De Fabel van de illegaal 64, mei/juni 2004

Auteur: Harry Westerink


Column: Dwarsligger

Onderduiken

"Als de minister tienduizenden vluchtelingen wil uitzetten,
dan regelen wij tienduizenden onderduikadressen",
zei de strijdbare actievoerder
tijdens een demonstratie op een zaterdagmiddag in de bleke voorjaarszon
die krampachtig zijn best deed om voor ons allemaal te gaan schijnen.
"Dat zou mooi zijn", dacht ik,
"onderduikadressen voor de duizenden mensen in gevaar en op de vlucht,
veilige plekken voor de vervolgden en ontheemden."

Ik kreeg visioenen van het ondergrondse verzet
dat vanuit de illegaliteit dapper weerstand bood tegen de bezettende macht,
belichaamd door ministers en ambtenaren en andere schrijftafelmoordenaars
die met hun handtekening een streep zetten
onder het bestaan van mensen tussen wal en schip.
En even had ik spijt van mijn vrijwillige keuze
om geen kinderen meer te kunnen krijgen,
want ik zou nooit de grootvader kunnen worden
die zijn kleinkinderen tot vervelens toe zou kunnen opschepen
met grootse en meeslepende verhalen
over de strijd van de Nederlanders tegen de vreemde mogendheid
van smerissen, leden van de welzijnsmaffia en andere collaborateurs
die vluchtelingen overleveren aan de armoede en het geweld ver weg.
Grijs en stram, maar ook kwiek en ongebroken zou ik dan vertellen
over hoe wij vroeger met gevaar voor eigen leven deportaties verhinderden
door ketens van mensen te maken om de vluchtelingen heen,
zij aan zij, hand in hand.
En hoe we samen sterk stonden in de gevechten
tegen de legers van de machthebbers die deze oorlog waren begonnen
en radeloze mensen in het holst van de nacht kwamen ophalen,
maar die wij met succes wisten tegen te werken
door de vluchtelingen te behoeden voor de staatsterreur
en hen op te nemen in onze gemeenschappen.
"Ja, zo deden we dat toen", zou ik zeggen,
"dat waren nog eens tijden,
heel wat anders dan die jeugd van tegenwoordig."

Een paar uur na de demonstratie ontwaakte ik uit mijn dagdroom.
In geuren en kleuren had ik duizenden demonstranten voorbij zien trekken.
Hun woede en angst en bezorgdheid en betrokkenheid hadden me geraakt,
maar hun afwezigheid woog nu zwaarder.
De tienduizenden onderduikadressen moesten worden geregeld.
Er moesten afspraken worden gemaakt over structuren van overleven in de illegaliteit
en koeriers moesten geheime boodschappen doorgeven,
want de vijand is machtig en heeft overal ogen en oren,
dus wees op je hoede.
Er moest geld en eten komen voor rechtelozen en uitgeslotenen.
We moesten ons leren verdedigen tegen de gewapende tak van de machthebbers,
gekozen door een meerderheid van mensen
die zich aan de ketting laten leggen
van bazen en bovenbazen die beslissen wie toe mag treden
tot het volk van Nederland dat nooit zal bestaan.
Ik had begrepen dat het verzet tegen de uitzettingen groeide
en dat het er nu op aan kwam,
dat we nu de handen ineen moesten slaan.
Ik greep de handen van de mensen
die om me heen stonden,
zo'n 10 of 20 kameraden op wie ik kon rekenen in tijden van rampspoed.
En we regelden 3 of zelfs 7 onderduikadressen,
in de hoop dat zoveel mogelijk anderen
zoveel mogelijk vluchtelingen een veilige onderduikplek zouden willen geven
en de daad van verzet bij het woord van oproer zouden willen voegen
tegen de ophitsers op oorlogspad
die medemensen brandmerken
als ongewensten en overbodigen en onnuttigen en onaangepasten
en hen willen verwijderen
als grofvuil.

Terug