Gebladerte-reeks 8

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Over m'n lijk

Vreemd is het.
Jarenlang heb ik in beesten gesneden,
lappen koe en varken gebakken en gebraden
en de natuur tot op het bot en de graat afgekloven.
Soms vrat ik een vis op
die aan een haakje had gehangen.
Z'n bek was opengescheurd.
Z'n oog keek me glazig en glibberig aan.
Het nog spartelende scholletje
werd onthoofd door een andere lijkenpikker.
Ik draaide mijn hoofd en maag even om.
Want vlees en vis eten deed ik alleen
wanneer anderen het dooie maar nog complete dier demonteerden,
alsof het om de onderdelen van een apparaat ging.
Een zakjapannertje bijvoorbeeld.

Elke week bezocht ik slagerijen.
In die spookhuizen hingen de lijken aan haken
en die haken waren groter, veel groter
dan de haakjes in de vissenkoppen.
Een meneer in een bloedjas vroeg me beleefd:
"Anders nog iets?".
Hij veegde z'n handen af
die zojuist in de derrie en smurrie
van een lijk hadden zitten wroeten.
"Drie ons half om", antwoordde ik.
Gehakt, weet je wel,
en waar gehakt wordt
vallen spaanders
en waar gehakt is
heeft men een voorheen springlevend wezen ontleed
en door de gehaktmolen geperst.
Ik rekende af en we glimlachten naar elkaar,
de slager en ik, beiden dierenbeulen,
medeplichtigen in een moordpartij.
Of ik snelde door de supermarkt
en in m'n boodschappenkarretje lag een onherkenbaar verminkt
en in het bloed badend stuk ondier,
even vervreemd,
even geplastificeerd als de glimlach van de caissière.

Het deed me niets.
Het was gewoonte.
Het smaakte lekker.
Ik wist niet beter.
Ik wilde niet beter weten.
Hoe kon het zijn dat ik zo blind was
voor de massaslachting van productie-eenheden
die in levende lijve
ook wel kuiken of konijn of kalkoen worden genoemd.
Hoe kon het bestaan dat ik vroeger immuun bleef
voor de pijn en de hel,
terwijl nu een dierelijk over m'n lijk gaat.
Wat een eigenaardige gedachte:
dieren zijn er om op te eten,
op te sluiten, op te jagen, uit te melken, uit te buiten.
De mens als heer en meester van de natuur,
dat is gelijk aan de man als baas van de vrouw.
Patriarchaal dus.

Waarom gruwelde ik niet
van de concentratiekampen in de bio-industrie?
Waarom deed ik niets tegen het onrecht
dat dieren wordt aangedaan?
Vierhonderd miljoen dieren per jaar: in ons land afgemaakt.
Levende wezens: gemanipuleerd van de bevruchting tot de dood,
geschopt, kapot gemaakt met elektrische schokken,
pseudo-wetenschappelijk onderzocht, gemarteld
en ingespoten met kankercellen.
Kippen: in kooien gehouden waarin ze niet kunnen bewegen.
Kalfjes: vlak na de geboorte weggehaald bij hun moeder
en stokstijf gehouden in kisten
van één meter zeventig bij zeventig centimeter.
Hoorns, snavels en staarten: verminkt of verwijderd.
Stier Herman: genentechnologisch aangepast aan de waanzin van de mens.

Waarom sloot ik me af van de verschrikkingen?
Waarom wantrouwde ik mijn afgrijzen,
toen ik eens een slachter
hompen dood dier als verkeersslachtoffers
uit z'n lijkwagen zag halen en op z'n rug zag wegdragen?
Ik heb het geweten, toen.
Diep in m'n binnenste heb ik beseft dat ik fout zat.
Er zijn geen excuses en geen verzachtende omstandigheden.
Daarom verklaar ik mezelf schuldig aan moord en doodslag.

Terug