Aksi, 11 mei 200509

Auteur: Mehmet Biter


De historische achtergronden van de Armeense kwestie
Van hervorming naar deportatie

De heden ten dage veel besproken Armeense kwestie kan niet los worden gezien van de historische ontwikkelingen die haar hebben gevormd en de mentale wereld die richting hebben gegeven aan deze ontwikkelingen. Wanneer deze historie onder de loep wordt genomen, zien we de bloedige erfenis opdoemen van een mislukt politiek hervormingsproces, waar zowel binnen- als buitenlandse actoren een aandeel in hebben gehad. De belangrijkste opdracht voor vandaag is bovenal het aan het daglicht brengen van deze verborgen geschiedenis. Wat voor houding partijen aannemen tegenover de geschiedenis is echter helemaal een mentale zaak die verbonden is met het heden.


Het politieke hervormingsproces dat eindigde met de deportatie van de Armeense minderheid in het Osmaanse rijk, begon met de Tanzimat*; het achtergronddecor van het deportatiebesluit van 1915 werd gedomineerd door de politieke hervormingen die met het Hervormingsdecreet van 1856, de introductie van een grondwet in 1876 en het Verdrag van Berlijn (1878) stap voor stap vorderden. De Osmaanse staat werd na de afkondiging van dit decreet, in een met de westerse mogendheden gesloten verdrag te Parijs erkend als lid van de Europese kring van staten. In ruil voor dit lidmaatschap diende het Osmaanse rijk een reeks politieke hervormingen door te voeren. De juridische maatregelen die samenhingen met de geëiste hervormingen werden direct genomen. Het principe van millet-i hakime (de soevereine geloofsgemeenschap) werd afgeschaft; het beginsel van algemeen geldend recht, dat gelijkheid tussen moslims en niet-moslims garandeerde, werd omarmd; de status van millet-i mahküme (ondergeschikte geloofsgemeenschap) die niet-moslims vernederde en discrimineerde werd opgeheven. Het later gesloten Verdrag van Berlijn kende de Armeniërs bovendien bijzondere rechten toe binnen het Osmaanse staatsverband.

Islamitische oppositie

Deze hervormingen, die tot stand waren gekomen onder druk van het Westen, leidden tot verontwaardiging en een sterke tegenreactie. Er werd een breed oppositiefront gevormd dat de hervormingen verwierp, bestaande uit islamisten en islamitisch-nationalistische intellectuelen die zichzelf eerder juist de missie hadden opgelegd van implementatie van de instituten van de moderniteit in het Osmaanse rijk. Want de hervormingen betekenden in hun ogen het einde van de heerschappij van de moslims omdat zij juridische gelijkheid tussen burgers brachten. En gelijkheid kwam neer op een ontkenning van de religieuze geboden en de sjaria, die de alleenheerschappij van de islam voorstonden. Volgens de sjaria mogen mensen die in door moslims veroverde gebieden wonen en vasthouden aan hun christelijke of joodse geloof hun levens voortzetten zolang zij zich aan de Akt-i Zimmet (zimmi-overeenkomst) houden. De zimmi's (niet-moslims), die gebonden zijn aan deze overeenkomst, dienen echter wel de autoriteit van de islam te erkennen en speciale belastingen (cizye) te betalen. In ruil voor deze verplichtingen beschermt de staat hun levens en bezittingen. Echter, omdat niet-moslims de sociale, politieke en juridische status van millet-i mahküme hebben, beschikken zij niet over dezelfde rechten als moslims. Indien niet-moslims weigeren deze ondergeschikte positie te erkennen en zich daartegen verzetten, is het volgens de sjariawetgeving geoorloofd om hen te doden en te onteigenen.

Volgens de tegenstanders van de hervormingen betekende het gegeven dat de Armeniërs de door de Tanzimat-hervormers toegezegde gelijke burgerrechten opeisten en daartoe druk uitoefenden een schending van de Akt-i Zimmet, die de levens en eigendommen van de Armeense minderheid beschermde. Aangezien zij dit sociale contract hadden geschonden, hadden ze het recht op genade en protectie verloren. Dat dit beginsel van de sjaria nauwgezet in acht werd genomen blijkt uit het feit dat Armeniërs die tot de islam waren bekeerd niet zijn gedeporteerd in 1915.

De Armeniërs namen de politieke hervormingen die de Osmanen onder buitenlandse druk op papier hadden doorgevoerd inderdaad uiterst serieus en voerden de druk op om daadwerkelijke toepassing van deze hervormingen - die zij als een recht zagen - af te dwingen. Daarmee holden ze hun status van 'trouwe gemeenschap' uit en werden het doelwit van de groter wordende woede van islamisten en nationalisten. Omdat de hervormingen niet in de praktijk werden gebracht, de conservatieve oppositie steeds sterker werd en de Armeniërs hun door de sjaria gegarandeerde positie van millet-i mahküme kwijtraakten, kwam hun voortbestaan binnen de islamitische meerderheid in groot gevaar. Dat de zogenaamde bescherming van hun gemeenschap door de westerse staten niet veel voorstelde bleek uit latere tragische gebeurtenissen. Tussen 1894 en 1896 vonden in verschillende gebieden in Anatolië lokale pogroms plaats tegen de Armeense minderheid. Deze pogroms boden de conservatieve krachten tegelijkertijd de mogelijkheid om de grenzen van de westerse reactie af te tasten. Deze reactie had niet de door hen gevreesde omvang.

Trauma

Het Osmaanse bestuur heeft juridische hervormingen als de introductie van gelijke burgerrechten, die tijdens de Tanzimat op papier waren doorgevoerd, in geen enkele vorm feitelijk ten uitvoer gebracht. De Armeense kwestie die door het hervormingsproces was aangewakkerd en gevangen bleef tussen de twee uitersten van hervorming en vernietiging, kabbelde voort tot de Eerste Wereldoorlog. De thesen die stellen dat het deportatiebesluit van 24 april 1915 alleen was ingegeven door de uitzonderlijke oorlogsomstandigheden zijn verre van geloofwaardig. In de nadagen van het Osmaanse rijk, waarin het imperium in staat van ontbinding verkeerde, scheidden verschillende volkeren die in de periferie van het rijk leefden zich af van Istanbul, aangemoedigd door de hervormingen en met steun van buitenlandse mogendheden. De in het centrum van het rijk (Anatolië) levende en weinig westerse steun genietende niet-islamitische volkeren, en met name de Armeniërs, hebben een zware tol moeten betalen voor het trauma van het mislukte hervormingsbeleid en werden verdreven uit de gebieden die zij al eeuwenlang bewoonden.

De etnische, culturele en religieuze vraagstukken die met de Tanzimat de kop opstaken en onopgelost bleven in de periode van de moderne Turkse republiek, hebben hun oorsprong in het feit dat de mentale drempel van de sjaria die zich verzet tegen gelijke burgerrechten niet is overwonnen. Anders dan wordt aangenomen heeft het regime van de republiek de politieke dichotomie die gebaseerd is op de Osmaanse concepten van millet-i hakime en millet-i mahküme niet opgeheven, maar juist gehandhaafd. Echter, de reikwijdte van het begrip millet-i hakime is zodanig vernauwd dat alleen de soennitisch-Turkse hegemonie onder dit concept valt en alle andere islamitische gemeenschappen daarbuiten. Het is deze verenging die de onveranderlijke oorzaak is geweest van talloze Koerdische opstanden. De Koerden maakten vanaf de stichting van de republiek in 1923 immers geen deel meer uit van de heersende gemeenschap, de millet-i hakime, waartoe ze voorheen altijd wel hadden behoord. Vandaag de dag staat de herovering van deze verloren status nog steeds in het eisenprogramma en op de agenda van sommige Koerdische bewegingen. Begrijpelijkerwijs kan deze eis niet gezien worden als een fundamenteel bezwaar tegen de huidige politieke dichotomie die zijn oorsprong heeft in de sjariawetgeving van de Osmaanse tijd.

Democratisering

Turkije staat momenteel voor de tweede keer in haar geschiedenis voor de deur van Europa om het lidmaatschap van een internationale gemeenschap te bemachtigen. Tijdens de eerste keer werden op last van een verdrag uit 1856, die we de 'criteria van Parijs' zouden kunnen noemen, juridische hervormingen wel in wetgeving gegoten - deze wetten werden zelfs tot de Eerste Wereldoorlog gehandhaafd - maar werden nooit daadwerkelijk uitgevoerd. Diegenen die eisten dat de hervormingen in de praktijk werden gebracht, werden gestraft met vernietiging. Een oppositie die zich van de leus 'Wij willen de sjaria' en andere islamitische retoriek bediende, slaagde erin om de hervormingen te dwarsbomen. Nu, tijdens de tweede keer, zijn de wetten in rap tempo aangepast aan de 'criteria van Kopenhagen' en zijn we beland bij de toepassingsfase. Deze keer spant de nationalistische en racistische oppositie, die zich heeft gevormd rond de retoriek van 'vaderland en natie', zich in om een vergelijkbare overwinning te boeken. Als ook deze hervormingsronde eindigt met een debacle en er ontstaat een bijltjesdagklimaat, wie zal dan dit maal de rekening voorgeschoteld krijgen? Wie de tol ook zal moeten betalen, er zal maar een verliezer zijn: Turkije. Een dergelijke nederlaag is alleen te voorkomen door te democratiseren tot in de diepste poriën.

* Hervormingspolitiek in het Osmaanse rijk, gevoerd vanaf 1839, voornamelijk op initiatief van Mustafa Resit Pasja, zesmaal grootvizier tussen 1838 en 1856. De hervorming van het bestuur, leger en onderwijs naar West-Europees voorbeeld mislukte grotendeels door een te grote economische afhankelijkheid van westerse mogendheden en religieuze tegenstand (redactie).

Terug