De Fabel van de illegaal 50/51, voorjaar 2002

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger - column)

Geen sprookje

En het geschiedde in die dagen
dat een gladjakker de okselfrisse held mocht uithangen van de ontevredenen
die wensten te behoren tot het Nederlandse volk,
dat stelletje ongeregeld en samengeraapt zooitje
dat in de negentiende eeuw bij elkaar is geharkt
en is omgesmeed tot heuse inlandse Nederlanders
die achter de dijken ter kerke gaan en loeiende koeien melken
en met goed fatsoen de katjes in het donker knijpen
en van huis uit met het vlaggenschip van het Nederlanderschap de haven mogen uitvaren.
Een regentenkliek had het volk van Nederland ooit uit de duim gezogen
en dat verzinsel diende om de buitenlanders te kunnen scheiden van de inlanders,
omdat men vond dat teveel buitenlanders inlanders dreigden te worden
en teveel inlanders afstamden van buitenlanders die de gebruiken en de gewoonten
en de goede naam van het Nederlandse volk te grabbel gooiden.

En er werd afgekondigd dat het denkbeeldige volk uit zijn midden
de nieuwe sterke man mocht kiezen,
de ridder die in staat was om buitenlanders het grofst af te zeiken
tijdens een krachtmeting van alle geharnaste mannen van staal
die leider van het volk wilden worden.
Met een huichelachtig smoel beloofde elke sterke man
dat hij alle volksgenoten, groot en klein, dik en dun,
zou onderdompelen in een bubbelbad van eeuwigdurende gelukzaligheid,
mocht hij worden verkozen tot sterkste man onder de inlanders.
En het godganse Nederlandse volk juichte de sterke mannen toe
en prees God en het geld dat men in een ouwe sok bewaarde.
En daarna ging het volk op tijd naar bed,
want morgen was er weer een dag
van hard werken, je brood verdienen en je bord leeg eten.

Toen traden op het toernooiveld van de verkiezingen de edelste ridders van het land
in het strijdperk om te bekvechten over de vraag
wie van hen de buitenlanders het laaghartigst kon veroordelen met de vooroordelen
die sterke mannen koesteren
om heer en meester te worden van de macht om te verdelen en te heersen.
De inlanders keken reikhalzend uit naar de dappere ridder
die een zondebok naar keuze het geniepigst de schuld kon geven
van het zwerfvuil en de hondendrollen en de misdaad die net als vroeger welig tierde
en de jongeren die al meer dan drieduizend jaar niet wilden deugen
en de massa-ontslagen en de werkloosheid en de torenhoge schulden van het landsbestuur.
Geen schlemiel wilden de inlanders,
geen sukkel die te stom was om voor de duvel te dansen,
maar een kerel van stavast,
een daadkrachtig eenmansleger dat woest en wild om zich heen zou slaan
om zo de buitenlanders tijdens hun inburgeringscursussen een lesje te leren
over de normen en waarden van inlandse bekrompenheid en zelfgenoegzaamheid
en de niet- en nooit-Nederlanders bij wijze van afschrikking
een kopje kleiner te laten maken door hen het land uit te schoppen
en over te leveren aan de honger en de beulen in hun vaderland.
En het volk van Nederland glom van trots en riep zichzelf uit tot wereldkampioen
van de mensenrechten.

Plechtig en onder ede verklaarden de ridders ieder voor zich en God voor hen allen
dat ze de uitgestotenen zouden blijven uitsluiten tot de dood erop zou volgen.
"Nederland is niet vol, maar wel te druk", bezwoer Karel de Machtige,
omdat hij vaak urenlang met zijn paard in de file stond
en de grond om zijn kasteel bezaaid lag met blikjes cola.
Koenraad de Flinke trok feller van leer en brulde boven de wind uit:
"Het land raakt steeds voller",
terwijl hij met zijn kruisboog de verre vijanden velde
die een stormloop op het fort zouden willen houden.
Toen schreeuwde de deugdzame maar arme Jan Zonderland moord en brand:
"Tien miljoen is genoeg", "Vol is vol" en "Inlanders eerst".
Zijn kreten werden gehoord tot in de verste uithoeken van het land
en de boeren en buitenlui namen hun zeisen
en de soldaten grepen hun lansen en hellebaarden
om de zwarte schapen en zondebokken uit de weiden te verdrijven.
"Het land is vol, overvol", bulderde tenslotte de onverschrokken IJzeren Hein,
"dus ik zal die buitenlanders te vuur en te zwaard bestrijden",
en waar hij stond verschroeide de aarde en groeide geen gras meer.

En de inlanders maakten gebruik van hun stemrecht
door een zwijgplicht op te leggen aan de buitenlanders.
En tot allersterkste man werd verkozen Willem de Angstwekkende,
die er met zijn moker lustig op los hamerde en met zijn goedendag schedels verpulverde
en de buitenlanders insmeerde met pek en veren en hen met kokende olie overgoot.
Tijdens zijn schrikbewind zuiverde hij Nederland van alle buitenlanders
en zelfs van alle inlanders die van hen afstamden of hadden kunnen afstammen.
En het Nederlandse volk dat nooit had bestaan, ging heen in vrede,
die als de rust van het graf opsteeg boven de kerkhoven en een lijkenlucht verspreidde.
En de Nederlanders leefden nog lang en gelukkig,
met bloed aan hun handen of met een bord voor hun kop.

Terug