Lokaal Kabaal 9, oktober 1995

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Randverschijnselen

Er is een egeltje vermoord. Ik heb het lijkje gezien. Ik zat op m'n derdehandse fiets die van ellende uit elkaar valt. De spaken raken los alsof het m'n eigen ribben zijn. De banden moeten voortdurend nieuw leven ingeblazen krijgen. Het zadel heeft z'n ziel aan de duivel verkocht, want het pijnigt m'n zitvlees totdat de vellen eraan hangen. Maar genoeg gezeurd over het milieuvriendelijkste vervoersmiddel na de benenwagen. Want je moet een gejat paard niet in de bek kijken.

Ik was in de straat waar ik woon op m'n fiets gesprongen, vroeg in de morgen. Vanwege een scharrel met een bijstandsmoeder bevond deze jongen zich in hoger sferen. Gekort worden op je uitkering, dat is tot daar aan toe. Maar gekort worden op de liefde voor die ene, dat is meer dan een armoedzaaier kan verdragen. Daarom was ik blij dat ik het hart van een ander lid van de onderklasse in beroering had weten te brengen.

Wreed ontwaakte ik uit m'n dagdromen. Na luttele meters fietsen zag ik voor me een eigenaardig uitgesmeerd goedje liggen. Eerst dacht ik een soort ruwe motorolie te ontwaren. Maar wat daar zo plat als een dubbeltje lag, bleek bij nader inzien een dier te zijn geweest, een egel. Hoe onwaarschijnlijk dat die geplette grijs-bruine smurrie ooit pootjes had gehad en zich tussen het beton en over het asfalt had voortbewogen.

Ik probeerde me te verplaatsen in het tot egelpastei verwerkte dier. Zo'n beestje is ongeveer tien centimeter hoog. Een auto die een egel vermorzelt kun je vergelijken met een vliegtuig dat naar beneden stort en een mens met de grond gelijk maakt. Gezellig is anders. De stad is geen pretje voor loslopende, nog niet gedomesticeerde dieren. Ook niet voor loslopende, nog niet tam en mak gemaakte mensen.

In m'n buurt ligt een restje natuur. Een stukje groen, door mensen aangelegd, door dieren bewoond. Dieren houden zich niet aan de voorgeschreven oppervlakte aan leefruimte. Die gaan op pad, verkennen de omgeving en besluiten spontaan om te verhuizen. Bij mensen gaat dat een stuk moeilijker. Die kennen hun hokjes. De natuur is voor planten en dieren, villawijken zijn voor rijken, afbraakbuurten voor stumperds en a-socialen, bejaardenhuizen voor ouderen, hangplekken voor jongeren, inrichtingen voor gekken en verslaafden, bajessen voor boeven, parkeerterreinen voor auto's.

Er is een egeltje vermoord door een automobilist. Het slachtoffer had ook een bijziend oudje kunnen zijn, iemand die slecht ter been is. Of een spelend kind. Het milieu wordt dagelijks om zeep geholpen. Groen wordt grijs. In de stad is steeds minder plaats voor planten en dieren die 'in het wild' leven. En voor andere ongewenste randverschijnselen, zoals onaangepaste steuntrekkers. De bijstandsmoeder en ik bijvoorbeeld. Menselijke verschijnselen aan de rand van de samenleving die even stekelig en even kwetsbaar zijn als egels.

Terug