van de mannenrol. Deze eerste groepen werden direct geïnspireerd door de tweede feministische golf. In de jaren daarvoor waren mannen en vrouwen gezamenlijk actief geweest in organisaties als Man/Vrouw/Maatschappij (1968) en Dolle Mina (1969). Deze samenwerking kwam onder druk te staan omdat mannen enerzijds geneigd waren om de strijd voor bevrijding van de vrouw ondergeschikt te maken aan de klassenstrijd (evenals sommige vrouwen overigens) en omdat anderzijds in de vrouwenbeweging begin jaren zeventig een sterke behoefte ontstond om gescheiden van mannen te 'opereren'. Juist deze scheiding was (in negatieve zin) een impuls voor mannen om zich te organiseren en zich te bezinnen op hun mannelijkheid.

Midden jaren zeventig bestond wat ik de 'mannenbeweging' noem uit een vijftigtal plaatselijke groepen, enkele café's en bladen. Hoewel deze beweging zich vooral bij progressieve politieke stromingen thuis voelde, stond zij toch onafhankelijk van linkse groepen. De aandacht van de mannenbeweging richtte zich op het emotieloze, prestatiegerichte functioneren van mannen. Persoonlijke aspecten voerden de boventoon, de link naar (andere) politieke praktijken en ideeën werd amper gelegd. Illustratief hiervoor waren de Radicale Therapie-groepen die (in navolging van de vrouwenbeweging) ontstonden.

De vroege mannenbeweging had een nogal intellectueel-middenklasse achtergrond. Haar doel was in eerste instantie de zelfverkenning en zelfverwezenlijking. "De mannenbeweging is dan ook eerder een huiskamerbeweging dan dat emancipatiemannen de straat op gaan". De samenhang tussen maatschappelijke structuren en opvattingen en het beeld dat er over mannelijkheid bestond, werd onderkend, maar leidde in de jaren zeventig niet of nauwelijks tot activiteiten die op maatschappelijke veranderingen gericht waren. "De wereld kan moeilijk uit de stront getrokken worden door diegenen die haar daar eeuwenlang ingeduwd hebben".

In de jaren tachtig kwam hier enigszins verandering in. Dit werd waarschijnlijk mede veroorzaakt door het softe (Tejo) imago dat de mannenbeweging gekregen had. De beweging verschoof zijn oriëntatie meer richting actievoeren en openbare aktiviteiten, hoewel de therapie- en praatgroepdimensie van de beweging zeker niet ophield te bestaan, Wel werden er pogingen ondernomen om door middel van het uitwerken van een 'ideologie' het individuele en therapeutische karakter en imago van de beweging te ontstijgen. In de laatste helft van de jaren tachtig bloedde de mannenbeweging echter dood. Ideologische tegenstellingen (met name tussen hen die zich voor mannenemancipatie en hen die zich tegen vrouwenonderdrukking wilden inzetten) frustreerden een broodnodige samenwerking. Tussen 1988 en 1992 legde de ene na de andere overgebleven groep het loodje.

Radicaal-links en mannenstrijd

Volgens Jos Bregman ontstonden er na 1989 nieuwe 'kritische mannenpraktijken' (terminologie van Jos). Hij noemt twee groepen die in de radicaal-linkse beweging in Wageningen en Nijmegen ontstaan zijn. Ik ben geneigd om deze groepen niet zozeer als nieuwe initiatieven binnen de mannenbeweging te zien, maar eerder als voortzetting van activiteiten en ideeën die al langer in de radicaal-linkse beweging bestonden.

Mannen binnen deze laatste beweging hebben zich altijd zeer dubbelzinnig tot de mannen- (en vrouwen-)beweging verhouden. Enerzijds werd kritiek op vrouwenonderdrukking, machismo, de maatschappelijke rol van de man en dergelijke onderschreven. Anderzijds werden in dezelfde kringen niet zelden de typische mannenrollen in stand gehouden. Dit uitte zich in omgangsvormen (stoer en onpersoonlijk), activiteiten (steen door een ruit is altijd beter dan het plakken van affiches en niets staat hoger aangeschreven dan een rel, een knokpartij met politie) en opvattingen (de neiging tot zwart/wit denken, het kritiekloos en alles overheersende vijanddenken).

Het vijandsbeeld dat de vrouwenbeweging ten opzichte van het patriarchaat presenteerde, sloot dermate naadloos aan bij in de radicaal-linkse beweging levende opvattingen over racisme, fascisme en kapitalisme dat het onmogelijk was deze te negeren. Tegelijkertijd raakte deze opvatting omtrent seksisme het mannelijke deel van de scene in de kern van haar functioneren. Het gevolg was een zeer ambivalente houding. Er zijn doorlopend initiatieven geweest om de politieke denkbeelden uit de scene te koppelen aan een anti-seksistische levensvisie en -houding. Op een aantal gebieden is dit (tijdelijk) succesvol geweest.

Heldendom van het slachtveld

De koppeling tussen militarisme en traditionele mannelijkheid lag erg voor de hand en was ook het meest succesvol, zeker in de eerste helft van de jaren tachtig, toen de anti-militaristische stroming vrij veel ingang vond door de kernwapendiscussie, de spectaculaire acties van de actiegroep Onkruit, en dergelijke. In het toenmalige bewegingsblad Bluf! kwam het soms zelfs tot discussies. Het beeld van de ondergeschikte, gedisciplineerde vechtmachines die er in het leger rond (zouden) lopen, vertegenwoordigde een schrikbeeld dat de kloof tussen feministische vrouwen en radicaal-linkse mannen overbrugde. Toen vrouwen door middel van een actie de pornografische vermaakscultuur in het leger letterlijk en figuurlijk op straat gooiden, toonde menig man zich teleurgesteld niet voor de actie gevraagd te zijn.

De ironie wil dat het 'heldendom van het slachtveld' in elk geval ook delen van de beweging bijzonder tot de verbeelding sprak. De wijze waarop de beweging zijn eigen vorm van militarisme cultiveerde en waarop ook 'politiek correcte' militaristische groepen (diverse gewapende bevrijdingsbewegingen) op kritiekloze ondersteuning konden rekenen, was anderen een doorn in het oog en een bron van discussies.

Een ander thema dat regelmatig terugkeerde, was seksueel geweld. Herhaaldelijk werden mannen door vrouwen met de neus op de realiteit gedrukt: ook de beweging en zijn vrijplaatsen waren niet gevrijwaard van seksuele intimidatie en geweld. De reacties van mannen hierop waren tamelijk krampachtig. Waar de beweging normaal gesproken gekenmerkt werd door een hoge graad van actionisme (het constateren van een misstand was meestal direct aanleiding tot ingrijpen tegen verantwoorde lijken, een typisch mannelijk gedragspatroon) bleek het in dit geval erg moeilijk om positie te bepalen. Naarmate de 'schuldigen' dichterbij kwamen bleek er onder sommige mannen een neiging de problemen te bagatelliseren. Anderen toonden met hun voortvarendheid om 'schuldigen' te excommuniceren wel hun politiek correcte inzet maar al even weinig bereidheid tot een kritische zelfreflectie. De confronterende wijze waarop het onderwerp door vrouwen geserveerd werd, droeg weinig bij aan die bereidheid.

Medio 1990 was er in Amsterdam een initiatief om als 'bewegingsmannen' tot een inhoudelijke positiebepaling te komen ten opzichte van (de plegers van) seksueel geweld en seksisme in eigen kring. Als vorm werd voor een stedelijke vergadering gekozen. Na een hoopgevende eerste bijeenkomst met zo'n dertig deelnemers ging het met het initiatief vrij snel bergafwaarts. Een derde bijeenkomst, nog optimistisch als een gemeenschappelijk ontbijt opgezet, eindigde in een onaangename sfeer, waarin verschillende ideeën op competitieve wijze tegenover elkaar werden geplaatst. Een half jaar later constateerde een boze flikker uit de scene dat er van de oorspronkelijke opzet niets overgebleven was. De stedelijke vergadering is verworden tot een bijeenkomst van zes homoseksuele mannen. De 'heteromannen' zijn in hun schulp terug gekropen. Ik haal dit voorbeeld uitgebreid aan omdat ik uit ervaring weet dat het niet op zichzelf staat.

Pessimisme

Zowel de vrouwen- als de mannenbeweging zijn oorspronkelijk een product van de jaren zestig. De in deze periode ontstane bewegingen kenmerken zich door een zeer optimistisch mens- en maatschappijbeeld. Ik zie dit optimisme als een resultaat van de economische situatie waarin het Westen zich in deze periode bevond. Het simpele feit dat mensen zich over hun directe bestaansvoorwaarden niet druk hoeven te maken, biedt hen ruimte om te experimenteren met een andere invulling van hun bestaan. Door dit experimenteren worden nieuwe mogelijkheden ontdekt die een optimistische visie ondersteunen.

De beweging van de jaren tachtig werd gekenmerkt door een tegenovergesteld perspectief. De economische situatie is ongunstig en in het wereldbeeld overheerst een pessimistische grondhouding. Ik denk dat dit verschil ertoe heeft bijgedragen dat de 'oude mannenbeweging' niet is opgepakt door latere generaties. Er is sprake van een wezenlijke kloof in zowel de beleving van, als de positie in de wereld tussen verschillende generaties mannen. Daarnaast is de impuls vanuit het feminisme (die altijd een belangrijke functie heeft gehad voor de mannenbeweging) samen met de actieve vrouwenbeweging voor een groot deel verdwenen.

Veel van wat ik hierboven schreef, berust op persoonlijke ervaringen, met name de opmerkingen over de radicaal-linkse beweging. Ook veel van de kritiek is in elk geval ten dele een projectie van gevoelens die ik heb of had ten opzichte van mijn eigen functioneren. Ik vind het frustrerend om te merken dat ik ook veel eigenschappen blijk te bezitten die men tot de negatieve mannelijke sfeer rekent. Ik denk hierbij aan een onvermogen om met gevoelens om te gaan (met woede als uitzondering), de wijze waarop ik woede cultiveer(de) als enige integere bron van levensenergie, mijn concurrerende instelling en het daaraan verbonden onvermogen om met de ene helft van de mensheid intieme relaties aan te gaan (en de emotionele afhankelijkheid van de andere helft). Ik denk dat deze eigenschappen een belangrijk deel van de verklaring vormen waarom het voor mannen (in elk geval die uit de radicaal-linkse beweging) zo moeilijk is om hun functioneren kritisch te beschouwen.

Verontwaardiging werd eens door Rop in een artikel in Lekker Fris gepresenteerd als een bron waaruit de links-radicale beweging haar vitaliteit putte. Deze verontwaardiging liet zich eenvoudig als woede vertalen en voedde daarmee de traditionele mannelijkheid van bijvoorbeeld krakers en punks. Daar komt bij dat deze verontwaardiging en woede natuurlijk bij uitstek naar buiten gericht waren en zich slecht lieten lenen voor kritische zelfbeschouwingen. Collectiviteit was in de radicaal-linkse beweging een voortdurende krachtbron. Maar juist door de persoonlijke dimensie die onverbrekelijk met de ideeën van de mannenbeweging samenhing, lukte het niet om die collectiviteit ten aanzien van dit thema te creëren, waardoor het een belangrijke steun ontbeerde. In plaats daarvan overheersten angst en wantrouwen de relaties tussen mannen, en werd de weg naar zelfinzicht geblokkeerd.

Ik ben in gaan zien dat eigenschappen die ik als negatief/mannelijk typeer een fundamenteel onderdeel van de mannelijke socialisatie vormen. Ik denk dat het onmogelijk is om deze eigenschappen te veranderen zonder diepgravende inspanningen als bijvoorbeeld de Radicale Therapieën uit de jaren zeventig en tachtig. Op langere termijn kan een andere socialisatie van mannen hier ook toe bijdragen. Als ik echter zie hoe langzaam maatschappelijke opvattingen op dit gebied veranderen en hoe gemakkelijk geboekte vooruitgang teruggedraaid wordt (bijvoorbeeld als gevolg van de economische situatie) ben ik bijzonder somber over de termijn waarop er enig resultaat te verwachten valt. Maar daarin ben ik dan ook een typisch mannelijk exponent van mijn generatie.

Bronnen:

Dit artikel is overgenomen uit het tijdschrift NN 166.

Terug