Gebladerte-reeks 8

Auteur: Harry Westerink


(Dwarsligger)

Terreurzang

Het einde der tijden zal wel aangebroken zijn,
want ik loop rond als een dominee of dorpsgek.
Een zwartgallige omroeper ben ik,
die het teken aan de wand heeft begrepen
en dat zo nodig moet uitleggen
aan de godganse goegemeente
die niets doet of zich over de kop werkt
en in elk geval wel andere dingen aan het hoofd heeft
dan te luisteren naar de praatjes van een politieke Jehova getuige.
Het is een snikhete zomer
en de vakantiegangers, de mooie mensen uit binnen- en buitenland,
tonen behaagziek hun blote schouders en dijen
en ik drentel met karrenvrachten dood en verderf op mijn rug
langs terrassen vol lome lol en zachtaardige pret
die zich overtuigend heeft genesteld aan tafels met spijs en drank
en op het sappige gras van parken en bossen
waar bomen beschutting en bescherming en vertroosting bieden
en waar de zelfverzekerde mens kan deelnemen aan een restje natuur.
Warm noch koud kan ik worden
van de schaars geklede en voldane en stoere en opgewonden
en hevig zwetende en naar heerlijk helder bier smachtende dames en heren.
Niets doet me hun ontstellende en veelbelovende lijfelijkheid
die op een aanhoudend hoogtepunt lijkt te verkeren.
Wat is het dat ik met mijn hoofd in de donderwolken loopt?
Wat is het dat bliksem vanuit mijn tenen opstijgt
en mijn onderbuik en mijn merg en been bezielt
met een overwoekerende en verwoestende somberheid?

Ik heb het geloof verloren in de mensen
die schrijden alsof ze het eeuwige leven hebben.
Ik heb hun kluchtige en goedgemutste verhalen doorgeprikt
en ontmaskerd als meineed en valsheid in geschrifte
en hen verplicht om de waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
Hun ogenblikkelijke verleidingen en dubbelzinnige blikken
en geile verlangens
doen vergeten dat het hier geen lustoord betreft
met sauna en champagne en arm in arm en fonteinen
van dag en nacht spuitende vreugde.
Laten we wel zijn: het gaat hier om een tranendal
van kots op straat en schimmel en oog om oog en etterende wonden
en een langdurig uitgesmeerd en uitgerekt wachten op het laatste uur.
Maar de met pracht en praal omgeven mensen doen alsof hun neus bloedt
en zeggen geen stom woord over het begin van het einde
dat moet komen en dat ik aankondig
omdat iemand tenslotte moet vertellen waar het op staat.
Ik wandel zo waardig mogelijk door brede lanen
van deftigheid en overdadig tentoongestelde rijkdom
en ik ben en blijf de proleet die de profeet moet zijn.
Als ik de gegoede burger was, dan zou ik maar op m'n tellen passen,
en op m'n centen,
maar ik ben geen rijkeluiszoontje
en daarom klaag ik de wegen der schijnheiligheid
en de goedgebekte ontsnappingsroutes aan
waarlangs de hogere klassen hun bestemmingen, toevluchtsoorden
en privé-paradijzen bereiken.
En ik verklaar met openhartige stelligheid:
"Dit is nep, dit is namaak.
We worden allemaal verhandeld als koopwaar
en uw geluk is het hongerbuikje van een uitgemergeld kind
en uw rust is het met kogels doorzeefd lichaam van een kameraad
en uw bestaan is zo echt
als de klompen en molentjes in een souvenirwinkel."

Hoezeer velen ook trachten te ontkomen aan de grauwsluier
en de bruiloft van as,
er is geen kans om te vluchten uit het hol van ellende.
De smoezen en uitvluchten stapelen zich op,
evenals de lijken die in de massagraven op een hoop worden gesmeten.
Op de vlucht neemt de vakantieganger zichzelf mee
en op de vlucht worden minder fortuinlijke inheemsen neergeschoten,
als ze de pech hebben om hun eigen taal te spreken.
Op de vlucht ontloopt de toerist zijn eigen persoon
minder dan hij had verwacht
en ook andere toeristen ontmoeten elkaar met tegenzin,
want zij komen zichzelf tegen met een rugzak of een ijsje of een zak patat.
In den vreemde is er hetzelfde hoofd
bovenop hetzelfde lichaam in dezelfde wereld
van in de watten worden gelegd en door knipmessen worden bediend.
En bovenal is ook daar de terreur,
de terreur van de alledaagse gekte die velen nekt en sommigen bewierookt.

Terug