Protestbrief, 27 augustus 2002

Auteur: De Fabel van de illegaal


Stop uitlevering van Nuriye Kesbir!

De Fabel van de illegaal heeft minister-president Balkenende en de ministers De Hoop Scheffer en Donner protestbrieven gestuurd in de zaak van Nuriye Kesbir. De Nederlandse staat dreigt deze vrouw uit te leveren aan folteraars van de Turkse staat. Je kunt protestbrieven sturen naar de Nederlandse regering (voorbeeldbrief en adressen: zie hieronder). Meer informatie? Mail naar het initiatief "Vrijheid voor Nuriye Kesbir".


Aan:

Minister-president
Jan Peter Balkenende
Ministerie van Algemene Zaken
Binnenhof 20
Postbus 2001
2500 EA Den Haag
Fax +31 70 356 46 83

Minister van Buitenlandse Zaken
J.G. de Hoop Scheffer
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Fax +31 70 348 48 48

Minister van Justitie
J.P.H. Donner
Ministerie van Justitie
Schedeldoekshaven 100
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Fax +31 70 370 79 00

Leiden, 27 augustus 2002

Betreft: zaak van Nuriye Kesbir



Minister-president en ministers,

Nuriye Kesbir is een Koerdische en politiek actieve vrouw en Turks staatsburger. Bij haar aankomst in Nederland in september 2001 is ze op het vliegveld opgepakt. Ze vroeg meteen politiek asiel aan. Turkije heeft om haar uitlevering gevraagd. Daarom zit ze al een jaar in een Nederlandse gevangenis. Wij vragen uw aandacht voor haar zaak.

Op 30 augustus 2002 is er weer een procesdag met betrekking tot haar uitlevering. Turkije kon tot nu toe nog geen overtuigende bewijzen voor een uitlevering aandragen. De Nederlandse staat heeft tot nu toe geweigerd om Nuriye Kesbir uit te leveren omdat Turkije niet duidelijk heeft gemaakt waarom er om uitlevering is gevraagd. Maar met het afschaffen van de doodstraf en de andere formele veranderingen door de Turkse staat vrezen wij dat de Nederlandse staat zal besluiten tot uitlevering, als een gebaar van erkenning. Ook al blijft haar de doodstraf bespaard, toch staat het vast dat Nuriye Kesbir zal worden gemarteld en levenslang gevangen zal worden gezet. Zie ook de hieronder gefaxte bijlage over Turkije uit het Jaarbericht 2001 van Amnesty International.

Daarom eisen wij, de medewerkers van stichting De Fabel van de illegaal, dat Nuriye Kesbir onmiddellijk wordt vrijgelaten en dat zij niet wordt uitgeleverd aan de Turkse staat.

Met groet,

stichting De Fabel van de illegaal


Bijlage

Uit het Jaarbericht van Amnesty International 2001

TURKIJE

Duizenden gevangenen werden langdurig in afzondering gehouden, wat mogelijk neerkwam op wrede, onmenselijke of onterende behandeling, terwijl de discussie over de streng beveiligde "Type F"-gevangenissen hoog opliep. De druk op mensenrechtenactivisten nam toe; zij hadden te kampen met intimidatie, doodsbedreigingen, arrestaties en vervolging, en afdelingen van mensenrechtenorganisaties werden gesloten. Veel mensen werden gevangengezet, omdat ze gebruik maakten van hun recht op vrijheid van meningsuiting, met name als zij hun mening gaven over de Koerdische kwestie, de "Type F"-gevangenissen of de rol van de islam. Marteling tijdens politiehechtenis kwam nog steeds op grote schaal en stelselmatig voor, terwijl de daders zelden strafrechtelijk werden vervolgd. Twee Koerdische politici 'verdwenen' tijdens hechtenis bij de gendarmerie. Er zouden tientallen politieke moorden hebben plaatsgevonden, waarvan er enkele mogelijk buitengerechtelijke executies waren. De feitelijke opschorting van terechtstellingen bleef gehandhaafd.

Achtergrond informatie

In maart publiceerde Turkije een pakket voorstellen, dat stappen inhield om de in december 2000 opgestelde eisen voor het begin van onderhandelingen voor het toetreden tot de Europese Unie te vervullen. Turkije besloot om met prioriteit een onderzoek in te stellen naar de grondwet ingevoerd door de militaire regering van 1982. Hoewel een paar beperkingen van menselijke grondrechten werden afgeschaft, voerde de Turkse autoriteiten nieuwe restricties in, die in tegenstelling staan tot de internationale verplichtingen van het land. In de nieuwe maatregelen ontbraken beschermingsbepalingen tegen martelingen. Een paar toegezegde wetswijzigingen werden in werking gezet. De regering begon met het opzetten van nieuwe statelijke mensenrechteninstellingen. Wel is het zo dat er geen duidelijke verbetering in de mensenrechtensituatie valt waar te nemen.

Het gewapende conflict tussen regeringstroepen en de Arbeiderspartij van Koerdistan (PKK) was eind 1999 wel definitief ten einde, toch kwam het tijdens het rapport jaar nog verschillende keren tot incidentele conflicten tussen eenheden van het Turkse leger en groepen van de PKK. De onderdrukking van politieke partijen en organisaties in het vooral door Koerden bewoonde zuid-oostelijke deel van Turkije ging onverminderd door. De autoriteiten namen talrijke vertegenwoordigers van de legale pro-Koerdische Democratische Partij van het Volk (HADEP) in hechtenis en bracht ze voor de rechtbank. Het was individuen nog steeds verboden om openlijk voor hun Koerdische identiteit uit te komen. Demonstraties, manifestaties en andere publieke evenementen werden verboden, in het bijzonder na de aanslagen in de VS van 11 september 2001. De autoriteiten sloten tijdelijk tal van verkooppunten voor perspublicaties.

Folteringen en mishandelingen

Martelingen waren ook in het rapportjaar 2001 veel voorkomend en werden systematisch uitgevoerd. Vooral uit de steden in het westen van Turkije, het zuid-oosten van het land en het gebied rond Adana in het zuiden kwamen talrijke berichten over folteringen en mishandelingen van mannen, vrouwen en kinderen binnen. Bij de slachtoffers ging het vaak om politiek actieve burgers, zoals bijvoorbeeld aanhangers van linkse, pro-Koerdische of islamitische groepen. Alle intimidatiemaatregelen negerend en ondanks de angst voor vergeldingsacties hebben meerdere personen, die onder verdenking van strafdaden waren gearresteerd, klachten over folteringen ingediend. Onder de slachtoffers van martelingen en mishandelingen waren verder bewoners van Koerdische dorpen, familieleden van politieke activisten en vakbondsmensen. Volgens ingekomen berichten kwam het vaak voor dat personen die verdacht werden van diefstal of inbraak, waaronder veel kinderen, nog steeds systematisch in detentie werden geslagen. In veel gevallen leek het er op dat martelingen werden uitgevoerd op basis van discriminatie op grond van geslacht, seksuele voorkeur of het behoren tot een etnische minderheid.

In de meeste gevallen hadden martelingen en mishandelingen plaats in de eerste dagen van hechtenis na arrestatie door de politie of de gendarmerie.

Tot de meest genoemde mishandeling en foltermethoden behoorden zware slagen, het verbinden van de ogen voor langere perioden, het ophangen aan de armen of de polsen, elektrische schokken, seksueel misbruik en het onthouden van voedsel en slaap.

Elf mannelijke dorpsbewoners die in de nacht van 23 op 24 januari in de westelijk gelegen provincie Usak door de gendarmerie werden vastgehouden gaven aan dat de mannen vanaf het moment van arrestatie handboeien moesten dragen, dat ze werden geblinddoekt en geslagen. In het gendarmeriebureau moesten ze met naakt onderlijf op een koude betonnen vloer zitten.

Twee van de mannen gaven aan dat men ze op de voetzolen had geslagen, een foltermethoden die bekend staat als falaka, en de genitaliën waren geplet. Volgens de verklaringen van de dorpsbewoners bracht men ze de volgende morgen wel naar het ziekenhuis, nog steeds geboeid en met gebonden ogen, maar zij werden door de dokters niet grondig onderzocht en hun klachten werden niet genoteerd. Na hun vrijlating hebben de mannen aanklachten ingediend tegen zowel de beambten van de gendarmerie als ook tegen de dokters. De mannen waren gearresteerd nadat er een anonieme aanklacht was ingediend met betrekking tot de diefstal van schapen die 5 jaar eerder plaats had.

Een 11-jarig Koerdisch meisje met de naam Gazal Berü werd op 19 maart voor het gendarmeriebureau in het dorp Yigitler in de zuid oostelijke provincie Bingöl door honden aangevallen en doodgebeten. Haar zuster verklaarde dat de soldaat die het dichtste bij het meisje stond de honden het bevel had geven haar te pakken. De bewoners van het dorp bevestigden dat de honden van de gendarmerie waren en dat er sinds 1994 steeds opnieuw klachten over de dieren waren ingediend, waar de autoriteiten niet op hadden gereageerd.

Top veiligheidsgevangenissen

Het thema isolatiedetentie stond opnieuw in het middelpunt van heftige discussies. De autoriteiten bouwden 11 gevangenissen van het F-type en ook nieuwe vleugels bij bestaande gevangenissen waarin de slaapzalen werden vervangen door kleinere cellen. Duizenden gevangenen van zes gevangenissen van het F-type, die al klaar en bewoond waren, werden voor langere tijd in isolatie of in kleine groepen gehouden, wat zou gelijk zou kunnen staan aan wrede, onmenselijke en vernederende behandeling. Hoewel artikel 16 van de Anti-Terreur Wet begin mei veranderd werd en gevangenen de mogelijkheid kregen om ongehinderd bezoek te ontvangen en aan gemeenschappelijke activiteiten deel te nemen, staat er niet in de wet dat gevangenen een passende tijd in gemeenschappelijke ruimten van de gevangenis moeten kunnen verkeren. Amnesty International ontving talrijke meldingen van mishandeling in de F-type gevangenissen, maar het was moeilijk om deze klachten te onderzoeken omdat de toegang tot deze instellingen beperkt is. Tegen het einde van het jaar waren 42 mensen door hongerstaking uit protest tegen de omstandigheden in de gevangenissen gestorven.

Verkrachting in hechtenis

Ook tijdens het rapportjaar kwamen er berichten binnen over door leden van de veiligheidskrachten uitgevoerde verkrachtingen en seksueel misbruik. Tijdens hun detentie door politie of de gendarmerie zonder contact met de buitenwereld werden volgens berichten mannen en vrouwen stelselmatig naakt uitgekleed. Tot de gebruikte methoden van seksueel misbruik behoorden volgens de informatie naast verkrachting onder anderen het toedienen van elektrische schokken op de genitaliën en bij vrouwen ook op de borsten. Tegen het einde van 2001 hadden 147 vrouwen, waaronder 112 Koerden, gerechtelijke bijstand bij een proceshulpproject in Istanbul aangevraagd, dat in 1997 was opgestart om daders voor het gerecht te brengen. Van deze vrouwen gaven er 51 aan te zijn verkracht, de anderen maakte melding van andere vormen van seksueel misbruik. Bij de waarschijnlijke daders ging het vooral om politieagenten, maar ook tegen gendarmerie, soldaten en dorpswachters werden aanklachten ingediend. Tijdens de rapportperiode werd maar één dader veroordeeld.

Na een demonstratie op 1 mei werden een paar vrouwen naar de politiecentrale in Izmir gebracht. Twee van de vrouwen legden hierover gelijkluidende verklaringen af waarin staat dat de politie probeerde hen als informanten te winnen. Volgens hun verklaringen werden ze in de nacht apart naar verschillende ruimten gebracht waar ze werden geblinddoekt, uitgekleed en seksueel misbruikt. Beide vrouwen zeiden door politieagenten te zijn verkracht. De vrouwen werden de volgende dag vrijgelaten zonder dat ze voor de officier van justitie of een rechter moesten verschijnen.

Lange politie hechtenis

Een toenemende stroom berichten gaf aan dat politieke activisten in Diyarbakir voor meerdere weken of maanden door de politie of de gendarmerie werden vastgehouden, ondanks het feit dat onder het Turkse recht de maximale hechtenisperiode zeven dagen bedraagt en in speciale gevallen tien dagen.

Vermeende mannelijke en vrouwelijke leden van de gewapende islamitische organisatie Hizbullah en vanaf oktober waarschijnlijk ook PKK-aanhangers, werden teruggebracht in politiehechtenis nadat ze eerder op bevel van een rechter voor onderzoeksdetentie naar een gevangenis waren overgebracht. Op 23 juni werd Tekin Ülsen naar de anti-terreur afdeling van de politiecentrale in Diyarbakir gebracht om te worden verhoord over vermoedelijke banden met Hizbullah. Tijdens zijn niet officieel geregistreerde hechtenis werd Tekin Ülsen naar eigen verklaring met elektrische schokken gefolterd en met koud water bespoten. Verder kreeg hij snijwonden aan de polsen en werden zijn genitaliën geplet. Ondanks het feit dat een rechter op 19 juli bevel gaf Tekin Ülsen voor onderzoeksdetentie naar een gevangenis over te brengen, werd hij teruggebracht naar de politiecentrale en pas op 20 juli naar de gevangenis in Diyarbakir overgebracht.

Straffeloosheid

Beambten die van marteling worden beschuldigd, werden tijdens het rapportjaar maar beperkt van de dienst geschorst. In vele gevallen werden zij zelfs bevorderd. Het was moeilijk om folteraars te identificeren, omdat gevangenen die aangaven te zijn gemarteld, in bijna alle gevallen geblinddoekt waren. Medische bewijzen die foltering aangaven werden vaak verdonkeremaand. Artsen die rapporten over folteringen opstelden, werden in vele gevallen onder hevige druk gezet. Het intimideren van slachtoffers en getuigen en ook het algemene klimaat van angst plus het aarzelend optreden van officieren van justitie om onderzoek te doen tegen leden van de veiligheidskrachten, droeg er toe bij dat veel daders er zonder straf vanaf kwamen. Volgens berichten werden verklaringen die onder folter waren afgedwongen in de officiële gerechtsverslagen opgenomen, en rechters weigerden om beschuldigingen van folter te onderzoeken.

Sait Dönmüs en Mehmet Kaplan werden op 30 juni 2000 in Diyarbakir gearresteerd omdat men hen verdacht van het ondersteunen van de PKK. Zij werden zes dagen vastgehouden in de gendarmeriecentrale van Silvan voordat zij werden voorgeleid aan de officier van justitie en dan vrijgelaten. Volgens verklaringen werden zij gedwongen zich uit te kleden en werden hun ogen verbonden. Daarna werden ze met elektrische schokken gefolterd en geslagen. Verder werden hun testikels geplet. Op 1 juli 2001 werden zij in het staatsziekenhuis van Diyarbakir onderzocht. De aanwezige artsen stelden vast dat hun verwondingen op marteling wezen. Nadat de gendarmerie klachten had gegeven over het medische rapport probeerde de vervangende directeur van het gezondheidsdepartement om de artsen over te halen het rapport te veranderen. Toen de dokters weigerden dit verzoek in te willigen, zouden de gendarmerieleden het oorspronkelijke rapport hebben vernietigd en een ander rapport hebben laten opstellen waarin niets stond over tekenen van marteling. Na succesvolle bezwaren tegen pogingen om de aanklacht tegen de vervangende directeur van het gezondheidsdepartement stop te zetten, werd de man in november 2001 schuldig bevonden aan ambtsmisbruik. Zijn straf werd door de rechtbank voorwaardelijk verklaard. In een tweede proces sprak de rechtbank op 27 april twee gendarmerieleden vrij die er van beschuldigd waren Mehmet Ali Kaplan en Sait Dönmüs te hebben gemarteld. Volgens verklaringen van bezwaar waren de aangeklaagden niet diegenen die voor de martelingen verantwoordelijk waren. Het gerecht gaf vervolgens het openbaar ministerie opdracht om het onderzoek naar de ware daders weer op te nemen.

"Verdwijning" van twee HADEP leden

Serdar Tanis en Ebubekir Deniz, beide vertegenwoordigers van de HADEP, "verdwenen" nadat ze op 25 januari naar het gendarmeriebureau in Silopi in de Provincie Sirnak waren geroepen. Nadat de autoriteiten in eerste instantie hadden ontkend de mannen te hebben opgepakt, beweerden ze later de mannen na 30 minuten weer vrij te hebben gelaten. In maart maakten de autoriteiten bekend dat ze een brief in beslag hadden genomen waaruit bleek dat de mannen door de PKK waren ontvoerd en werden vastgehouden in een kamp in Noord-Irak. Er bestond veel twijfel over de echtheid van de brief en de beschreven gebeurtenissen. Voor zijn "verdwijning" werd Sedar Tanis herhaaldelijk bedreigd door de plaatselijke gendarmeriecommandant en onder druk gezet om zijn partijactiviteiten te staken.

Geweldloze politieke gevangenen

Nog steeds worden schrijvers, journalisten, vakbondsleden, plaatselijke en regionale politici, religieuze leiders, mensenrechtenverdedigers en vele andere burgers gearresteerd of voor het gerecht gezet omdat ze gebruik maken van hun recht op vrije meningsuiting. De tegen hen opgestelde aanklachten stonden meestal in verband met de Koerdische kwestie, de F-type gevangenissen of de rol van de islam. Enige van hen konden profijt trekken van een wet over voorwaardelijke vrijlatingen, anderen weer niet.

Dr. Fikret Baskaya, oprichter en voorzitter van de Stichting "Forum Turkije en het Nabije Oosten" begon op 29 juni een gevangenisstraf van 16 maanden in de Kalecik gevangenis. Hij werd onder artikel 8/1 van de Anti-terreur wet veroordeeld wegens "het verspreiden van separatistische propaganda via persorganen". Hij werd schuldig gesproken na de publicatie van een door hem geschreven artikel in juni 1999 in het dagblad Özgür Bakis, waarin hij de juistheid van het Turkse optreden in de Koerdische kwestie in twijfel trok na de arrestatie van Abdullah Öcalan, de leider van de PKK.

Politieke moorden

Er kwamen talrijke berichten binnen over dodingen door de veiligheidskrachten, waarbij het in zeker één geval om een buitenrechtelijke executie kan zijn gegaan. Burhan Kockar, een lid van de HADEP partij en werkzaam voor de wijkpolitie in Dogubeyazit in de oostelijke provincie Agri, werd in de nacht van 31 oktober door gemaskerde politieagenten van een speciale eenheid doodgeschoten. De eenheid was in de fout gegaan en dacht de woning van zijn broer Nedim voor te hebben, die tot 13 HADEP leden behoorde die in dezelfde nacht werden gearresteerd. Familieleden van Burhan Kockar en zijn werkgever hebben de bewering van de politie dat hij bewapend geweest zou zijn, van de hand gewezen.

Enkele geplande en willekeurige moorden op dissidenten werden gewapende politieke groepen zoals het links revolutionaire Volksbevrijdingsfront en de Hizbullah ten laste gelegd.

Terug