Lokaal Kabaal 19, september 1996

Auteur: Harry Westerink


(Springstof - column)

Verklikkers en de doofpot

We leven in een verklikkersmaatschappij. Mensen zien elkaar eerder als tegenstanders dan als bondgenoten. Je moet met je ellebogen werken om hogerop te komen. Dan komt alles wel goed met je. Maar er zijn ook overwonnenen, uitvallers, spelers op de reservebank van het kapitalisme. Die staan buitenspel. Die worden te grazen genomen, verlinkt, versjacherd. En zijn ze illegaal, dan mag er nóg meer. Dan mag de mensenjacht worden geopend.

Ambtenaren en staatsburgers worden verondersteld illegalen aan te geven wegens het misdrijf in ons land te leven. Moeten illegalen om te overleven hun toevlucht nemen tot het overtreden van de o zo democratische regels, hang dat dan aan de grote klok. Want zij moeten verdwijnen, zo snel mogelijk, desnoods met behulp van een dwangbuis. Weg ermee, deporteren, in de grote afvalbak van de wereld dumpen. Opgeruimd staat netjes.

We leven ook in een doofpotmaatschappij. Mensen zien elkaar eerder als bondgenoten dan als tegenstanders. Men verklikt elkaar niet. Als je eenmaal hogerop bent gekomen en je wilt je staande houden op de hogere treden van de maatschappelijke ladder, dan wordt je geacht je temidden van je collega's en superieuren koest te houden. Niet opvallen, muisstil zijn, beleefd blijven, vooral geen vuile was buiten hangen. Dat kan je kop kosten. Angst: straks ben jij aan de beurt. Banen komen op het spel te staan, posities worden onhoudbaar, subsidiekranen gaan dicht. Conflicten en confrontaties? In achterkamertjes oplossen, met de mantel der betaalde liefde bedekken, mondje dicht, rust in de tent. Geen gedonder, geen geruchten, geen hijgende media op je nek.

Steeds meer ideële organisaties bevinden zich op het hellende vlak van medeplichtigheid aan een keihard vreemdelingenbeleid. Steeds meer mensen die werken voor vluchtelingen en migranten, krijgen een zwijgplicht opgelegd. Ervaringen over gesol met illegalen en getouwtrek met de machtige vangarmen van politie en justitie worden het liefst binnenskamers gehouden. "Omdat die ene vluchteling heel misschien nog erkend zal worden." "Omdat we het goede contact met de Vreemdelingendienst niet willen verstoren." "Omdat die of die sleutelfiguur lid is van dezelfde politieke partij als ik." "Omdat ik me dan helemaal onmogelijk maak." Als illegalenondersteuners, als Fabel van de Illegaal horen we wel eens wat. We horen meer dan menig andere lief is. We leggen ons oor te luisteren bij mensen die een spreekverbod hebben. Die omhoog zitten met de schrijnende ellende van asielzoekers en hun ei kwijt willen. De Fabel wordt dan een soort zielszorg, een soort wereldlijke biechtvader met een biechtgeheim.

We kampen met een levensgrote tegenstrijdigheid. Aan de ene kant willen we zoveel mogelijk verhalen openbaar maken. Iemand moet tenslotte de beerput opentrekken. Aan de andere kant willen we ons werk werkbaar houden. Hoeveel deuren gaan op slot, als wij naar buiten brengen wat zich erachter afspeelt? Hoe dan ook, we zijn het zat om handen boven hoofden te houden. "Wir haben es gewusst", en vele anderen ook.

Terug