Homepage van De Fabel van de illegaal
November 1998


Geen ergernis, maar strijdbaarheid

Dit is een reactie van "MAI niet gezien!" op het artikel "Anti-MAI campagne steunt belangen auto-industrie" van M. Post in het tijdschrfit Ravage, nr. 270, 30 oktober 1998.

De wereldwijde campagne tegen het Multilateraal Akkoord over Investeringen (MAI) heeft in korte tijd een hoop opschudding veroorzaakt. Ook in Nederland zijn de voorstanders van dit verdrag langzamerhand meer in de verdediging gedrongen. Reden voor Mich l Post om op de bres te springen voor bedrijven die streven naar "de mogelijkheid zich tegen willekeur van de overheid te beschermen". Post ergert zich "al een tijdje bont en blauw aan de campagne tegen het MAI". En terecht, als je, zoals Post, "weet dat de informatie meer bedoeld is voor het verspreiden van een ideologie dan van kennis". De anti-MAI campagne krijgt dan ook een flinke veeg uit de pan: "Een klein groepje mensen heeft weer een aanleiding gevonden hun ongebreideld vijandsdenken ten toon te spreiden."

Wat zijn dat toch voor nare mensen die anderen vermoeien met hun "underdogbenadering" en kwaadspreken over multinationale ondernemingen en overheidsdienaren, om zo "zieltjes in eigen kring" te winnen voor hun ideologie? Het "kleine groepje mensen" dat zware kritiek heeft op het MAI, omvat onder meer ruim 600 non-gouvernementele organisaties (NGO's) uit meer dan 70 landen, het Europese parlement, de Wereldraad van Kerken, Greenpeace, Friends of the Earth International, het Wereldnatuurfonds, en Peoples' Global Action (PGA). PGA is een wereldwijd samenwerkingsverband van basisbewegingen, waaronder vrouwenorganisaties, boerenbewegingen en inheemse volken. Bij het PGA zijn onder meer aangesloten de Zapatistas in Mexico, de Ogoni in Nigeria en de Maori's in Nieuw-Zeeland. PGA gaat uit van compromisloze directe actie tegen vrijhandelsverdragen en -organisaties, op basis van decentralisatie en lokale autonomie. "MAI niet gezien!", de Nederlandse campagne tegen het MAI, en het in september 1998 opgerichte "Basisdemocratisch Netwerk" delen in grote lijnen de uitgangspunten van PGA.

De steden San Francisco en Berkeley in de Verenigde Staten, de staten British Columbia en Prince Edward's Island in Canada, en ruim 20 Engelse gemeenten, waaronder Oxford, hebben zich al tot MAI-vrije zone verklaard. De Franse regering is onlangs zelfs uit de MAI-onderhandelingen gestapt vanwege de toenemende kritiek op het MAI in Frankrijk. Canada, Noorwegen en Australië hebben serieuze bedenkingen en Nieuw-Zeeland zou het liefst stoppen met de MAI-onderhandelingen. In Nederland hebben onlangs onder meer de SP en GroenLinks zich achter de anti-MAI campagne geschaard; zij ondersteunen het initiatief om Nederlandse gemeenten uit te roepen tot MAI-vrije zones. "Hoog tijd dat ook de Nederlandse regering haar extreem neoliberale koers heroverweegt", aldus SP-fractievoorzitter Jan Marijnissen in zijn artikel "Nederland levert zich uit aan internationale investeerders" in dagblad Trouw van 27 oktober 1998.

Markt, markt, markt

Waarom ergert Post zich zo aan de anti-MAI campagne? Misschien doet hij wel mee aan de mode die is ontstaan sinds de val van de Berlijnse muur. Linkse kritiek op de wereldeconomie is in de jaren 90 lange tijd weggehoond. Machthebbers en massamedia bejubelen het kapitalisme als overwinnaar in de strijd der ideologieën. Maar het neo-liberalisme, een ideologie die het moet hebben van de toverwoorden "werk, werk, werk" en "markt, markt, markt", heeft de laatste jaren verwoestend om zich heen geslagen. In Nederland is verzet ertegen nog veel te weinig van de grond gekomen. Daarom besloten basisorganisaties, waaronder De Fabel van de illegaal en Eurodusnie in Leiden, om een campagne te beginnen tegen het MAI. Zij kozen hiervoor, omdat met dit verdrag een regelrechte staatsgreep van multinationale ondernemingen op komst is. In januari 1998, bij de oprichting van "MAI niet gezien!", bleek dat grote non-gouvernementele organisaties (NGO's) in Nederland zo goed als niets tegen het verdrag hadden ondernomen. Men had zelfs de eigen achterban er niet over geïnformeerd. In het buitenland was inmiddels al de pleuris uitgebroken over het verdrag. Om het enorme gebrek aan voorlichting weg te werken zette "MAI niet gezien!" een intensieve informatiecampagne op. De ruim 25 bijeenkomsten die "MAI niet gezien!" overal in het land organiseerde, vormden ook het startsein voor de oprichting van lokale groepen. "Een klein groepje mensen" ging aan de slag om "in eigen kring" zo'n 5.000 posters en 50.000 folders tegen het MAI verspreiden. Gemeenteraden werden verzocht hun stad tot MAI-vrije zone te verklaren.

Rechtstreeks voorlichting geven op bijeenkomsten bleek een doeltreffend middel te zijn om de wel degelijk levende kritiek op neo-liberalisme boven tafel te krijgen. "Het winnen van zieltjes" slaat boven verwachting aan, met name op "grassroots"-niveau. Nu meer activisten zich aansluiten bij de campagne, krijgt de radikaal-linkse visie op economische ontwikkelingen wat meer stem en invloed.

PR-stunt

Met een bezetting in februari en een blokkade in mei van het ministerie van Economische Zaken (EZ), het zenuwcentrum van de MAI-voorstanders, is "MAI niet gezien!" het heersende concensusmodel te lijf gegaan. De Nederlandse regering is internationaal een van de belangrijkste voortrekkers van het MAI. Nederland leverde zelfs 3 jaar lang de voorzitter van de onderhandelingen, in de persoon van EZ-topambtenaar Frans Engering. Ondanks de forse kritiek op het MAI blijft de regering voor de harde lijn kiezen. NGO's vertrouwen volgens "MAI niet gezien!" te veel op overleg met machthebbers en gaan conflicten en confrontaties uit de weg. Daarom namen medewerkers van "MAI niet gezien!" als luis in de pels deel aan de "consultaties" die deze zomer door EZ waren georganiseerd. EZ wilde de NGO's via deze "consultaties" doen geloven dat ze voldoende inspraak kregen. "MAI niet gezien!" prikte deze PR-stunt door. Een medewerker bood op 2 juli een open brief aan met lastige inhoudelijke vragen over het verdrag, in de verwachting dat EZ dan zijn ware arrogante gezicht zou laten zien. Dat kwam ook uit: 2 maanden later antwoordde EZ dat men geen antwoord op de brief wilde geven. Men achtte dat "niet zinvol". Marinus Sikkel, EZ-topambtenaar en hoofdonderhandelaar namens Nederland, werd door kritische vragen tijdens de "consultatie" van 3 september gedwongen om toe te geven dat men geen openbaar onderzoek ging doen naar de gevolgen van het MAI voor het milieubeleid. De Tweede Kamer had daar nadrukkelijk om gevraagd. Aan de hand van ervaringen als deze kan "MAI niet gezien!" goedgelovige NGO's en politici waarschuwen om zich niet bij de neus te laten nemen.

Dat zo'n waarschuwing geen overbodige luxe is, blijkt ook uit het artikel van Post. Post verwijt anti-MAI activisten "kritiekloos van elkaar over te schrijven" wat er "in hun straatje past" en is daarom zelf "maar eens op onderzoek uitgegaan". Helaas laat Post zich in z'n onderzoek aardig om de tuin leiden door de gladde praatjes van de MAI-onderhandelaars van EZ. Die beweren dat overheden "onder het MAI vrij zijn in het vaststellen van welke milieuwetgeving dan ook". Post gaat in zijn artikel zeer uitgebreid in op de rechtzaak tussen het Amerikaanse bedrijf Ethyl Corporation en de Canadese overheid in het kader van het North American Free Trade Agreement (NAFTA). Het NAFTA werd in 1994 van kracht in de Verenigde Staten, Canada en Mexico. De inwerkingtreding van dat verdrag vormde de aanleiding voor de gewapende opstand van de Zapatistas. De ervaringen met het NAFTA zijn een belangrijke reden voor veel milieu- en consumentenorganisaties in Noord-Amerika om campagne te voeren tegen het MAI. Het NAFTA-akkoord voorziet evenals het MAI in investeerder-staat geschillenbeslechting en kent een bepaling op het gebied van onteigening en compensatie die vergelijkbaar is met het MAI. Een aantal gevoerde en nog lopende tribunaalzaken onder het NAFTA hebben in Noord-Amerika voor veel ophef gezorgd. Anti-MAI activisten verwijzen vaak naar deze rechtzaken om duidelijk te maken wat ons onder het MAI te wachten staat.

Voorzorgsprincipe

In april 1997 vaardigde de Canadese regering een verbod uit op de import en binnenlandse handel van de chemische stof MMT (afkorting van: Methylcyclopentadienyl Manganese Tricarbonyl). MMT is een toevoeging aan benzine ter vervanging van lood. Het toevoegen van lood aan benzine was eerder al verboden in Canada. MMT bevat mangaan dat via de uitlaatgassen van de auto resulteert in mangaanvervuiling van de lucht. Mangaan is een neurotoxische stof dat bij inademing kan leiden tot ernstige hersenbeschadiging. Uit medisch onderzoek blijkt volgens de Canadese Sierra Club dat blootstelling aan mangaan kan leiden tot psychosen, ernstige neurologische ziekten en vervroegd overlijden. Deze zeer ernstige gevolgen zijn wetenschappelijk bewezen als het gaat om blootstelling aan hoge concentraties van mangaan in de lucht. Op de lange termijn zijn negatieve effecten van blootstelling aan lagere concentraties niet wetenschappelijk bewezen. Post trekt hieruit de conclusie dat een lagere concentratie van mangaan "geen gevaar oplevert voor milieu of gezondheid". Medici, milieugroeperingen en consumentenorganisaties in Canada verwachten echter wel schadelijke gevolgen. Zij vrezen vooral ernstige effecten bij jonge kinderen, die vanwege de groei en ontwikkeling van de hersenen een risicogroep vormen. Het is op z'n zachtst gezegd merkwaardig dat Post dit in zijn artikel niet noemt en net doet of een verbod op MMT alleen de belangen van de auto-industrie dient.

Door de milieubeweging en ook in het internationale milieuverdrag van Rio uit 1992 wordt ervoor gepleit om alleen stoffen te produceren waarvan duidelijk is dat ze geen onaanvaardbare risico's opleveren voor milieu en gezondheid. Dit principe wordt beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor het voeren van een verantwoord beleid ten aanzien van milieu- en gezondheidsrisico's. Een overheid zou dus uit voorzorg maatregelen moeten nemen tegen de produktie of bepaalde toepassingen van stoffen waarvan men vermoedt dat ze schadelijk zijn. Volgens dit voorzorgsprincipe zou een overheid dus ook maatregelen moeten nemen als men van bepaalde stoffen op de langere termijn schade verwacht. Dergelijke lange termijn-effecten zijn in de praktijk niet of nauwelijks wetenschappelijk te bewijzen. Door toepassing van het voorzorgsprincipe komt de bewijslast bij bedrijven te liggen, die moeten aantonen dat hun produkten niet schadelijk zijn voor mens en milieu. Zonder het voorzorgsprincipe ligt de bewijslast bij de overheid en milieu- en consumentenorganisaties. Die moeten dan de schadelijkheid van de stoffen zien te bewijzen. Post gaat in zijn betoog tegen "oneigenlijk" gebruik van milieuwetgeving volledig voorbij aan dit voorzorgsprincipe.

Hoop en idealen

De Canadese wetgeving kent helaas het voorzorgsprincipe niet als uitgangspunt voor te voeren milieubeleid. De Canadese overheid kan een stof alleen volledig verbieden in de vorm van een milieumaatregel als daarvan al helemaal wetenschappelijk bewezen is dat die stof schadelijk is. Om toch maatregelen te nemen tegen MMT had de overheid daarom haar toevlucht genomen tot een verbod op de import en binnenlandse handel van de stof, een handelsbeperking dus. De enige producent van MMT, het Amerikaanse bedrijf Ethyl Corporation, spande als reactie op het verbod een rechtzaak aan tegen de Canadese overheid bij het NAFTA-tribunaal. Ethyl betoogde dat het verbod in de praktijk "het effect van onteigening" van haar bezittingen had. Bovendien stelde het bedrijf dat zijn reputatie beschadigd was door het parlementaire debat dat voorafging aan het verbod. Ethyl eiste van de Canadese overheid een schadevergoeding van 250 miljoen Amerikaanse dollar. De Canadese regering heeft het niet aangedurfd om de uitspraak af te wachten van de rechtzaak die diende bij de U.N. Commission on International Trade Law (UNCITRAL). In juli 1998 besloot de Canadese overheid onder druk van de schadeclaim om het verbod op het schadelijke MMT op te heffen en Ethyl bovendien een schadevergoeding te betalen van 13 miljoen Amerikaanse dollar.

Belangrijker dan de details van deze ene rechtzaak vinden wij de discussie over de noodzaak van strijd tegen neo-liberale ontwikkelingen, en over de vraag hoe deze strijd zo goed mogelijk gevoerd kan worden. We zijn benieuwd naar de beweegredenen van Post om de campagne tegen het MAI zo fel aan te vallen. Waarom ergert hij zich zo aan het "kleine groepje" van letterlijk miljoenen mensen op aarde die zich verzetten tegen het MAI, de Wereldhandelsorganisatie, het IMF, de Wereldbank, de Europese Unie? Waarom keert hij zich tegen "solidariteit" die "weer terug van weggeweest" is? Wij juichen het juist toe als mensen in een verrechtsende samenleving vol "haast, angst, schuldgevoel en zwartgalligheid" de moed hebben om te dromen van en te strijden voor een wereld zonder uitbuiting, onderdrukking en uitsluiting. Een cliché? Ja, voor degenen die niet langer meer hoop en idealen koesteren.

Merijn Schoenmaker
Harry Westerink
(landelijk secretariaat van "MAI niet gezien!")


Terug