De Peueraar 52, december 1994

Auteur: Harry Westerink


Van hetzelfde laken een pak

Van 5 november 1994 tot 6 februari 1995 is in het stedelijk museum De Lakenhal in Leiden de tentoonstelling "Leids Goed. De textiel in een Hollandse stad" te zien. "Nou en", zul je misschien opmerken, "wat heb ik daarmee te maken. Museum De Lakenhal, is dat tegenwoordig links of zo?". Toch bracht een redactielid van De Peueraar in het museum een zinvol uurtje door.

De Lakenhal kun je moeilijk een museum met een progressieve bevlogenheid noemen. De tentoonstelling "Leids Goed" is echter ook voor linkse mensen een bezoekje waard. Je komt meer te weten over de geschiedenis van Leiden, over de Leidse textielnijverheid, en over het gegeven dat de welvaart in Leiden over lijken is gegaan. Je moet wel een beetje van een stoffig museum houden.

Eeuwen geleden al draaide het kapitalisme op volle toeren. Dat is de voornaamste indruk die de tentoonstelling op mij maakte. Het zal, denk ik, niet de bedoeling van de samenstellers van de tentoonstelling zijn geweest om de bezoekers te scholen in kritiek op het heersende economische systeem. "Leids Goed" wordt niet voor niets onder andere gesponsord door Akzo. De tentoonstelling ademt een geest uit van oubolligheid, van goede oude tijden. Desondanks moet het een maatschappijkritische bezoeker opvallen dat de kapitalistische mechanismen van vandaag de dag ook al in de 16de en 17de eeuw bestonden. Ik doel hierbij op mechanismen als concurrentie op leven en dood, uitbuiting van arbeiders, mechanisatie die leidt tot massaontslagen, strijd om afzetmarkten, en steeds verder opgefokte productie. De tentoonstelling laat deze mechanismen ongewild maar wel aardig scherp zien.

Opkomst van de Leidse textielnijverheid

In Leiden begonnen de vernietigende effecten van het kapitalisme zich zo rond 1520 voor het eerst duidelijk af te tekenen. Tussen 1480 en 1520 was de nijverheid van laken in Leiden opgekomen. De export naar het Oostzeegebied breidde zich uit. In de loop van de 16de eeuw nam de concurrentie met de Vlaamse textielnijverheid sterk toe. In Vlaanderen was men overgestapt op een nieuwe productiewijze, de zogeheten Nieuwe Draperie, die meer stoffen en kwaliteiten bood. Daartegen kon de Leidse Oude Draperie niet op. De genadeslag kwam met de Spaanse belegering van Leiden in 1573 en 1574. In die jaren lagen handel en nijverheid stil. Na het Leidse Ontzet nodigde het stadsbestuur vreemdelingen uit om zich in Leiden te vestigen. Duizenden Vlaamse immigranten brachten de Nieuwe Draperie naar Leiden. Na 1582 ging het steeds beter met de Leidse textielnijverheid, ondanks het feit dat men moest opboksen tegen concurrentie uit Engeland. Door middel van een verbod op de verkoop van Engels laken en de instelling van hoge belastingen op ander Engels textiel perkte men deze concurrentie in. Deze protectionistische politiek is ook in het huidige kapitalisme gebruikelijk. In de 17de eeuw nam de Leidse textielnijverheid een hoge vlucht. Leids laken werd een groot succes; dankzij dat laken werd Leiden de tweede stad van Holland. In die tijd woonden er 70.000 mensen in de stad; 40.000 daarvan werkten in de textiel. De Lakenhal vormde het administratieve centrum van de lakenhandel.

Thuiswerkers

De textiel werd vervaardigd door gespecialiseerde thuiswerkers. Zij werkten tegen stukloon in opdracht van de textielondernemers. Er was sprake van een keten van opdrachtgevers. De thuiswerkers waren in dienst van de ondernemers. Die kochten de ruwe wol in en gaven die door aan de verschillende deelbewerkers, zoals wassers, spinsters, wevers en nopsters. Dit systeem lijkt als twee druppels water op de situatie in de huidige textielindustrie, met thuiswerkers, illegale naaiateliers, en textielbaronnen als C&A.

De Leidse textielarbeiders in de 17de eeuw kenden een armoedig bestaan, ze verdienden bijzonder weinig. Een enorme stedelijke bevolkingsgroei dreef de prijzen van voedsel, kleding en huisvesting voortdurend op. De huisvesting vormde een groot probleem: Leiden barstte uit haar voegen. Grote huizen werden opgesplitst; 2 of 3 gezinnen leefden in één wooneenheid. De gezinnen bestonden gemiddeld uit 5 à 6 personen. Zij woonden, werkten, kookten, aten en sliepen in 2 vertrekken van elk 3 bij 5 meter. Als ze geluk hadden... De textielarbeiders maakten lange werkdagen: 's zomers 14 uur, 's winters 10 uur. Kinderarbeid was heel gewoon, zelfs kinderen uit andere plaatsen werden geronseld. Tussen 1638 en 1648 leverden weeshuizen in Luik 4.000 kinderen van 6 jaar en ouder, die werkdagen van 16 uur maakten. Besmettelijke ziekten als pestepidemieën kwamen veelvuldig voor. Er was een hoop stank, lawaai en vervuiling van grachtwater door de aanwezigheid van allerlei bedrijven in de dichtstbevolkte stadswijken.

Mechanisatie en arbeidersproletariaat

In de 18de eeuw ontwikkelden de familiebedrijven in textiel zich tot handelscompagnieën die de productie ook buiten Leiden uitbesteedden. Er ontstonden dynastieën; kinderen van textielondernemers trouwden met elkaar. Belangrijke firma's waren die van Dozy, Drolenvaux, De la Court en Poelaert. De ondernemers woonden in monumentale panden aan het Rapenburg, Steenschuur en Oude Singel. Na 1720 begon men steeds meer te lijden onder buitenlandse concurrentie. De productie in Leiden was duur geworden en de productiemethoden verouderden. De ondernemers beknibbelden op de kwaliteit en ze lieten de gewassen en geverfde wol niet in Leiden verwerken, maar op het goedkopere platteland, bijvoorbeeld in Brabant. Dat is ook nu nog een bekend kapitalistisch fenomeen: bedrijven struinen de hele wereld af op zoek naar gebieden met lage lonen en goede uitbuitingsmogelijkheden.

In de 19de eeuw namen machines het handmatige werk steeds meer over. Het tijdperk van de thuiswerkers was voorbij en er verrezen fabrieken. Dit fabriekssysteem was overgewaaid uit Engeland. In de loop van de 19de eeuw kwamen de textielbedrijven voortdurend onder hoge druk te staan. Het werk en productietempo nam toe, en de dwang groeide om vernieuwingen en specialisaties door te voeren. De overgang van thuiswerk naar fabrieksarbeid betekende zeker geen verbetering voor de positie van de textielarbeiders. Het fabriekssysteem maakte loonarbeiders van mensen die altijd als kleine zelfstandigen hun vak hadden uitgeoefend. Door de snel groeiende textielfabrieken had Leiden al vroeg een arbeidersproletariaat. De meeste arbeiders konden net rondkomen van hun loon, zolang het hele gezin meewerkte. Mannen ontvingen in 1880 een weekloon van ƒ 5,- tot ƒ 9,-, vrouwen en jongens tussen 16 en 20 jaar ongeveer ƒ 2,- en kinderen ƒ 1,- tot ƒ 1,50. Daarvoor moesten ze 11,5 tot 13,5 uur per dag werken.

Pas aan het eind van de 19de eeuw gingen sommige fabrikanten wat sociaal gevoel ontwikkelen. Dat gevoel was niet zozeer ingegeven door medeleven, als wel door het inzicht dat gezonde en tevreden arbeiders minder klagen en harder werken. In 1874 was 1 op de 10 arbeiders jonger dan 12 jaar. Na invoering in 1876 van de Wet op de Kinderarbeid, het eerste stukje sociale wetgeving in Nederland, nam dat percentage af. Pas rond de eeuwwisseling ontstonden er in Leiden arbeidsconflicten, zoals stakingen bij de Leidse Katoen Maatschappij. Deze firma is met de firma's Clos & Leembruggen, J.J. Krantz en Zonen, Zaalberg en Van Wijk, en Le Poole beeldbepalend geweest voor het Leiden van voor de Tweede Wereldoorlog.

Economische oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog nam in de textielnijverheid de concurrentie met het buitenland toe, vooral met landen in Azië. In de jaren zestig probeerden Nederlandse bedrijven de hogere loonkosten te compenseren via automatisering en opschroeving van de productie. Bovendien werden zogeheten gastarbeiders ingezet tegen de concurrentie van lage lonengebieden. De Leidse textielnijverheid kon zich niet langer meer handhaven; in 1982 sloot het laatste Leidse textielbedrijf haar poorten.

"Van hetzelfde laken een pak", dacht ik, toen ik aan het einde van de tentoonstelling was gekomen. Of je nu een kijkje neemt in de 16de eeuw of probeert te overleven in de 20de eeuw, het economische fundament is ongewijzigd gebleven. De kapitalistische oorlog wordt nu subtieler en ondoorzichtiger gevoerd. Maar een oorlog blijft het, en die woedt al eeuwenlang.

Terug