Gebladerte-reeks 9![]()
Auteur: Vrouwenonderzoekscollectief Loeder
Hoofdstuk 1. De les uit de geschiedenis
Veel Duitsers, en in mindere mate ook Nederlanders, stonden tussen de Wereldoorlogen open voor het nationaal-socialistische ideeëngoed en het daarbij behorende vrouwbeeld. Hoe is dat mogelijk geweest? Hoe was het leven in de jaren 20 en 30 in beide landen? Hoe keek men aan tegen vrouwen en hun rol in de maatschappij? Hoe kon het nationaal-socialistische vrouwbeeld aantrekkelijk zijn voor vrouwen? Een overzicht van de politieke, economische en maatschappelijke omstandigheden die de levens van vrouwen beïnvloedden. Omstandigheden die een grote overeenkomst vertonen met een aantal huidige ontwikkelingen (1).
De populariteit van het rechts-autoritaire gedachtegoed in de jaren 20 en 30 was een reactie op de idealen van de Franse revolutie - vrijheid, gelijkheid en broederschap en de hernieuwde impuls van soortgelijke idealen na de Russische revolutie in 1917. Die idealen hadden ook de weg vrijgemaakt voor vrouwenrechten. De eerste feministische golf, die voor 1920 eindigde met het algemeen kiesrecht in de meeste Europese landen, had benadrukt dat vrouwen gelijkwaardig aan mannen zijn.
De reactie keerde zich tegen het liberalistisch individualisme en de communistische klassenstrijd omdat die de gemeenschap heetten te verscheuren. De weg werd daarmee vrijgemaakt voor een autoritaire, totalitaire staatsvorm, gebaseerd op fundamentele ongelijkheid van mensen. In de nationaal-socialistische politiek van Duitsland stonden rassenleer en superioriteitsgevoelens centraal. De nazi's streefden naar een organische en corporatistische samenleving waarin ieder mens zijn eigen, natuurlijke plek heeft en tegenstellingen naar de achtergrond verdwijnen. De fascisten keerden zich daarom tegen die ideologische stromingen, zoals het feminisme, communisme en socialisme, die deze zogenaamde natuurlijke ongelijkheid tussen mensen bestreden. Hoewel de fascisten zich ook verzetten tegen het kapitalistisch, adellijk en religieus establishment staat vast dat zij niet zonder hun politieke, morele en financiële steun aan de macht hadden kunnen komen.
De Weimarrepubliek
In 1918 kwam Duitsland als verliezer uit de Eerste Wereldoorlog en werd bovendien als agressor aangewezen. De overwinnaars eisten herstelbetalingen. Door veel Duitsers werd de nederlaag als een enorme klap gevoeld. Er waren veel doden. En de keizer had via enorme propaganda voorgespiegeld dat Duitsland zou winnen. Toen de werkelijke situatie eenmaal duidelijk werd brak er een opstand uit. Het keizerrijk werd aan de kant gezet en in de stad Weimar werd een sociaal-democratische republiek uitgeroepen. De Weimarrepubliek (1918-1933) werd gekenmerkt door scherpe conflikten en tegenstellingen.
Er heerste een voortdurende economische crisis, die gepaard ging met overproductie, afzetproblemen en miljoenen werklozen. De regering wentelde de herstelbetalingen op de gewone bevolking af. De lonen gingen omlaag en er werd flink bezuinigd op collectieve voorzieningen zoals de steun. Daardoor werd het gezinsinkomen steeds lager en moesten vrouwen thuis de touwtjes maar aan elkaar zien te knopen.
De coalitieregeringen konden zelden belangrijke wetten doorvoeren omdat de communisten, sociaal-democraten, liberalen en katholieken het niet eens konden worden. In haar korte bestaan kende de Weimarrepubliek meer dan 20 regeringen. De ene crisis na de ander moest worden bezworen. Dit staaltje onmacht schokte de bevolking en verminderde de geloofwaardigheid van de democratie. Er ontstond een steeds grotere polarisatie tussen de partijen.
Vrouwen betreden de openbare ruimte
Toen de mannen na de Eerste Wereldoorlog terugkwamen van het front bleken vrouwen hun plek ingenomen te hebben in het arbeidsproces. Vanwege de grote werkloosheid werden werkende vrouwen toen onderwerp van een felle publieke discussie. Veel vrouwen keerden snel naar huis en haard terug.
Vrouwen werkten echter ook al voor de oorlog betaald buitenshuis. Vergeleken met die periode was het percentage betaald werkende vrouwen in 1920 met 5,2 toegenomen. In diezelfde periode nam de mannelijke beroepsbevolking met meer dan 6,5% toe. Op de totale beroepsbevolking was het percentage werkende vrouwen dus niet toegenomen. Waarom werden werkende vrouwen dan toch met de nek aangekeken? Waarschijnlijk omdat vrouwen een kwalitatief ander soort werk gingen doen en zo een bedreiging voor mannen vormden.
Betaald werk was voor de meeste vrouwen pure noodzaak. Door de industrialisatie werd steeds minder werk thuis gedaan. De baantjes van vrouwen waren helemaal niet benijdenswaardig. Arbeidersvrouwen hadden de laagst betaalde banen met de meest slechte arbeidsomstandigheden. Bovendien kregen vrouwen voor gelijke arbeid niet dezelfde betaling als mannen. Veel vrouwen werden door hun werkgevers seksueel lastig gevallen. Maar betaalde arbeid was wel een recht dat de vrouwenbeweging had afgedwongen. De vrouwelijke fabrieksarbeidsters waren vooral voormalige dienstbodes en landarbeidsters die in de oorlog de nieuwste technieken hadden geleerd. Ze bleven na de oorlog werken in de machine-industrie en chemische industrie. Ook het recht op onderwijs en ontplooiing voor vrouwen was inmiddels erkend. De hoger opgeleide vrouwen gingen werken in de sterk uitdijende dienstverlening. Er was een enorme groei van vrouwelijke kantoorbedienden, allerlei soorten ambtenaressen, onderwijzeressen, vrouwelijk ziekenhuispersoneel en vrouwen in vrije beroepen. Deze ontwikkelingen werden nauwelijks geaccepteerd door zowel mannen als vele vrouwen.
Toch werd veel van dit werk als typisch vrouwenwerk beschouwd. De meeste mannen wilden het niet doen. Bovendien gaven werkgevers vaak voorkeur aan vrouwen omdat zij hen slechts 60% hoefden te betalen van wat mannen verdienden. De economie veranderde en stelde andere eisen aan werknemers. Het percentage vrouwen dat niet buitenshuis werkte bleef overigens na de oorlog gelijk. In sommige landen nam dit zelfs toe. Vrouwen hebben de mannen dus niet uit hun werk gejaagd. Ze hebben ook niet het gezin verwoest, zoals hen zo heftig werd verweten.
Hoewel veel vrouwen hun gezinnen al nauwelijks konden voeden werd het hen haast onmogelijk gemaakt om betaald te blijven werken. Vrouwen bleven daarbij verantwoordelijk voor de kinderen en het huishouden.
Vrouwen deden ook intrede in de parlementaire politiek. Ze werden meestal niet serieus genomen door hun mannelijke collega's. De politiek was eeuwenlang een mannelijk strijdtoneel geweest en de inbreng van vrouwen werd genegeerd.
In meer kunstzinnige en intellectuele kringen voltrok zich een revolutie. In de 'moderne tijd' werd vooruitgang het toverwoord. Traditionele ideeën werden overboord gezet in de kunst, cultuur en wetenschap, maar ook in de sociale structuren. Berlijn was het Europese centrum van de beruchte 'roaring twenties'. Daar bruiste het moderne leven. Stereotiepe beelden van vrouwen en mannen werden doorbroken. Vrouwen waren niet langer ingetogen maar gingen uit, dansten 'wilde' dansen, dronken en rookten, en bedreven de vrije liefde. Homoseksualiteit kwam uit de kast, en qua kleding, haardracht en gedrag gingen vrouwen steeds meer op mannen 'lijken'. Door hun betaalde werk hadden ze een zekere economische onafhankelijkheid en een gevoel van eigenwaarde opgebouwd. De 'nieuwe vrouw' was in opkomst. Op het platteland, door de kerken en de conservatieven werd met afschuw naar deze 'decadente' ontwikkelingen gekeken.
Sociale desintegratie
Zo halverwege de twintiger jaren besloten de schuldeisers dat de herstelbetalingen konden stoppen. Het helpen opbouwen van de Duitse economie zou meer winst opleveren. Er werd een groot economisch 'hulpprogramma' opgezet. Door Amerikaanse investeringen en het afsluiten van gigantische leningen werd de bankroete economie uit het slop gehaald en gemoderniseerd. De bomen leken plotseling tot in de hemel te groeien. De overheid stak veel geld in de wederopbouw en de bevolking kreeg het wat ruimer. Er kwamen banen bij en werkende vrouwen werden minder verketterd. In 1929 brak echter de wereldwijde economische crisis uit. Toen de Verenigde Staten en andere geldschieters hun geld terug wilden, werd het duidelijk dat Duitsland op te grote voet had geleefd. De overheid had gedaan alsof de leningen kapitaal waren. Opnieuw moest Duitsland veel geld afdragen. Hele bedrijfssectoren stortten ineen. De arbeidersklasse en de lagere middenstand kregen harde klappen te verduren. De gewone burger verviel weer tot armoede. In 1928 waren 750 duizend mensen werkloos; in 1930 waren dat er 1,5 miljoen. In 1932 is zelfs 1 op de 3 Duitse mannen werkloos. Het werkloosheidscijfer van vrouwen bleef gelijk, namelijk 10%. Veel werkgevers ontsloegen mannen om vrouwen aan te nemen tegen een veel lager loon. Vrouwen waren het slachtoffer maar werden opnieuw als zondebok aangewezen.
In de politiek verloren de meer gematigde partijen van liberalen, katholieken en sociaal-democraten terrein ten gunste van communisten en nationaal-socialisten. Vier miljoen werkloze mannen werden lid van de paramilitaire vrijkorpsen en kwamen zo aan voedsel, onderdak en status. De geweldsuitbarstingen bij politieke manifestaties creëerden een steeds grimmiger sfeer. Veel gezinnen raakten op drift. Honderdduizenden Duitsers werden wegens schulden gedwongen hun huizen te verlaten en kwamen in tentenkampen terecht. En steeds meer huwelijken liepen op de klippen.
Vrouwen als zondebok
Vrouwen werden door hun vrijere rol en seksualiteit gezien als de verleidsters die mannen afhielden van een normaal gezinsleven. Tegelijk werden ze gezien als concurrenten voor mannen op de arbeidsmarkt. Vrouwen hadden meer toegang tot onderwijs en werk gekregen. Ze trouwden niet of later en kregen minder kinderen. De vrouwenemancipatie werd in één adem genoemd met de ondergang van de cultuur. Er werd zelfs gesproken over 'een volk zonder toekomst.
Overal ontstond bezorgdheid over de teloorgang van het gezin en fundamentele waarden. Zelfs socialisten reageerden heftig op de nieuwe rol van de vrouw. Politici, van links tot rechts, wilden de chaos bedwingen door het propageren van burgerlijke ideeën over moraal, manieren en seksualiteit en niet te vergeten: liefde voor het vaderland. Deze normen en waarden vonden sinds het einde van de 19e eeuw ook in de arbeidersklasse steeds meer weerklank.
Hoewel voorbehoedmiddelen en abortus officieel taboe waren, werden beide veelvuldig toegepast. Onder invloed van de Neo-Malthusiaanse Bond was er een discussie op gang gekomen over de relatie tussen armoede en de explosieve bevolkingsgroei. De Bond pleitte voor vrije verkrijgbaarheid van voorbehoedmiddelen en seksuele voorlichting. De geboortecijfers begonnen te dalen en in paniek en met de wet in de hand werd langzamerhand weer strenger opgetreden tegen de Bond, artsen en zwangere vrouwen die zich met abortus inlieten. Toen het aantal armen begin jaren 30 weer enorm toenam werd abortus weer oogluikend toegestaan. De Bond kreeg meer voet aan de grond.
Homoseksualiteit was verboden. Toch werden er in de twintiger jaren diverse tijdschriften voor homo's en lesbiennes uitgebracht. De toenemende bezorgdheid over het gezin resulteerde echter na 1932 in een intensieve campagne tegen het Berlijnse nachtleven. De strijd tegen mensen die een afwijkende levenshouding hadden verhevigde zich. Homoseksualiteit zou de 'natuurlijke orde' en de hiërarchische rolverdeling in het gezin aantasten. Het bracht ook het aantal geboortes in gevaar. Er werd scherper opgetreden tegen homo-organisaties en er vonden steeds meer invallen in ontmoetingsplaatsen plaats. Mannen en vrouwen die ongehuwd waren, geen kinderen hadden of met iemand van hetzelfde geslacht samenwoonden kwamen onder vuur te liggen van de publieke opinie. Velen verloren hun baan en sociale contacten en werden weer gedwongen tot een dubbelleven.
Vele veranderingen werden een halt toegeroepen. Met uitzondering van de communisten wilden alle politici het gezin weer tot spil van de samenleving maken. Alleen over de manier waarop werd verschillend gedacht. Links wilde mannen én vrouwen meer zeggenschap over hun eigen leven geven door herziening van het familierecht, legale abortus en seksuele voorlichting, erkenning van 'onwettige' kinderen, lastenverlichting voor gezinnen, loonsverhoging en uiteraard het recht op betaalde arbeid voor vrouwen. De conservatieven wonnen het. In de jaren 30 kwamen steeds meer wetten die vrouwen van de arbeidsmarkt moesten dringen. Zo mochten getrouwde vrouwen vanaf 1932 geen baan meer bij de overheid hebben als hun man ook werkte. Vrouwen kregen steeds moeilijker een uitkering. De steun werd flink verlaagd, maar bleef voor mannen wel een recht.
Massale vrouwenorganisaties
De manier waarop vrouwen de openbare ruimte betraden en probeerden invloed te verwerven verschilde per groepering. De vrouwenbeweging was verdeeld in een arbeiders en een middenklassedeel. Hoewel de burgerlijke vrouwen evenals de socialistische vrouwen voor gelijke rechten streden benadrukten zij dat er ook sekseverschillen waren.
Met name de liberale, communistische en socialistische vrouwen probeerden hun belangen aan te kaarten in de door mannen gedomineerde wereld. Zij waren voor gelijkwaardigheid op alle fronten en hadden in de praktijk een zware dobber aan hun mannelijke politieke geloofsgenoten. De communisten en socialisten hadden alleen voor vrouwenstemrecht en vrouwenrechten gestreden om de positie van de arbeidersklasse te versterken. De mannen zagen een tegenstelling tussen arbeiderstrijd en vrouwenstrijd. Vrouwenstrijd zou de arbeidersstrijd verscheuren. Vrouwen waren vooral aantrekkelijk als stemmers, niet als politici.
Jarenlang was de Bund Deutscher Frauenvereine (BDF) het grootste overkoepelende orgaan voor vrouwengroepen. Al in de negentiende eeuw was zij een voorvechtster geweest van vrouwenemancipatie. De BDF verenigde uiteenlopende vrouwenorganisaties. Onder invloed van het steeds conservatievere klimaat ging ook de BDF een behoudender koers varen. Veel vrouwen die niet aan politieke partijen verbonden waren en veelal een religieuze achtergrond hadden vonden dat niet ver genoeg gaan. Ze wilden zich niet in de 'mannelijke' wereld van de politiek mengen, maar wilden wél aandacht voor 'vrouwenzaken'. Ze geloofden in gescheiden leefwerelden omdat de 'biologische verschillen' tussen mannen en vrouwen dan het best tot hun recht komen. Vrouwen zouden door hun andere geaardheid ook specifieke behoeften hebben. Ze wilden de vrouwelijke levenssfeer los maken van mannelijke inmenging. Dat sloot goed aan bij het algemeen heersende idee: mannen zijn mannen en vrouwen zijn vrouwen.
Vooral de conservatieve burgerlijke vrouwen gingen mee in het anti-feministische klimaat en werden kruisvaarders tegen de decadentie. Miljoenen vrouwen werden actief op politiek gebied. Ze verdedigden 'het recht om vrouw te zijn' en eisten 'bescherming van het huiselijk leven'. Ironisch genoeg betraden zij de publieke sfeer om de privé-sfeer te verdedigen. Ze maakten gebruik van emanciperende wetten om tegen de emancipatie ten strijde te trekken.
De Weimarrepubliek gaf vrouwen 'de belofte van een aan mannen gelijkwaardig bestaan, maar tegelijkertijd werd er van hen verlangd, dat zij een beschermende huiselijke sfeer zouden scheppen die de realiteit van economische malaise, chaos en sociale desintegratie zou verzachten' (2). Vrouwen werden geacht moreel hoger te staan dan mannen. Vrouwen zouden daarom voornamelijk aan vrouwelijke terreinen van het openbare leven willen deelnemen: onderwijs, gezondheid, welzijn, cultuur en religie.
Veel vrouwen verweten mannen dat zij de hun rechten en plichten niet benutten om de maatschappelijke desintegratie tegen te gaan. Een werkloze man kon zijn functie als kostwinner en autoriteit in het gezin niet bekleden. Mannen zouden ook hun verantwoordelijkheden ontvluchten door hun gezinnen te verlaten, hun geld aan drank te verspillen en vergetelheid te zoeken bij vrije vrouwen. Ze droegen zo bij aan de ondergang van de openbare orde en het volk.
De meningen over betaalde arbeid voor vrouwen waren verdeeld. Niet alle vrouwen gingen mee in de anti-feministische hysterie. Joodse vrouwen, bijvoorbeeld, zagen deze hetze verbonden met het opkomend antisemitisme en richtten zelfverdedigingsgroepen op. Ook veel katholieke vrouwen kwamen op voor de belangen van werkende vrouwen. Veel katholieke arbeiders- en boerenvrouwen waren verantwoordelijk voor het gezinsinkomen. De breedste steun voor werkende vrouwen kwam van de vakbonden en de communistische en sociaal-democratische vrouwen. Zij stelden de kapitalisten verantwoordelijk voor de economische crisis.
De nazivrouwen
Conservatieve vrouwen eisten een beloning voor de opofferingen die ze zich tijdens de achtereenvolgende economische crises hadden getroost. Ze eisten een eigen 'Lebensraum', een sociale ruimte waarin vrouwen zich op hun eigen wijze konden ontplooien, dienstbaar konden zijn aan de samenleving en huiselijke rust en tradities konden vormgeven. De vrouwen pleitten voor de herwaardering van 'vrouwelijke' kwaliteiten en overwonnen het socialistisch gelijkheidsdenken.
De conservatieve burgerlijke vrouwen wezen daarmee een claim op de mannelijke ruimte af. Daarmee sloten ze aan bij de denkbeelden van de snel groeiende nationaal-socialistische vrouwenbeweging. Ook die vonden dat vrouwen en mannen geheel eigen taken en verantwoordelijkheden hebben om de staat en de Volksgemeenschap niet tot chaos te laten vervallen.
In de nazi-ideologie leek waardering voor en bescherming van de 'eigenheid' van vrouwen gegarandeerd. De denkbeelden van de nazivrouwen verschilden nogal eens met die van hun mannen. Die achtten zich namelijk superieur. Veel nazi-vrouwen achtten zichzelf echter moreel hoogstaander dan mannen. De vrouwenafdelingen van de NSDAP hadden geen status in de partij en er was ook geen gezagsstructuur die hen verbond met het hoofdbestuur. Ze hadden zodoende geen formele macht in de partij. De vrouwen werden alleen serieus genomen als stemmers en pionnen in de bevolkingspolitiek.
De enorme groei van de partij zorgde voor chaos in de partijstructuren. Daardoor kon zich een bonte verzameling van vrouwenafdelingen ontwikkelen, los van de mannen. Nazi-vrouwen verwierven een eigen sfeer in de marge van de partijactiviteiten. Ze hadden uiteenlopende opvattingen. Sommigen, zoals Pia Rogge-Börner, ondersteunden de eugenetische ideeën over het kweken van een superras (3). Anderen, waaronder Guida Diehl, daarentegen pleitten voor een soort geestelijk moederschap waarin de vrouw de zwakken moest beschermen en verzorgen. Haar woordkeuze was veelal symbolisch en religieus getint. Haar tegenpool was Elsbeth Zander, de eerste vrouwelijke leidster die op de voorgrond trad. In 1926 werd zij hoofd van alle nazi-vrouwen. Zij hield een kruistocht voor het heilige moederschap en voor Hitler. Zij beloofde zich niet te mengen in partijpolitiek, maar zich vooral in te zetten voor gezinswetgeving. Zij was tegen 'het geklets van rijke dames' en trok vooral armere vrouwen aan. Ze sprak veel in termen van strijd en vechten.
Toch vonden al deze vrouwen elkaar. Ze waren allemaal trots op hun vrouw-zijn. Ze vonden bevrediging in het organiseren ter wille van 'de zaak'. En ze waren heilig overtuigd van de biologische aard van hun karakter. De belangrijkste nazi-vrouwen waren nationalist, anti-communist, antisemitisch en streden voor gescheiden leefsferen. Religie en politiek dienen gescheiden te zijn, vonden ze allemaal. Behalve Diehl, die trok de meest conservatieve leden van de BDF en protestante vrouwenorganisaties aan. Zander daarentegen zette zich af tegen de BDF en beriep zich zelden op God. Veel BDF-vrouwen twijfelden aan de vrouwenemancipatie, de nazi-ideologie leek hen meer zekerheid te bieden dan de 'nieuwe vrouw'.
De toewijding van vrouwen aan het nationaal-socialisme was gelijk aan die van mannen, hun taken echter sekse-bepaald. Tot 1933 beten de grote mannenwereld en de kleine vrouwenwereld van de nazi-partij elkaar niet. Er werden vele opvattingen naast elkaar getolereerd zolang er maar totale gehoorzaamheid aan Hitler was. Ambitieuze mensen konden in deze sfeer makkelijk hun gang gaan. De nazi-vrouwen genoten een ongekende vrijheid en waanden zich onderdeel van een groots 'religieus'-politiek reveil. Toen Hitler aan de macht kwam, moesten allerlei emotionele beloftes in beleid omgezet worden. Het was de heilige taak van vrouwen geweest om te helpen bij de opbouw van de natie. Maar met het aantreden van het nazi-regime werden de vrouwen in de partij onder toezicht van mannen gesteld.
Gertrud Scholtz-Klink werd in 1934 als Reichsfrauenführerin aangesteld en bleef dat tot 1945. Zander en Diehl werden gepasseerd. De nazi's achtten vrouwen slechts een aanvulling op de heldhaftige en strijdende mannen. Ze zouden ongeschikt zijn om beleid te maken. Toch was er volgens de nazi's een vrouwenorganisatie nodig. De leidster daarvan moest bescheiden, volgzaam, capabel en niet controversieel zijn. Ze moest ondergeschikt zijn aan de mannelijke leider van de Frauenschaft, Hilgenfeldt. Als zijn plaatsvervangster kreeg Scholtz-Klink de hoogste partijfunctie voor een vrouw.
Scholtz-Klink begon haar activiteiten eind jaren twintig binnen de National-Sozialistische Frauenschaft. De vrouwen van de Frauenschaft deden vooral aan liefdadigheid en zorg voor SS- en SA-mannen. Daarnaast richtte zij zich op de geestelijk-culturele opvoeding van jonge meisjes tot rasbewuste Duitse vrouwen en actieve leden van de Duitse volksgemeenschap.
Reichsfrauenführerin Scholtz-Klink begon direct alle vrouwenorganisaties gelijk te schakelen. Alle organisaties dienden zich aan te sluiten bij de nazi's of zich op te heffen. De vrouwenorganisatie wilde vrouwen volgzaam en kneedbaar maken, uit de politiek te houden en tegelijk inzetten voor de volksgemeenschap. De burgerlijk-conservatieve en religieuze vrouwenorganisaties lieten zich zonder veel protest onderbrengen bij de nazipartij. Veel denkbeelden kwamen al overeen.
Het geheel van vrouwenorganisaties werd behandeld met onverholen geringschatting en onverschilligheid. Van daadwerkelijke invloed op beleid was geen sprake. Scholtz-Klink was een echte aanhangster van de nazistische ideologie dat vrouwen in het gezin horen. Toch vond zij dat hoog opgeleide vrouwen geen kans kregen hun talenten te ontplooien en zich in te zetten voor de volksgemeenschap. Ze constateerde in 1938 dat zij nooit met Hitler over de belangrijkste aspecten van haar werk heeft kunnen praten. Maar Scholtz-Klink schikte zich in het onvermijdelijke en deed haar 'natuurlijke' rol van ondergeschikte eer aan.
Vrouwen in Nazi-Duitsland
Vrouwen hebben een speciale taak als moeder binnen het gezin. Die taak werd gepropageerd, geherwaardeerd en verheerlijkt. Met die ideologie en met strenge leefregels werden de vrouwen van nazi-Duitsland in het gareel gehouden. De indoctrinatie kwam van hogerhand via de opvoeding, jeugdbewegingen en school. Door staatssubsidies, vrijetijdsbesteding, radioprogramma's en cursussen in huishoudelijk beheer werden vrouwen, maatschappelijk werksters en opvoedsters werk en carrièremogelijkheden gegeven. Hoe het volk te dienen stond voorop volgens propagandaminister Goebels en Scholz-Klink. De tijd van het persoonlijke geluk was voorbij; het individu was ondergeschikt aan de massa. Gezinsgeluk was niet het doel, maar een middel om het nationale doel te verwezenlijken.
Alle vrouwelijke opofferingen werden openlijk beloond en gewaardeerd. Binnen de nazistische vrouwenorganisaties konden vrouwen zich bezig houden met zaken waar ze anders niet mee in aanraking zouden komen. Leidsterschap, sportieve uitingen, het zichtbaar worden van meisjes- en vrouwenwerk en waardering daarvoor. Dat was de beloning voor hun inzet. Dat er geen daadwerkelijke zelfbeschikking en macht bij kwam kijken drong blijkbaar (nog) niet tot de meeste vrouwen door. Of ze vonden het niet belangrijk.
De nazi's namen de vrouwenmaatregelen voortvarend ter hand. Meteen in 1933 werden alle getrouwde vrouwelijke ambtenaren ontslagen, ook die in het onderwijs. Dat gold ook voor andere vrouwen die onderhouden konden worden door vader of broer. Meisjes mochten geen hoger en wetenschappelijk onderwijs meer volgen, met uitzondering van huishoudkunde. De vrouwen werden weliswaar naar huis en haard verbannen maar tegelijkertijd opgeëist voor het nazisme. In het kader van de bevolkingspolitiek werden talloze maatregelen genomen om grote gezinnen van het 'goede' Duitse ras te begunstigen. Deze bevolkingspolitiek was bedoeld om een ras van übermenschen te kweken die konden dienen als soldaten en als afzetmarkt voor Duitse producten.
Bevolkingspolitiek
De bevolkingspolitiek had grote invloed op vrouwen. In 1933 werd de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' uitgevaardigd. Mensen werden gedwongen gesteriliseerd bij vermeende "aangeboren zwakzinnigheid, schizofrenie, chronische (manisch-depressieve) krankzinnigheid, erfelijke vallende ziekte en zwaar alcoholisme". Alle mogelijke lichamelijke en geestelijke afwijkingen waren immers een bedreiging van een 'gezond' ras. Baby's die het leven 'onwaardig' zouden zijn, werden later onder het nazi-regime vermoord.
Vrouwen werden gestimuleerd om te trouwen zodat het kindertal weer zou stijgen. De nazi's probeerden het huwelijk aantrekkelijk te maken door jonge bruidsparen een lening van 1000 mark te geven. Bij de geboorte van elk kind werd een kwart van de lening ingelost. Bij het vierde kind was de lening 'afbetaald'. Vrouwen met veel kinderen werden in het openbaar beloond met het zogenaamde moederkruis. Deze decoratie werd uitgedeeld aan vrouwen met minstens 4 kinderen.
Vanaf 1935 werd de propaganda voor het zogenaamde biologische huwelijk steeds sterker. De geslachtsdaad werd volledig losgekoppeld van de seksualiteit als bron van lust. (4) Seksualiteit stond ten dienste van het maken van sterke, gezonde kinderen. Elke geboorte moest een 'Führerdienst' zijn: een kindje maken voor Hitler. Kinderen krijgen en moeder worden was geen privé-zaak maar een dienst aan het volk en de natie. De propaganda was met name gericht op meisjes.
Maar ondanks de enorme propaganda vond het modern industriële gezin van moeder, vader en twee kinderen steeds meer ingang. Onder het nationaal-socialisme steeg het aantal huwelijken wel maar werden de gezinnen steeds kleiner. De huwelijkslening en het moederkruis waren niet voldoende stimulans om veel kinderen te nemen.
Op de Neurenberger Partijdag van de NSDAP in 1935 werd de 'Wet ter Bescherming van Duits bloed en Duitse eer' afgekondigd. De zogenaamde Neurenbergerwetten werden gevormd door een aantal rassen-hygiënische maatregelen. De Neurenbergerwetten verboden huwelijken en seks tussen Arische en niet-Arische Duitsers.
Er kwam tevens een streng verbod op abortus voor Arische vrouwen. Medici die bij een abortus betrokken waren werden bestraft met 5 à 10 jaar concentratiekamp. Naar schatting vonden er in 1933 ongeveer 1 miljoen abortussen in Duitsland plaats; in 1938 was dit gedaald tot ongeveer 200.000. De officiële statistieken spreken dan overigens van 'miskramen'. Tegelijkertijd kwam er vrije abortus voor Joodse vrouwen. Na het aan de macht komen van de nazi's werd het ook steeds moeilijker om aan anticonceptiemiddelen te komen. Deze zouden de bevolkingsaanwas verkleinen. In 1937 werd in het geheim tot sterilisatie van alle gekleurde Duitse kinderen besloten. Dit werd ook daadwerkelijk uitgevoerd na officiële goedkeuring van hogerhand.
Een minder bekende peiler van de bevolkingspolitiek vormden de Lebensbornklinieken. Het eerste Lebensborntehuis werd in 1936 opgericht in het Beierse Steinhorn. Later kwamen er ook in het Noorwegen, Frankrijk, Nederland en België, waar ook Nederlandse vrouwen en kinderen terechtkwamen. Deze klinieken zijn door Himmler in het leven geroepen en waren met name een SS-aangelegenheid. In eerste instantie waren de klinieken bestemd voor vrouwen van SS-officieren en soldaten die in verband met de oorlog alleenstaand waren. De vrouwen die in aanmerking kwamen voor de klinieken werden geselecteerd op raskenmerken. Het doel was mensen van het hoogwaardige ras te kweken, een nieuwe elite die het 1000-jarige rijk moest gaan besturen.
Moeders die hun kinderen in de klinieken baarden, en soms afstonden, deden dit nogal eens omdat er geld en eten tegenover stonden. Bovendien werden alleenstaande moeders, waarvan er een aantal ook ongehuwd was, 'ontlast' van de opvoeding. In eerste instantie gebeurde dit vrijwillig, later werden vrouwen steeds vaker gedwongen hun kinderen af te staan. Deze kinderen werden ondergebracht bij Arische gezinnen die hen op een nationaal-socialistische wijze opvoedden.
In 1939 begonnen de nazi's in Polen jonge meisjes te kidnappen. Ze werden geselecteerd op hun Arische kenmerken en naar de klinieken gebracht. Met hormoonpreparaten werden zij versneld geslachtsrijp gemaakt om al op jonge leeftijd kinderen van SS-officieren te kunnen baren. De selectie was vrijwel geheel in handen van vrouwelijke artsen.
Zieke en gehandicapte kinderen die in de klinieken geboren werden voldeden niet aan het ideaalbeeld van gezonde en elitaire kinderen. Zij werden aan de dokter van het tehuis 'uitbesteed': die deed er medische proeven op en vermoordde ze na enkele weken. Dit werd euthanasie genoemd. Meer dan 90 duizend kinderen zijn bij de Lebensborntehuizen betrokken geweest.
Het gezinsdenken
Na de machtsovername hoefden de nazi's weinig aan de anti-homowetgeving te veranderen. Wel werd 'paragraaf 175' strenger gehandhaafd. Daarin was het verbod op homoseksualiteit vastgelegd. Het werd als tegennatuurlijk beschouwd, als een ziekte en eveneens als bedreiging voor het aantal geboortes. Seksualiteit tussen vrouwen was niet verboden. Het werd eenvoudigweg niet serieus genomen en dus niet als bedreigend ervaren. Vrouwen zouden op seksueel gebied passief zijn en het leek ondenkbaar dat ze hun eigen seksualiteit zouden kunnen bepalen.
Mannen én vrouwen kwamen echter, onder de noemer van asociaal gedrag, toch vanwege hun homoseksualiteit in concentratiekampen terecht. Iedereen die zich probeerde te onttrekken aan de nationaal-socialistische normen en waarden kon dit etiket opgeplakt krijgen.
In 1934 werd de top van de SA onder het mom van homoseksuele betrekkingen gezuiverd. In feite betrof het hier een machtsstrijd om de SA onschadelijk te maken. In 1941 voerde Himmler de doodstraf in voor SS-ers en politiefunctionarissen die homoseksuele betrekkingen hadden. In bepaalde kringen van de nationaal-socialisten bestond een ambivalente houding ten aanzien van homoseksualiteit. Zij stonden een mannenmaatschappij voor waarin intense emotionele verbondenheid tussen mannen juist verheerlijkt werd.
De nazi's verhieven het strikte rollenpatroon tot één van de belangrijkste ideologische pijlers. Naast ras was sekse hun belangrijkste ordeningsprincipe. Maar het gezin als hoeksteen van de samenleving was bij de nazi's vooral een symbolische kwestie. De opvoeding van de jeugd vond grotendeels plaats in jeugdkampen en jeugdorganisaties. Ook het moederschap kwam buiten het gezin om in directe staatsdienst te staan. De verheerlijking van het moederschap verhulde dat vrouwen in Lebensbornklinieken puur als broedmachines werden beschouwd en van politieke macht werden ontdaan. Het moederschap was ook niet heilig voor Joodse vrouwen. Die mochten zich laten aborteren en steriliseren. In de Tweede Wereldoorlog werden vele Joodse vrouwen in concentratiekampen onder dwang gesteriliseerd. Al deze wetten en maatregelen laten zien dat de nazistische politiek racisme en anti-feminisme met elkaar verbindt. Het kweken van een superieur, Arisch ras is hoofddoel en maakt alle politieke rechten van vrouwen ondergeschikt aan een hoger doel.
Waren het de sociale en economische omstandigheden die vrouwen deed verlangen naar een sterke leider? Was het de mogelijkheid om zich terug te trekken in een eigen en veilige, door vrouwen gedomineerde, levenssfeer? Of was het juist dat jonge, goed opgeleide en ambitieuze vrouwen hun kans schoon achtten hun individuele emancipatie in een sterk veranderende samenleving gestalte te geven? Verschillende groepen vrouwen hebben hun eigen redenen gehad om zich niet te verzetten de nazi's. Uit afkeer van de door mannen gedomineerde politiek of juist door iets te winnen te hebben.
De nazi's zijn democratisch aan de macht gekomen. Zelf zeiden ze: 'met behulp van de democratie zullen we diezelfde democratie vernietigen'. Voor de nazi-vrouwen ging een soortgelijke redenering op: ze gebruikten de nieuwe vrijheden die de emancipatie aan vrouwen gaf om de emancipatie om zeep te helpen. Waar de vrouwen grip op hun eigen leven probeerden te verwerven werden ze juist ontdaan van hun zelfbeschikkingsrecht. Paradoxaal genoeg betraden vrouwen in de twintiger en dertiger jaren meer dan ooit de publieke sfeer. Deze intrede was sterk ideologisch ingekaderd. Elke stap, elke bewegingsvrijheid werd gerelateerd aan de nationaal-socialistisch ideologie en ondergeschikt gemaakt aan het volksbelang.
Nederland
In 1917 werd in Nederland het algemeen actief en passief kiesrecht voor mannen ingesteld en in 1922 konden vrouwen voor het eerst deelnemen. In vergelijking met andere landen was dat zeer laat. Vóór 1917 hadden de liberalen de grootste aanhang. Zij fungeerden in de negentiende eeuw als samenbindend 'nationaal' element. Daarna kwamen de twee belangrijkste confessionele zuilen, de katholieke en protestante, aan de macht. In 1922 werd de confessionele macht nog vergroot. Waarschijnlijk stemden politiek onervaren vrouwen mee met hun vaders of echtgenoten. Nederland kende daarna een grote electorale stabiliteit, veroorzaakt door de verzuiling. Ongeveer 80% van alle katholieken stemden op de Rooms-Katholieke Volks Partij. Ook gereformeerden en hervormden stemden op hun 'eigen' partijen. Niet-kerkelijken stemden vrijwel niet op confessionele partijen.
Tegen de jaren 30 had elke zuil zich tot in de kleinste aspecten van het leven apart georganiseerd, van politieke partijen tot muziekverenigingen. Deze netwerken sneden dwars door stands- en klassenverschillen en verdeelden de maatschappij in verticale 'zuilen'. De afgrenzing naar andere groepen was scherp. Omdat de levensbeschouwelijke grondslag van zuilen niet klassegebonden was impliceerde dat klassensamenwerking. De zuilen omvatten zowel de openbare als privé-sfeer. De rooms-katholieken vormden de meest homogene zuil. Verder was er een protestantse zuil, die bestond uit verschillende protestants-christelijke groeperingen. Daarnaast waren veel mensen georganiseerd op basis van een seculiere ideologie. Het verticale principe was daar minder aanwezig. Toch kon de socialistische arbeidersbeweging met zijn vele instituties en organisaties als zuil omschreven worden. Pas de laatste decennia is de verzuiling verminderd.
Het rechts-autoritaire gedachtegoed
In de twintiger en dertiger jaren kende Nederland, net als in Duitsland, ook een toenemend conservatisme. "De invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 en het actieve vrouwenkiesrecht in 1919, de invoering van de achturige werkdag (al snel weer teruggedraaid) en van enige sociale voorzieningen, hebben niet geleid tot een politiek overwicht van links. Het is de coalitie tussen protestants-christelijken en rooms-katholieken, die haar stempel is blijven drukken op de economische, sociale en politieke verhoudingen - tot aan de Tweede Wereldoorlog" (5). Ook in Nederland sloeg de crisis in de jaren dertig hard toe. Hij kwam weliswaar langzamer op gang maar bleef ook langer doorwerken. Het aantal werklozen liep op van 50 duizend in 1929 naar rond de 525 duizend in 1936. Er waren toen 8 miljoen Nederlanders. Officieel waren op het dieptepunt van de crisis 4% vrouwen werkloos, maar in werkelijkheid veel meer.
Tijdens de crisis voerden de opeenvolgende confessionele of confessioneel-liberale kabinetten - de meeste onder de ARP-voorman Colijn - een beleid van loonsverlaging en bezuinigingen op de uitkeringen. Dat kon de crisis niet keren en veroorzaakte veel onrust. De sociale strijd laaide in het begin van de jaren 30 nog hoog op. Er waren stakingen in de Twentse textielindustrie en in Amsterdam was de Jordaan oproer. Daarna greep berusting in de arbeidersklasse om zich heen. Werkloosheid of de angst daarvoor bepaalde voor veel mensen het dagelijkse leven. Steeds meer mensen verlangden naar gezagsversterking en gezagsherstel.
De vrouwenkwestie
In de periode voor 1917 waren de opvattingen over seksualiteit, voortplanting en de rol van de vrouw verschoven. Vrouwen hadden toegang gekregen tot onderwijs en betaalde arbeid en de juridische positie van vrouwen was verbeterd. In 1919 kregen vrouwen het algemeen kiesrecht. De verwachtingen van de vrouwen waren hooggespannen over de toekomstige politieke veranderingen. Dat liep uit op een teleurstelling. In de jaren 20 waren er slechts 7 en in de jaren 30 nog maar 4 vrouwen op de 100 Tweede Kamerleden.
Tussen de Wereldoorlogen werd er veel gesproken over de leefomstandigheden van een grote groep verpauperde mensen: de 'sociale kwestie'. Het debat ging over huisvesting, hygiëne, zedenkwesties en het grote kindertal. De Neo-Malthusiaanse Bond werd steeds actiever. De Bond was voor vrije abortus en wilde homoseksuelen en heteroseksuelen gelijk stellen voor de wet. Ook pleitte men voor gelijke seksuele, economische en juridische rechten voor mannen en vrouwen. De Bond gebruikte de praktijk van clandestiene abortussen als schrikbeeld om het belang van seksuele voorlichting en voorbehoedmiddelen te propageren.
Vrouwen waren erg onbekend met hun eigen lichaam en seksualiteit. Van enige zelfbeschikking kon zo geen sprake zijn. De kerk en de heersende opvattingen over moraal speelden een rol in het onwetend houden van vrouwen. Seksualiteit was er puur voor de voortplanting; plezier beleven aan seks was uit den boze. Kinderen waren een geschenk van God en voorbehoedmiddelen en abortus was zondigen tegen Gods wil, aldus de conservatieve confessionele opvatting.
Het actieve aandeel van vrouwen in de Bond werd na 1920 kleiner. Steeds minder vrouwen deden mee aan het bestuurswerk. De artsen die aan het hoofd stonden van de consultatiebureau's waren allen mannen. Daarvoor waren het altijd vrouwen die hulp boden op het gebied van anticonceptie. Ook hier kregen vrouwen steeds minder een rol in het openbare leven.
Hoger opgeleide en betaald werkende vrouwen kregen later en minder kinderen. En naarmate de crisis zich verdiepte daalde het geboortecijfer. Door de armoede gedwongen ondergingen vrouwen meer abortussen en maakten ze meer gebruik van voorbehoedmiddelen. De grote werkloosheid werd de aanleiding tot een politiek debat over de positie van vrouwen in de publieke sfeer. Velen vonden vrouwenrechten minder belangrijk in tijden van crisis.
Begin jaren 20 werd het gewoon gevonden als meisjes en ongehuwde vrouwen betaald werk deden. Er werd evenwel verwacht dat ze ermee ophielden als ze gingen trouwen. Er was vooral kritiek op getrouwde vrouwen met kinderen die betaalde arbeid verrichtten.
Het negentiende eeuwse huwelijksideaal van de allengs conservatiever wordende middenklasse kreeg een stevige basis onder de gehele bevolking. Het huwelijksideaal omvatte ook een nadrukkelijke scheiding tussen de mannelijke en vrouwelijke leefsfeer. De liberalen en socialisten bleven echter de gelijke rechten voor vrouwen benadrukken.
Tussen de Wereldoorlogen nam de beroepsarbeid van vrouwen en meisjes een steeds belangrijker plaats in op de politieke agenda. De gehuwde vrouw zou, wanneer zij buitenshuis betaald werk verrichtte, een plaats bezet houden die eigenlijk een man toebehoorde. Niet alleen mannen dachten er zo over. A.C. Veen-Brons, een voormalig strijdster in de vrouwenbeweging, schreef tussen 1925 en 1939 onder het pseudoniem Famke een hele reeks brochures en artikelen waarin zij pleitte voor haar 'nieuw-feministische' ideeën. Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen dacht zij dat het geluk voor jonge vrouwen onbereikbaar werd "enerzijds door de kunstmatig opgeschroefde nivelleering der beide seksen, die de Ultra-feministen tot het uiterste doordrijven, anderzijds door een enormen aanvoer van goedkoope vrouwelijke arbeidskrachten, die den jongeman in zijn opschuivingskansen, en zijn kansen 'om aan den slag te komen' sterk belemmert, met als gevolg, dat de huwelijksleeftijd steeds verder achteruit geschoven wordt." (6)
Maatregelen ten aanzien van vrouwen
In de jaren 20 en 30 woedde een debat over de vraag of vrouwen betaalde arbeid mochten verrichten en met name of getrouwde vrouwen dat mochten. Ook welke arbeid dan geschikt was voor vrouwen werd stevig bediscussieerd. Voor de conservatieven was iets 'typisch vrouwenwerk' als niet in strijd was met 'de vrouwelijke aard'. Daaronder vielen uiteraard verzorgende, opvoedende, huishoudelijke beroepen. Arbeid die met de ruwe mannenwereld geassocieerd werd, zoals werken in een café, werd afgekeurd. Anderen maakten geen onderscheid. De heftigheid waarmee vrouwenarbeid bediscussieerd werd is vergelijkbaar met de abortuskwestie in de zeventiger jaren.
Formeel hadden overheidscirculaires en wetsontwerpen in de dertiger jaren alleen betrekking op de beroepsarbeid van getrouwde vrouwen. Maar uit de discussies bleek dat het recht op betaalde arbeid voor alle vrouwen in het geding was. Daarmee werd ook duidelijk welke positie vrouwen in de maatschappij toegedacht werd.
De hoofdtegenstelling was die tussen de 'natuurlijke bestemming' van de vrouw binnen het gezin als echtgenote en moeder en die van het recht op betaalde arbeid en zelfbeschikking. Probleem was dat voor veel vrouwen betaalde arbeid noodzakelijk was om het gezin te onderhouden. Daarbij was er ook nog de dubbele belasting voor vrouwen die naast hun betaalde arbeid ook nog het huishouden en de opvoeding van hun kinderen gestalte moesten geven. De discussie mondde uit in een reeks voorstellen en maatregelen. In 1932 verscheen er een circulaire met de aanbeveling om gehuwde vrouwen niet langer als ambtenares te benoemen. In 1934 werd in het rijks-ambtenarenregelement opgenomen dat vrouwelijke ambtenaren bij in huwelijk treding in principe worden ontslagen. Dit gold ook voor vrouwen die al samenwoonden of gingen samenwonen. In 1935 werd wettelijk vastgelegd dat ook onderwijzeressen in principe ontslagen worden bij in huwelijk treding. In 1936 werd via een amendement wettelijk vastgelegd dat gehuwde onderwijzeressen daadwerkelijk ontslagen worden, behalve als ze kostwinsters zijn. Daarnaast werd er een wetsontwerp ingediend dat het aantal vrouwelijke fabrieksarbeidsters diende te beperken. Na aanvankelijk aangenomen te zijn strandde dit wetsontwerp na protest bij de Hooge Raad van Arbeid.
In 1937 werd het beruchte wetsontwerp Romme ingediend dat een verbod wilde op elke arbeid buitenshuis van getrouwde vrouwen, kostwinsters uitgezonderd. In de toelichting op het Wetsontwerp getiteld 'Eene gehuwde vrouw mag arbeid verrichten' staat "naar natuurlijk bestel dient de man de kostwinner van het gezin te zijn en heeft de vrouw tot taak de verzorging van het gezin (uitgangspunt is niet het verbieden van bepaalden arbeid, maar een verbod van arbeid van de gehuwde vrouw als zoodanig terwillen van de bescherming van het gezin)" (5).
Tussen 1909 en 1930 was het aantal betaald werkende vrouwen in Nederland slechts met 1% toegenomen tot 19,2%. Steeds minder meisjes werden dienstbode. Meer en meer werkten ze in de handel, het verkeer, de vrije beroepen en het onderwijs. Dat vrouwen duidelijk alleen als zondebok gebruikt werden bleek uit de arbeidsplicht voor echtgenotes en dochters van werkloze mannen.
Gehuwde vrouwen zouden de arbeidsplaats van mannen pikken. Dit kon echter niet met feiten onderbouwd worden. Het merendeel van de gehuwde vrouwen werkte in banen waarin zij niet door mannen vervangen konden worden. Het ging om typische vrouwenberoepen en om werk in familiebedrijven. Daarnaast vormde het percentage gehuwde vrouwen op de totale beroepsbevolking nog geen 2%. Het aantal vrijkomende plaatsen bij ontslag was dus heel gering. Bovendien gaven veel werkgevers de voorkeur aan vrouwelijke werkneemsters omdat die maar 30 tot 50 procent betaald hoefden te worden van wat mannen kregen. Bij deze maatregelen ging het er blijkbaar niet om mannenwerkloosheid te bestrijden als wel om vrouwen terug te verwijzen naar het gezin. Het ging om een morele seksistische kwestie.
Het debat rond deze kwestie had in 1934 al geleid tot oprichting van het 'Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw'. In 1938 hadden zich 20 vrouwenorganisaties bij het Comité aangesloten. De succesvolle en massale campagne leidde uiteindelijk tot het intrekken van het wetsontwerp van Romme.
De vorming van meisjes en vrouwen
Alle facetten van het leven werden binnen de zuilen vormgegeven. Dat gold ook de opvoeding en vorming van jongeren. Dit gebeurde binnen het gezin, de kerk en soms op school. Maar daarnaast namen velen jongeren deel aan jeugdorganisaties. Die werden meestal door volwassenen geleid. Een enkele, zoals de gereformeerde, door de jongeren zelf. De vorming was bij meeste gezindten gericht op de 'natuurlijke bestemming' van de jongere. De confessionelen benadrukten in de vrouwenbonden en jeugdzorg dat vrouwen en meisjes specifieke eigenschappen hadden die hen geschikt maakten voor de rol als moeder, echtgenote, huishoudster en verzorgster. Deze eigenschappen waren bijvoorbeeld geduld, opofferingsgezindheid, fijngevoeligheid en takt. De opvoeding was daarmee een voorbereiding op de latere rol in het gezin.
De confessionele vrouwen- en meisjesbonden hechtten hun goedkeuring aan betaalde arbeid in 'vrouwelijke' beroepen waar de 'vrouwelijke' eigenschappen tot hun recht konden komen. Na het huwelijk dienden vrouwen zich aan het gezin te wijden. De socialisten vonden dat betaalde arbeid voor vrouwen een recht was, alleen al omdat het vaak financieel noodzakelijk was. Hoewel ook de socialisten de vrouw primair als moeder en huisvrouw zagen gingen zij uit van gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De vrouwenbond en de jeugdbeweging van de sociaal-democraten, de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), hielden zich in eerste instantie bezig met de vorming van vrouwen en meisjes tot goede socialistes en pacifistes. In tegenstelling tot andere jeugdbewegingen was de AJC gemengd. Hoewel ook de AJC een rolverdeling kende in taken, konden de meisjes er een veel actievere rol spelen dan in de rest van de maatschappij was toegestaan. Overigens gold dat in mindere mate ook voor de andere vrouwen- en meisjesbonden. Ofschoon zij zich officieel niet met politiek inlieten, hielden zij zich steeds meer bezig met maatschappelijke en politieke kwesties.
Nationaal-socialisme in Nederland
In Nederland waren er tussen de Wereldoorlogen wel 100 rechts-autoritaire partijen. De in 1931 opgerichte Nationaal Socialistische Beweging (NSB) was daarvan de bekendste. De NSB speelde in op onvredegevoelens. Men uitte kritiek op de traditionele machtsdeling tussen de zuilen die in de politiek veel compromissen met zich meebracht en ervoor zorgde dat er traag gereageerd werd op de economische crisis. Met het wegvallen van de verbindende invloed van de liberalen wierp de NSB zich met haar program van 'nationale eenheid' op als verzoener. De partij stelde het nationaal belang boven het groepsbelang en het groepsbelang boven het individuele belang. De NSB was voor een krachtig staatsbestuur en voor tucht, orde en solidariteit tussen de klassen. Dit werd het 'Leidend Beginsel' genoemd. De NSB stelde Mussolini's corporatisme tegenover de parlementaire democratie. De keuze voor het nationaal-socialisme was een keuze tegen het internationale socialisme. De NSB speelde in op de algemene angst voor klassenstrijd, revolutie, chaos en 'grauwe gelijkschakeling'. Anders dan de Duitse nazi's stond men niet negatief ten opzichte van het christendom. In het begin trok de NSB vooral mensen aan die niet tot de zuilen behoorden. NSB-stemmers waren ontevreden boeren en middenstanders en wat landarbeiders. Maar de NSB had ook aanhang onder hoge ambtenaren, artsen en advocaten. De NSB creëerde in wezen een nieuwe zuil. De beweging kende ook een eigen paramilitaire organisatie, de zogenaamde Weerafdelingen. Daarnaast had de NSB ook een afdeling voor de Jeugd, de 'Nationale Jeugd Storm', een vrouwenbond en een eigen vakbond.
Het aantal NSB-leden bedroeg in 1933 slechts 900. In 1935 echter kreeg de NSB 2 zetels in de Eerste Kamer. Het aantal leden bedroeg toen 33 duizend. In 1937 behaalde men 4 zetels en was het ledental gestegen tot 52 duizend. Na 1936 daalde het aantal ledental langzaam maar zeker. Bij het uitbreken van de oorlog waren het er nog zo'n 32 duizend. In de eerste jaren was er geen sprake van rassenleer of antisemitisme. Maar na 1935 kreeg de NSB steeds meer een nationaal-socialistisch karakter. Onder aanvoering van Rost van Tonningen werd Hitlers NSDAP steeds meer als voorbeeld gezien. In 1938 werd het Joodse volk door de NSB als 'de vijand' aangeduid. Na 1940 mag de NSB als enige partij van de Duitsers blijven bestaan. Van de 20 tot 25 duizend Nederlanders die in Duitse militaire dienst treden is 40% NSB-lid.
De NSB en de vrouw
Vanaf 1933 verscheen het NSB-blad 'Volk en Vaderland'. In de eerste jaargang verscheen maar 1 artikel over vrouwen. Het tweede artikel werd een jaar later geplaatst. Daarna verscheen nagenoeg wekelijks de rubriek 'De Nederlandse Vrouw' onder redactie van mevrouw G. Gunning. Zonder opgaaf van redenen verdween deze rubriek in 1935. Vanaf september 1938 werd er weer incidenteel over vrouwen geschreven. Vaak in de indirecte vorm van gedichtjes, terloopse opmerkingen en reclame.
Het NSB-vrouwbeeld sloot nauw aan bij de christelijke huwelijksbeschouwing en heersende conservatieve ideeën. Volgens de NSB zijn vrouw en man biologisch en psychologisch niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. De vrouw is onzelfzuchtig, bereid tot dienen, spaarzaam en houdt de zedelijkheid in ere. De man is moedig, gedisciplineerd, zorgt voor de tucht en orde in het gezin en heeft een scherp vermogen tot 'zuiver' denken. "Het is van groot volksbelang dat ook de vrouwen zich geestelijk en lichamelijk ontwikkelen op de wijze als past bij de gaven van hart, hoofd en lichaam, die haar geschonken zijn. Wij ontkennen de juistheid van de Marxistische leuze: 'de vrouw zonder verschil gelijk aan de man'. Deze leuze is tegennatuurlijk en voert in de praktijk tot morele en financiële misstanden, tot schade zowel van de maatschappij als van de vrouw. Mannen en vrouwen zijn niet gelijk, zij vullen elkander op gelukkige wijze aan". (5)
Slechts een enkele keer erkende de NSB openlijk dat de partij vond dat de man boven de vrouw stond. Gunning haalde eens de Bijbel aan om dit te legitimeren: "En tot Uw man zal Uw begeerte zijn en hij zal over U heerschappij hebben" (5). De hiërarchische verhouding tussen de seksen was in overeenstemming met de algehele hiërarchie die de NSB voorstond. Het huwelijk zou het geestelijk doel voor de vrouw zijn, en voor de man was het voorwaarde voor zijn levensvervulling: staatsburger zijn.
De taken die vrouwen volgens de NSB hadden waren de goede zeden bewaren, godsdienstig zijn en het gezin 'verheffen'. Daarnaast moesten vrouwen de eigenschappen van het Nederlandse volk in ere houden, ofwel vaderlandslievend en gezond zijn. Praktisch fascisme voor de NSB-vrouwen uitte zich in collecteren, propaganda maken door middel van huisbezoeken, vlaggen maken en de sociale verzorging van kameraden.
In 1938 werd de Nationaal-Socialistische Vrouwen Organisatie (NSVO) opgericht door de NSB. Men organiseerde cursussen over naaien, koken, volksdansen en ziekenverpleging. Verder waren de NSB-vrouwen actief op scholen om geld in te zamelen en 'linkse indoctrinatie' tegen te gaan. Later gingen ze zich ook bezighouden met begrippen als ras, lots- en bodemverbondenheid. Na 1940 pleitten de vrouwen voor sterilisatie van 'misdadige elementen', 'asocialen' en geestelijk gehandicapten. Erfelijkheidsleer, bevolkingspolitiek en rassenhygiëne werden onderdeel van het NSVO-cursussenpakket. Door de NSVO kregen vrouwen een actieve rol in de maatschappij, al werd die niet politiek genoemd. Dat was het echter wel. NSVO-vrouwen hadden de plicht de nationaal-socialistische gedachte te verspreiden door hun praktische werk.
Voor ongehuwde vrouwen had de NSB de leuze: 'De vrouw heeft recht op werk dat bij haar past'. Ze hoefde niet helemaal uit het maatschappelijk leven te verdwijnen, maar diende wel aan banden te worden gelegd. In de loop der jaren stelt de NSB al naar gelang de economische omstandigheden zijn mening bij over de maatschappelijke deelname van getrouwde vrouwen. Aanvankelijk wees de partij arbeid van gehuwde vrouwen resoluut af. Wel hielden zij een voorbehoud voor het geval het in het belang van het Volk was. Dit werd gerijmd door te zeggen dat vrouwen niet minderwaardig waren en dus tot hetzelfde in staat waren als mannen. Toen in de Tweede Wereldoorlog mannen afwezig waren en er gaten in het productieproces vielen werden vrouwen geacht hun plaats in te nemen en ook de voorheen als mannelijk bestempelde taken over te nemen.
Sommige vrouwen dachten dat door een stapje terug te doen hun mannen weer aan het werk konden en een fatsoenlijk gezinsinkomen konden inbrengen. Door thuis te blijven hoefden ze zich 'slechts' te wijden aan de opvoeding en het huishouden en waren zij verlost van de keerzijden van de betaalde arbeid. De ideeën over de vrouw verschilden niet erg met die van de christenen. Maar terwijl confessionele vrouwen hun leven invulden voor God, deden nationaal-socialistische vrouwen dat voor de Leider en het Volk. Daarnaast was de NSB voor abortus en sterilisatie bij bepaalde vrouwen. Deze ideeën sloten niet aan bij de confessionelen.
De confessionelen en het nationaal-socialisme
De NSB wilde de verzuilde maatschappij en de aan kerkgenootschappen verbonden politieke partijen overstijgen. Toch zag de NSB in dat voor een brede nationalistische beweging de kerken mee moesten doen. De NSB koos voor een neutrale houding ten opzichte van de kerken. Het christendom diende beschermd te worden. Tegelijkertijd zei het 'Leidend Beginsel' echter dat het algemeen belang boven het groepsbelang ging. In het begin van de dertiger jaren werd het fascisme in katholieke en protestantse kringen als een waardevolle buffer tegen het communisme gezien. Ook het herstel van orde en gezag door Hitler en Mussolini kreeg waardering uit confessionele kring. Er waren toen 4 predikanten in de NSB-partijtop als spreker en ideoloog actief.
Door de groei van de NSB raakten de confessionelen echter bezorgd over de verzwakking van de eigen bolwerken. De confessionele regering verbood ambtenaren in 1933 NSB-lid te worden. De rooms-katholieken en gereformeerden vreesden dat de nationaal-socialisten net als in Duitsland de staat in handen zouden krijgen. Dan zouden confessionele groepsbelangen, rechten en vrijheden in het gedrang komen. De NSB verklaarde daarop dat de kerken hun rechten, onafhankelijk van de staat, konden behouden. Binnen een jaar had de NSB een staatsleer met christelijke begrippen.
Hoewel de NSB in 1935 een flinke verkiezingsoverwinning behaalde was men teleurgesteld over het kleine aandeel van confessionele stemmers daarin. In 1936 paste de NSB haar staatsleer wederom aan. Men probeerde nogmaals de zuilen aan zich te binden door de christelijke ideologie te combineren met een volkse ideologie. De NSB stond voor een eenheid van mensen en kerken.
In hetzelfde jaar echter veroordeelden de rooms-katholieke bisschoppen de NSB en werd steun aan die partij bestraft met het weigeren van de Heilige Sacramenten. De NSB werd afgewezen maar de katholiek-fascistische jongerenorganisatie het Zwarte Front echter niet. De gereformeerde kerken verboden het lidmaatschap van de NSB ook, maar vanwege meer principiële gronden zoals de "onschriftuurlijke dwalingen als het Leidersbeginsel, de nationalistische, totalitaire machtsstaat". (5) Zowel de katholieken als de gereformeerden probeerden vooral de overstap van de jeugd naar de NSB te keren. De hervormden kwamen niet tot een afwijzing van het nationaal-socialistische gedachtegoed of de NSB. Van sommige hervormde instituties werd zelfs gezegd dat ze "een vehikel voor sluwe pro-Duitse en pro-nationaal-socialistische propaganda" (5) waren. Elk verbod op steun de NSB was van groot belang. De leidende instanties binnen de zuilen oefenden namelijk flinke sociale controle uit op de naleving van zulke verboden. Als gevolg hiervan keerden steeds meer christelijken zich van de NSB af. De NSB zelf ventileerde op haar beurt steeds meer kritiek op vermenging van godsdienst en politiek, en ontwikkelde zich volledig tot een volkse beweging compleet met rassenleer. Waarschijnlijk zag de NSB toen niet veel kans meer om het christelijke electoraat te overtuigen.
De verzuiling zorgde ervoor dat het nationaal-socialistische gedachtegoed in Nederland relatief weinig voet aan de grond kreeg. Ook de angst voor het communisme was hier minder groot dan in andere landen. En Nederland kende een langere parlementair-democratische traditie. Degenen die behoefte hadden aan een sterke man en duidelijk leiderschap hadden voldoende aan Colijn. Nederland was in de Eerste Wereldoorlog neutraal geweest en had in tegenstelling tot Duitsland niet te maken met grote aantallen ontwortelde militairen. Ook kende de samenleving geen krachtige nationalistische gevoelens.
Niet vergeten mag worden dat de ware anti-fascisten de socialisten en communisten waren. Zij hebben van het begin af aan in woord en daad fel stelling genomen tegen het fascisme en haar onderliggende principes. Voor hen stond het fascisme met zijn klassenharmonie haaks op de klassenstrijd. De sociaal-democratische vrouwenbond ageerde ook als enige tegen het daarbij behorende vrouwbeeld. Helaas was het linkse verzet tegen het fascisme niet altijd even eensgezind.
Noten