De Fabel van de illegaal 85/86, zomer 2007

Auteur: Eric Krebbers


De NSB viel helemaal niet mee

Toekijken, collaboreren of verzet plegen: wat men deed tijdens de Tweede Wereldoorlog was zelden een bewuste politieke of morele keuze, en des te vaker gewoon toeval, aldus Chris van der Heijden. In 2001 schreef de historicus in zijn boek “Grijs verleden” al steevast denigrerend over verzetslieden en vergoelijkend over NSB-ers en andere fascisten. In zijn eind 2006 verschenen boek “Joodse NSB’ers” lijkt hij de nazi-partij zelfs enigszins te willen rehabiliteren, juist in een tijd waarin navolgers via partijen als eerst de LPF en nu de PVV salonfähig trachten te worden.


Anton Mussert na afloop van de Tweede Wereldoorlog in de gevangenis
Men kan de opkomst van Wilders niet vergelijken met de situatie in de jaren 30 en 40, schreef Van der Heijden in maart 2007.(1) Dat het fascisme er nu net als bij Fortuyn toch weer bijgesleept wordt, toont volgens hem “de benauwdheid van het Nederlandse perspectief” aan. “Bijna elke Nederlander boven de, zeg, 40 is uitgerust met zoiets als een holocaust-obsessie: de moord op de Joden is het schikbeeld bij uitstek.” Wilders ideeëngoed sluit echter eerder aan bij de zeventiende eeuwse discriminatie van de joden, zo gaat hij verder. En dan “moeten we Wilders misschien wel dankbaar zijn omdat hij terecht de vraag naar de grenslijn (discrimen) tussen het ene en het andere, het eigene en het vreemde en dus naar de aard en richting van onze cultuur stelt”. Vervolgens komt de historicus met zijn stokpaardje op de proppen: de NSB viel best mee. Als men Wilders dan toch persé wil vergelijken met die partij, zo schrijft Van der Heijden, dan moet men hem gewoon als democraat beschouwen. Want “hoewel zij nooit democratisch is geweest, speelde de NSB het democratische spel tot mei 1940 aardig mee”, weet hij. “Daarna niet meer. De les mag duidelijk zijn. Zolang iemand als Wilders functioneert binnen het huidige politieke kader is er niet veel aan de hand en mag hij, binnen de grenzen van de wet, doen en zeggen wat hij wil. Elke suggestie dat hij daarmee gaskamers metselt is niet alleen onterecht maar ook contraproductief. Gevaar ontstaat pas als zo’n politieke rebel dankzij een externe macht of een overdosis aan stemmen de gelegenheid krijgt het huidige politieke kader en daarmee de grenzen van de wet te doorbreken.” Ga maar rustig slapen, lijkt de boodschap. Als er al gevaar loert, dan moet het kennelijk van over de grens komen.

Een paar maanden daarvoor had Van der Heijden in “Joodse NSB’ers” al beschreven hoe NSB-leiders tijdens de bezetting in Doetichem bijna 3 maanden lang onderdak boden aan 10 ondergedoken Joden. Dat zouden historici volgens hem steeds verzwegen hebben omdat het niet past in het zo gecultiveerde negatieve imago van de NSB. In een artikel ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van de oprichting van die nazi-partij op 14 december 1931 ging de historicus daar verder op in.(2) De NSB zou vooral slecht bekend staan door een gebrek aan kennis bij de historici. Er zou te weinig onderzoek naar de partij gedaan zijn. En wat er wel gepubliceerd is, zou vaak vreselijk partijdig zijn. Andere historici veegden zijn verhaal van tafel. Er zou wel degelijk veel prima onderzoek gedaan zijn, en in ieder geval voldoende om met zekerheid te weten dat de NSB een nazi-partij was.

Suriname

Bij zijn terugkerende pogingen om de NSB enigszins te rehabiliteren komt Van der Heijden steeds met nieuwe argumenten. Dat begon al bij “Grijs verleden”. Daarin omschreef hij NSB-ers steevast als gevoelig, intelligent en aardig. Het zouden ook geen nazi’s of fascisten geweest zijn, maar gewone mensen zonder diepgaande ideologie die tegen links, intellectuelen en normvervaging waren, en die voorstander waren van vaderlandsliefde, gezag, het opschudden van politiek Den Haag en een harde aanpak van criminelen. Ze verschilden daarin volgens Van der Heijden nauwelijks van de aanhangers van andere rechtse partijen. Een flink aantal NSB-ers zou zelfs best hoogopgeleid zijn geweest, en via de liefde voor de Duitse cultuur of een Duitse vrouw enthousiast geworden zijn voor het nazisme. Antisemitisch zouden ze, net als hun partij, ook nauwelijks geweest zijn, zeker aanvankelijk niet. NSB-leider Mussert zou zich zelfs tegen het antisemitisme in zijn partij “verzet” hebben. En het plan dat de partij in 1938 ontvouwde om alle Joden naar Suriname en Guyana te deporteren was volgens Van der Heijden “heel wat minder misdadig dan het op het eerste gezicht lijkt”.(3)

Van der Heijden slaat de plank behoorlijk mis. De NSB wilde de democratie afschaffen en ontleende een groot deel van zijn programma aan dat van Hitlers NSDAP. Hij snijdt zichzelf ook in de vingers door te roepen dat NSB-ers veel gemeen hadden met andere Nederlandse reactionairen, want dat komt het partij-imago natuurlijk niet echt ten goede. En beweren dat de NSB “weinig antisemitisch” was, is regelrechte onzin. De 10 Joden die men kennelijk 3 maanden de hand boven het hoofd heeft willen houden, wegen natuurlijk volstrekt niet op tegen de 100 duizend Joden die met medewerking van de NSB vergast zijn. Natuurlijk waren niet alle partijleden door en door antisemitisch, maar jodenhaat is vanaf de oprichting terug te vinden in NSB-publicaties. Mussert deed voortdurend anti-joodse uitspraken en stelde al snel de rabiaat antisemitische Rost van Tonningen aan als hoofdredacteur van zijn Nationale Dagblad.

Pas tijdens de Duitse bezetting ging het fout met de NSB, is de boodschap van Van der Heijden. Voor hem vormt dus niet zozeer het extreem-rechtse karakter van de partij het probleem, maar het feit dat men collaboreerde met de Duitse bezetter. Het kwaad lijkt vooral van buiten te komen, aldus zijn “benauwd” nationalistische redenering. Ter verdediging voert hij dan ook aan dat de NSB-ers “een rechts-nationalistische Nederlandse beweging wensten, geen kopie van de NSDAP”. De partij zou dus “heel wat authentieker Nederlands” zijn geweest dan het beeld wil. En daar zou de historicus best eens gelijk in kunnen hebben. Maar dat zegt dan meer over het rechtse klimaat dat de heersende Nederlandse politiek altijd al gekenmerkt heeft, dan dat het de partij rehabiliteert. Zulke argumenten zullen alleen goed aankomen bij wie het Nederlandse nationalisme een warm hart toedraagt.

Landverraad

Hij vergelijkt de NSB graag met de patriotten. Dat waren vrijheidslievende Nederlanders die eind achttiende eeuw naar Frankrijk gevlucht waren, en die in 1795 terugkeerden aan de zijde van de Franse bezetters. De patriotten stonden voor vrijheid, gelijkheid en broederschap, verjoegen de Oranjes en stelden onder meer een voor die tijd zeer vrije grondwet in. In de dominante nationalistische geschiedschrijving kwamen de patriotten er echter altijd zeer negatief vanaf. Het zouden vooral collaborateurs geweest zijn. Maar later werd dat negatieve beeld enigszins bijgesteld en ging het niet meer alleen over de vervanging van de Oranje regenten door een Franse koning, maar ook over het beleid van die koning. En dat bleek heel wat vrijer dan dat van de voorgaande Nederlandse regenten. Het gaat dus niet om de taal van de heersers, maar om hun daden. Zelfs historici met een nationalistische “benauwdheid” moesten toegeven dat de patriotten het goed bedoelden, hoewel het in hun ogen in eerste instantie natuurlijk wel “landverraders” bleven. Op die golf van eerherstel lijkt Van der Heijden nu de NSB te willen laten meeliften. Ook de NSB-ers bedoelden het volgens hem in overgrote meerderheid goed. Het waren de Duitsers die hen op het verkeerde pad brachten. En daar zou dus meer onderzoek naar gedaan moeten worden, aldus de historicus.

In 2005 betoogde collega-historicus Herman von der Dunk dat NSB-leider Mussert geen “landverrader” was.(4) Belangrijker dan Musserts keuze voor of tegen “het vaderland”, vond hij diens fascistische ideeëngoed. “Musserts doel was een alternatief Nederland, fascistisch-autoritair, onder zijn leiderschap maar met behoud van zijn nationale identiteit, zijn eigen vlag (oranje-blanje-bleu) en zelfstandigheid; zij het opgenomen in een grote Germaanse federatie onder Duitslands leiding.” Volgens Von der Dunk had Mussert “een geheime agenda, als een slimme vaderlandslievende strateeg”, maar liepen zijn plannen op niets uit vanwege de Duitse nederlaag en Musserts eigen obsessieve behoefte aan leidersallure. Kortom, de NSB collaboreerde met de Duitse nazi’s simpelweg omdat men hun gedachtengoed deelde. En juist vanuit dat nazi-gedachtengoed kwam de partij op voor “het vaderland”. Dat ging natuurlijk lijnrecht in tegen Van der Heijdens rehabilitatiepogingen om de NSB neer te zetten als een relatief onschuldige partij die later van buitenaf zou zijn opgezet tegen “het vaderland”. Waar Van der Heijden dus steeds suggereerde dat fascisme en nazisme niet “authentiek Nederlands” zouden zijn, liet Von der Dunk zien dat de voor Van der Heijden o zo belangrijke “vaderlandsliefde” juist een innige verwantschap had met het fascisme en nazisme. In een reactie schreef Van der Heijden over Mussert: “Hij collaboreerde - meer nog, hij leidde de collaboratie en werd daarvoor na de oorlog dan ook terecht veroordeeld.” (5) Van der Heijden verwijt de NSB-leider dus vooral een gebrek aan nationalisme. Trouw of niet trouw aan het “vaderland”, dat staat in zijn “benauwde” nationalistische visie kennelijk voorop.

Gaskamerdeur

In “Grijs verleden” heeft Van der Heijden naar eigen zeggen het hele verhaal van de Tweede Wereldoorlog in Nederland nog eens willen beschrijven. Basisidee is dat er in wezen weinig verschil was tussen degenen die verzet pleegden, die collaboreerden en die gewoon probeerden te overleven. Volgens Van der Heijden was er dus geen zwart of wit, maar was alles zo’n beetje grijs. Hij constateert terecht dat er weinig verzet was. Maar het verzet dat er wel was, doet hij denigrerend af als “verzetjes”, als toevallig en niet het gevolg van een bewuste politieke keuze. Hij moffelt het weg en stelt het zijn lezers niet bepaald ten voorbeeld. Over collaborateurs schrijft hij daarentegen steevast vergoelijkend. Hij toont begrip voor hun drijfveren. Van veel NSB-ers zegt hij bijvoorbeeld dat ze “geen fascistoïde inslag” hadden. Nederlandse SS-ers waren volgens hem vaak ook de rotste niet. ”Met moord of doodslag had zijn fascisme niets, met politiek nauwelijks iets te maken”, schrijft bijvoorbeeld over een van hen. Volgens Van der Heijden wilde vrijwel iedereen tijdens de oorlog gewoon zijn hachje redden en bepaalden verder de omstandigheden en het toeval vaak aan welke kant men belandde. “Wij hadden allemaal bij de gaskamers kunnen staan, zowel aan de ene als aan de andere kant van de deur”, beweert hij zelfs doodleuk. Feitelijk is dat natuurlijk onzin. De nazi-leiding bepaalde wie er achter die deur terecht kwamen: de Joden dus. Maar daarnaast probeert Van der Heijden met dit soort uitspraken ook de individuele politieke en morele verantwoordelijkheid weg te poetsen. Maar men kan niet simpelweg zeggen: iedereen was grijs, dat was normaal en dus niet erg. Collaboratie met nazi’s of passief toekijken bij deportaties is wel degelijk verwijtbaar gedrag. Het is niet om het even wat men doet, en zeker niet voor de slachtoffers van de nazi’s. In “Grijs verleden” zijn de slachtoffers daardoor een beetje op de achtergrond beland, zeker de honderdduizend Joodse.

De naoorlogse woede tegen de collaborateurs was volgens Van der Heijden niet terecht. Hij omschrijft die boosheid als projectie van het eigen onvermogen tijdens de bezetting. Anti-fascisten die na de oorlog nog jaagden op onbestrafte nazi’s en collaborateurs schildert hij dan ook steeds af als zielige en gefrustreerde figuren. Omgekeerd maakt hij van NSB-ers en collaborateurs slachtoffers van na de oorlog, omdat ze slechts op onbegrip hebben kunnen rekenen. Hij ergert zich aan de linksen die de oorlog tot “moreel ijkpunt” gemaakt hebben. “Je werd er gek van”, schrijft hij, “van het goed zijn wij (Nederland, jaren 60, de democraten, links, het verzet) en slecht zijn zij (Duitsland, de jaren 30 tot en met 50, elke vorm van anders denken, rechts).”(6)

Hij heeft ook een probleem met de jaarlijkse herdenking van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Hij komt echter niet met de terechte kritiek dat de herdenkingsrituelen vaak zelf nogal nationalistisch en militaristisch van aard zijn. Nee, de historicus noemt de jaarlijkse 4 mei-bijeenkomsten folklore omdat er inmiddels wel andere moordpartijen zijn geweest waar men beter aandacht aan kan geven, zoals de volgens hem met de Shoah vergelijkbare massamoorden in Armenië, Cambodja, China en Rwanda. De Shoah dus zou verre van uniek zijn en best wat gerelativeerd mogen worden.(7) De historicus vergeet gemakshalve dat de Shoah de enige industrieel geplande massamoord was, die bovendien - niet geheel onbelangrijk - in onze eigen samenleving plaatsvond. Van der Heijden heeft zich ook uitgesproken tegen het verbod op de ontkenning van de Shoah.(8) Dat verbod zou de vrijheid van wetenschappelijke discussie en onderzoek maar bemoeilijken. Maar Holocaustontkenners zijn geen serieuze wetenschappers op zoek naar kennis. Ze willen de massamoorden bagatelliseren en goedpraten, opkomen voor de daders en doorgaan met de vernedering van de overlevenden door het publiekelijk ontkennen van hun realiteit. De ontkenning wordt wel gezien als de laatste trap na van de massamoordenaars. Ontkennen maakt deel uit van de haat en het geweld, en heeft zodoende niets te maken met vrije meningsuiting of wetenschap.

Grenzen

Leids Tweede Wereldoorlog-monument (Foto: Eric Krebbers)
Wat heeft die Van der Heijden toch met de NSB, zullen zijn lezers zich wel eens afvragen. Waarom wil hij de Nederlandse fascisten van weleer zo graag rehabiliteren, precies in een tijd dat delen van hun gedachtengoed weer de kop opsteken via bewegingen als die van Fortuyn en Wilders? Is Van der Heijden zelf een fascist? Nee, zeker niet, het gaat juist om een op het eerste gezicht progressieve auteur en filmmaker. Dat maakt hem zo ongrijpbaar. In 1994 publiceerde hij samen met de toen nog eveneens progressieve Leon de Winter een “Handleiding ter bestrijding van extreem-rechts”, een pamflet waarin extreem-rechtse opvattingen in dialoogvorm weerlegd worden. Anderzijds schreef Van der Heijden kortgeleden wel weer een zeer uitgebreide lofrede op de beruchte Zweedse libertariër Johan Norberg.(9) Libertariërs zijn extreem-rechtse marktfundamentalisten.(10) Van der Heijden is voor democratie - wie niet -, maar wil de burger wel minder te zeggen geven.(11) De balans tussen “gezag en inspraak” zou volgens hem namelijk zijn doorgeslagen “doordat er te veel inspraak is”. Daar staat weer tegenover dat hij opkomt voor moslima’s en vluchtelingen, maar dan wel zonder enig benul van hun realiteit. Zo zou er volgens hem nu daadwerkelijk “een wereld zonder grenzen” zijn, zo schrijft hij vanuit zijn veilige middenklasse-realiteit.(12) “De grenzen zijn weg. Alom is sprake van democratisering, liberalisering, individualisering, welvaartsgroei - in één woord: modernisering.” Ook “baas en knecht” zouden niet meer bestaan. “De hardheid van weleer is niet meer.” Laat hij dat allemaal maar eens komen uitleggen aan een volkomen uitgesloten en zwaar uitgebuite illegale arbeidsmigrant.

Zelf plaatst Van der Heijden zich in een golf van “geëngageerde historici” die vastgeroeste beelden van de jongste geschiedenis trachten te doorbreken.(13) Hij is terecht enthousiast over collega’s in onder meer Polen en België die het positieve nationale zelfbeeld confronteren met weggemoffelde onwelriekende feiten. Maar hij loopt net zozeer weg met de historicus Pío Moa Rodriguez die het beeld van de Spaanse fascistische dictator Franco tracht op te kalefateren. Franco was een goede veldheer en had de staat efficiënt georganiseerd, zo beweert Rodriguez. Dat Franco meer doden op zijn geweten had dan zijn tegenstanders in de burgeroorlog, de republikeinen, zou alleen komen doordat hij de oorlog gewonnen heeft, en na afloop ongehinderd repressief zijn gang kon gaan. Hadden de republikeinen gewonnen, zo fantaseert Rodriguez, dan zouden zij meer gemoord hebben. Daarin zou Rodriguez best eens gelijk kunnen hebben, meent Van der Heijden, want die republikeinen zouden vooral communisten zijn geweest van “het type dat je beter niet in de buurt kunt hebben”. Ook als het om de Spaanse burgeroorlog gaat, stelt Van der Heijden fascisme en het verzet daartegen dus op een lijn. Bij zijn grijze, kwantitatieve benadering maakt het moreel niets uit of de onderdrukte bevolking terecht gehate industriëlen, landheren en kerkbonzen doodt, of dat fascisten onschuldige uitgebuite boeren en arbeiders afmaken.

Volgens Van der Heijden heeft links sowieso teveel invloed gehad bij de theorievorming over het fascisme. Volgens hem waren het fascisme en het communisme zowat een pot nat, een opvatting die wel de totalitarisme-theorie genoemd wordt.(14) Hij lijkt het daarbij zelfs op te nemen voor de Duitse extreem-rechtse historicus Ernst Nolte, die het nationaal-socialisme ziet als een begrijpelijke reactie op de dreiging van het communisme en “de Joden”.(15) Net als Van der Heijden ziet de Duitser de Shoah als niet meer dan een van de vele massamoorden van de twintigste eeuw.

Noten

Terug