Les Indigènes, een voorbeeld voor de Nederlandse anti-racisme beweging? Deel 4: feminisme en fundamentalisme

Van de cover van een boek van Indigènes-ideologen Houria Bouteldja en Sadri Khiari.
Van de cover van een boek van Indigènes-ideologen Houria Bouteldja en Sadri Khiari.

Een interview in meerdere delen over de anti-koloniale organisatie Les Indigènes, en hun rol in de linkse en anti-racistische bewegingen in Frankrijk.

Eind vorig jaar, begin dit jaar vond er een debat plaats tussen diverse linkse organisaties en Sandew Hira, een historicus die samen met anderen het initiatief genomen heeft tot de beweging Decolonize The Mind (DTM). Die discussie begon na het afwijzen van de rapper Insayno als spreker op een anti-racisme manifestatie. Die had namelijk in een van zijn raps beweerd: “De behandeling van de concentratiekampen is slechts een lachertje vergeleken onze slavenhandel”. Na enige discussie over de wetenschappelijke onzin, de politieke destructiviteit en de harteloosheid van het op deze manier vergelijken van de verschillende massamoorden, ging het al snel over hoe te organiseren tegen racisme, de rol van witte mensen in de anti-racisme strijd, en over hoe links en de DTM-beweging samen zouden kunnen strijden.

Tijdens het debat vroegen we Hira naar de ideeën en principes van DTM. Die legde hij vrij duidelijk uit, maar over de praktijk kwamen we niet echt veel te weten. Zijn beweging lijkt momenteel vooral nog bezig met het scholen van activisten, waarvan de meesten actief lijken te zijn in de anti-racisme en pro-Palestina bewegingen. DTM is dus een nog relatief kleine, vooral academische beweging die zelf geen acties of campagnes organiseert.

De vijf delen van dit interview
1. Oorsprong en achtergrond
2. Klassenstrijd en nationalisme
3. Antisemitisme
4. Feminisme en fundamentalisme
5. Commentaren

There’s also a slightly different English version of the interview.

Il y a aussi une version légèrement différente en français.

In de discussie en ook op allerlei bijeenkomsten gaf Hira vaak aan dat hij twee belangrijke internationale vrienden heeft met wie hij intensief samenwerkt: Ramon Grosfoguel van de Berkeley Universiteit van Californië en Houria Bouteldja van de beweging “Les Indigènes de la République” in Frankrijk. Die club viert dit jaar haar tiende verjaardag en heeft al aardig wat tijd gehad om een beweging op te bouwen, ook buiten de universiteiten.

We vroegen twee Franse kameraden wat ze wisten over die Indigènes. Hoe opereert die beweging en hoe zijn de banden daar met buitenparlementair links? Zo kunnen we misschien een beetje een kijkje nemen in de toekomst van een deel van de anti-racisme beweging hier in Nederland. Dat is belangrijk, want zoals degenen die het debat volgden wel gemerkt hebben, zijn we bij Doorbraak niet al te enthousiast over hoe Hira en DTM een aantal niet zo bevrijdende ideeën proberen in te brengen in de groeiende beweging tegen racisme.

Natuurlijk is de Franse situatie heel anders dan de Nederlandse. In beide landen heerst weliswaar veel racisme, een erfenis van het gedeelde koloniale verleden, maar zowel links als de anti-racisme beweging zijn in Frankrijk echt veel groter. Progressieve intellectuelen spelen daar ook een veel grotere rol, en er vinden voortdurend grote nationale debatten plaats, ook over racisme. Daar staat tegenover dat het praktisch organisatorisch activisme weer relatief bescheiden is.

We stelden onze vragen aan Nad, met wie we in 2012 samen twee bijeenkomsten organiseerden over de baanlozenbeweging RTO waarbij zij actief is, en Yves Coleman van het magazine “Ni patrie ni frontières” (“Geen vaderland, geen grenzen”) en onze vaste vertaler uit het Frans. Beiden wonen in Parijs en zijn zeer betrokken bij de anti-racistische strijd. Nad beantwoordde de eerste drie vragen, Coleman de rest. Omdat beiden het, vanzelfsprekend, niet altijd eens zijn, boden we hen na afloop van de interviews nog de ruimte om op elkaar te reageren met kritieken en aanvullingen. Nad vertelde in het eerste deel over de oorsprong en achtergrond van de beweging, Coleman in het tweede deel over klassenstrijd en nationalisme en in het derde deel over antisemitisme. In dit vierde deel gaat Coleman dieper in op feminisme en fundamentalisme.

In discussies in Nederland argumenteerde DTM meerdere keren dat er voor mensen die actief seksisme en homohaat promoten, ook plek moet zijn in de groeiende anti-racisme beweging. De beweging zou namelijk “zo breed mogelijk” moeten zijn. Wij zijn, daarentegen, van mening dat dit soort “openheid” de groei van de beweging juist in gevaar brengt, al was het alleen maar omdat veel vrouwen en mensen van de LGBTQ-beweging zich er niet meer thuis zullen voelen. Kun je vertellen hoe de Indigènes aankijken tegen patriarchaat en homohaat?

Het is belangrijk om te beginnen met de constatering dat kwesties zoals vrouwenrechten en zelfs homofobie in Frankrijk voortdurend door de media – zowel de rechtse, als de seculier-sociaal-chauvinistisch linkse – ingezet worden tegen “de moslims”, en dat van “Arabieren” en Afrikaanse migranten vaak gezegd wordt dat ze “polygaam” zouden zijn. En deze verdraaide ‘argumenten’ worden uiteraard ook gepropageerd door extreem-rechts, het Front National, in ieder geval sinds Marine Le Pen besloten heeft om te investeren op dat gebied, net zoals PVV-chef Geert Wilders dat doet in Nederland.

Vanzelfsprekend gebruiken zulke reactionaire leiders het woord “patriarchaat” niet, maar Franse politici en de meeste ‘deskundigen’ in de media hebben over het algemeen een hoge dunk van de Franse “galantheid”, en van de “seksuele vrijheid” van Franse vrouwen: men doet alsof die altijd koortsachtig zitten te wachten op complimenten van mannen. Feitelijk verdedigen deze opiniemakers slechts mannenrechten, vooral ook die van de politieke leiders. Het recht bijvoorbeeld om zeer aanmatigend te mogen ‘flirten’, om seksueel misbruik te maken van politieke journalisten in ruil voor informatie, of zelfs om zeer gewelddadig gedrag te vertonen, zoals naar voren kwam in de diverse rechtszaken tegen Socialistische Partij-leider Dominique Strauss-Kahn.

Geconfronteerd met zulke tegenstanders, die beweren dat ze migranten uit de Maghreb of Afrika “feminisme” bij willen brengen, voelt radicaal-links zich niet erg op haar gemak om in dit debat vrouwen- of homorechten te verdedigen. Precies zoals men niet echt stelling wil nemen tegen antisemitisme, omdat reactionairen dat ook nadrukkelijk beweren te doen. En dus roept radicaal-links dat anti-islamitisch racisme het “belangrijkste” en “geïnstitutionaliseerd” zou zijn, en dat “de joden” zich sowieso in een “geprivilegieerde” positie (1) zouden bevinden. Om diezelfde redenen durft men gendergelijkheid niet te verdedigen, en de achterhaalde tradities die verdedigd worden door reactionaire islamitische organisaties binnen migrantengemeenschappen, niet aan te kaarten, uit angst om beschuldigd te worden van anti-moslim racisme of zelfs racisme in het algemeen.

De situatie wordt verder gecompliceerd door de jonge vrouwen met een islamitische achtergrond die het gewicht van de islamitische tradities in hun “communities” aan de kaak stellen. Die hebben zich vaak verbonden aan de Socialistische Partij (zie voorbeeld de “SOS Racisme” en “Ni putes ni soumises”-bewegingen) en aan seculier-sociaal-chauvinistisch linkse intellectuelen die feitelijk vijandig staan tegenover immigratie (zoals ook bleek bij de discussies en controverses in 2004 rond de wet tegen “opvallende religieuze symbolen”, die in werkelijkheid slechts gericht was tegen de hijab).

En tenslotte, om de verwarring nog groter te maken, beweren Femen-activistes ook de islam aan te vallen namens het “feminisme”. Op 12 september, bij hun actie in een “islamitische salon” in Pontoise, riepen ze: “Niemand kan mij onderdrukken. Niemand kan mij bezitten. Ik ben mijn eigen profeet”. Een bijzonder domme actie en slogan als ze islamitische vrouwen willen bereiken, en als ze het “moslimpatriarchaat” willen ondermijnen dat werd bepleit door sommige reactionaire “imams” in hun toespraken tijdens dat evenement. Zulke acties kunnen alleen in het voordeel werken van de Indigènes…

Voor wat betreft seksisme moeten we erkennen dat de Indigènes gelijk hadden toen ze zeiden dat die wet van 2004 tegen “opvallende religieuze symbolen” een wet was tegen moslimvrouwen, een racistische wet, in die zin dat het anti-moslim racisme voedde zonder bij te dragen aan de doelstellingen van het secularisme.

Het is belangrijk om te constateren dat de Indigènes het secularisme, dat wil zeggen de scheiding tussen kerk en staat, niet verdedigen, integendeel. In de kolommen van hun krant bekritiseerde Christine Delphy “de stiekeme manier waarop het atheïsme tot de religie van de Franse staat is geworden”.(2) Haar idee is onjuist en absurd, zeker als we het gewicht van de katholieke kerk in Frankrijk in ogenschouw nemen. Die macht van de kerk bleek bijvoorbeeld uit de miljoenen katholieke demonstranten die in 1984 in het hele land de straat opgingen tegen het wetsvoorstel van Alain Savary om de financiering van particuliere (meest religieuze) scholen te beperken (waarna de wet werd ingetrokken), en nogmaals in 2013 tegen het homohuwelijk.

We moeten echter wel toegeven dat de Indigènes er in het debat over die wet van 2004 terecht op wezen dat de hijab een andere betekenis heeft in de Arabisch-islamitische wereld dan hier in het westen, en dat we precies moeten formuleren bij het vergelijken van de situatie van moslimvrouwen in Iran of Saoedi-Arabië en hier in Frankrijk.

Ik kan verder eigenlijk alleen maar herhalen wat ik ooit een anarcho-syndicalistische arbeider hoorde zeggen tijdens een publiek debat in Toulouse: “Wat belangrijk is, is niet de sluier die sommige vrouwen op hun hoofd dragen, maar degene die wij allemaal, mannen en vrouwen, ín onze hoofden hebben.” Die “sluier” symboliseert alle gender-, raciale, sociale, religieuze en nationalistische vooroordelen die ook bestaan bij links, en waar we zonder onderbreking tegen moeten blijven vechten.

Tegelijk kunnen we echter niet negeren dat het dragen van een “hijab” – of het ergste: een “burqa” of “niqab” – geen betekenisloze religieuze privé-keuze is, zoiets als er de voorkeur aan geven om groene of gele kleding te dragen. Het is weliswaar een religieuze privé-keuze, maar tegelijkertijd ook een uniform, een propagandamiddel voor reactionaire religieuze groepen (salafisten) en politiek-religieuze groepen (islamisten), zowel in het noorden als in het zuiden. Hoe dan ook, het is zeker niet een kwestie van persoonlijke smaak, zoals bij het al dan niet dragen van een string. Maar juist die belachelijke vergelijking wordt wel gemaakt in een boek met interviews dat is geredigeerd door Indigènes-aanhangers.

Na de invoering van de wet hadden de Indigènes van 2005 tot 2008 een vast onderdeel in hun blad. Daarin konden ze steeds helemaal los gaan tegen racistisch rechts en pseudo-universalistisch links (die zij als “linkse fascisten” betitelden) die de rechten van vrouwen verdedigden… maar alleen wanneer die vrouwen religieus of cultureel islamistisch waren.

En als het gaat om homohaat?

Voor wat betreft homoseksualiteit probeert Bouteldja zich altijd strikt te houden aan de vooroordelen die reactionaire islamitische organisaties zoals de UOIF en PSM propageren. Met die clubs willen de Indigènes immers nauw samenwerken in de strijd tegen “islamofobie”. Daarom beweert Bouteldja dat homoseksualiteit door het westen werd geïmporteerd in de Arabisch-islamitische landen. Ze zei dat “de homoseksuele levensstijl niet bestaat in de volkswijken [waar veel mensen met een migrantenachtergrond wonen], en dat is geen gebrek”. En: “Het huwelijk heeft alleen betrekking op witte homo’s. Wanneer je arm bent en geprecariseerd en gediscrimineerd wordt, dan telt alleen de solidariteit van de community. Mensen passen zich aan en sluiten compromissen omdat ze andere prioriteiten hebben.”(3)

Maar daar bleef het niet bij. Bouteldja zei ook dat als “moslims tegen het homohuwelijk zouden hebben geprotesteerd, maar daarbij geweigerd zouden hebben om een alliantie te sluiten met extreem-rechts of zelfs met rechts, dan zou dat interessant geweest zijn voor ons omdat we dan te maken zouden hebben gehad met geëtniseerde groepen die hun eigen standpunten durven te verdedigen.”(4) Volgens haar hebben de Indigènes en bewoners van de volkswijken het recht om “onverschillig” te blijven ten aanzien van het homohuwelijk, de strijd van de LGBTQ-beweging en de politisering van seksuele kwesties (zoals bijvoorbeeld abortus).

Twee aanhangers van de Indigènes, Stella Magliani-Belkacem en Felix Boggio Ewanjé-Epee, schreven het boek “Les féministes blanches et l’Empire” (“De witte feministes en het imperium”). Volgens hen zou homoseksualiteit, net als identiteit, een westers begrip zijn dat vreemd is aan de Arabische en Afrikaanse wereld! Een behoorlijk grappige opmerking voor mensen die onophoudelijk de “post-koloniale” of “niet-witte” identiteit huldigen als het ultieme bewijs voor het radicalisme van minderheden. En Boggio Ewanjé-Epee “veroordeelt de poging om homoseksualiteit tot een universele identiteit te maken die zou worden gedeeld door alle personen en alle volkeren.”(5)

Steunen de Indigènes vrouwenstrijd?

Bouteldja: Palestijnse vrouwen talen niet naar vrije abortus

Op een symposium over “islamitisch feminisme” in Spanje kreeg Houria Bouteldja de vraag voorgelegd of Palestijnse vrouwen toegang hebben tot abortus. De Indigènes-woordvoerder had kort daarvoor Palestijnse gebieden bezocht. Ze vond de vraag een “westerse” inmenging. “Palestijnse vrouwen zouden niet eens begrijpen waarom hen dergelijke vragen gesteld worden”, zo antwoordde ze, “want voor hen is het demografische probleem in Palestina belangrijk. Hun perspectief is heel anders. Voor veel Palestijnse vrouwen is het krijgen van kinderen een daad van verzet tegen de Israëlische etnische zuiveringen.” We zouden moeten begrijpen dat niet alle vrouwen in “dezelfde ruimte-tijd” leven. Palestijnse vrouwen zouden in hun “ruimte-tijd” dus geen behoefte hebben aan vrije abortus, maar vooral kinderen willen baren. Het was merkwaardig dat Bouteldja, een Franse vrouw die altijd beweert dat mensen voor zichzelf moeten kunnen spreken, hier meent te kunnen vertellen wat vrouwen in die andere “ruimte-tijd” zouden willen. En die zouden toevallig precies willen wat hun moslimfundamentalistische machthebbers van hen verlangen. Alsof er in de Arabische wereld nooit een bloeiende eigen feministische beweging is geweest, die op veel gebieden radicaler was dan de Europese, en die door de politieke islam fanatiek en fysiek bestreden is, en waarvan de vrouwen bestempeld werden tot “collaborateurs” met het westen. Meer hierover in: “Indigènes de la République: derrière le ‘féminisme islamique’, le racisme et le patriarcat” van Luftmenschen.

Eric Krebbers

Het probleem met de Indigènes, en met de meeste linkse en radicaal-linkse westerse intelligentsia die beïnvloed zijn door het post-modernisme en multiculturalisme, is dat ze eigenlijk geen enkele concrete vrouwenstrijd voor vrijheid en gelijkheid echt steunen, ook al pretenderen ze hyperkritisch te zijn over alle vormen van overheersing.

Als het gaat om het zuiden, dan verdedigen ze een terughoudende positie omdat ze menen dat de lokale feministen worden gemanipuleerd door het imperialisme en/of het westerse “witte links”. Dat gebeurt met name rond de zogenaamde “islamitische” landen. Of ze pleiten voor een “islamitisch feminisme”, waarvan de inhoud en de contouren nogal vaag blijven,(6) zoals ook blijkt uit het “Appel des féministes indigènes” (7) (“Oproep van inheemse feministen”) dat “de oorlog tussen de seksen” afwijst, een uitdrukking die men overigens eerder zou verwachten in uiterst rechtse geschriften. In het noorden zijn ze terughoudend om deel te nemen aan de feministische strijd omdat westerse feministen voornamelijk “wit” zijn en behoren tot de “witte” meerderheid waarvan men meent dat die geniet van veel “privileges”.

Het “Appel des féministes indigènes” werd het eerst gepubliceerd in “L’Indigène de la République”, het tijdschrift van de “Parti des Indigènes de la République” (PIR). Wie het leest, snapt de onoplosbare tegenstellingen waarmee ze worstelen. Na het afwijzen van “de dictaten van het universalisme van de witte mannen en van het witte feminisme”, en van de vrouwen “die de orde van de gemeenschap verraden” pleit de tekst voor:
– Religie: “Wij verwerpen alle ideologische vooroordelen die feminisme onverenigbaar achten met geloof, en daarom bevinden zich onder ons ook gelovige feministische vrouwen en we zullen hen ook verdedigen.”(8)
– Familie en culturele tradities: “We weigeren het bevel van ontrouw dat ons wordt opgedragen, met alle offers dat het uitlokt: gebroken gezinnen, concurrentie en oorlog tussen de seksen. We weigeren om ons te distantiëren van onze culturen die elke dag worden aangeklaagd.”(9)

In een plechtige taal die men eerder van de VN zou verwachten, roept het “Appel des féministes indigènes” op: “Elke vrouw heeft altijd en voortdurend het recht om haar manier van het leven te kiezen, in overeenstemming of brekend met haar cultuur, traditie of religie.”(10) En in een poging om toch ook een wat radicaler geluid te laten horen, noemen de feministes van de Indigènes ook nog “de nauwe relatie tussen patriarchaat en imperialisme”. Maar dat leidt slechts tot het uitwissen van de eeuwen van mannelijke en religieuze (islamitische, boeddhistische, hindoeïstische, joodse en christelijke) dominantie die vooraf gingen aan het doordringen van de Europese grootmachten in het zuiden.

Het afstand houden van feminisme in zowel het noorden als het zuiden speelt de heersende klassen – die in de “Derde Wereld” en die in de grote westerse mogendheden – in de kaart, omdat het alle pogingen beperkt om wereldwijde solidariteit op te bouwen of te versterken tussen vrouwen die strijden voor gelijkheid.

Waar doelen ze op met die relatie tussen patriarchaat en imperialisme?

In de jaren zestig was hetzelfde soort verbale diarree en pseudo-radicaal redeneren te horen onder “derdewereld”-activisten, vooral onder de maoïsten en zelfs bij een aantal trotskisten. Voor die activisten waren alle Europese arbeiders “geïntegreerd” in de “consumptiemaatschappij” en hun levensstandaard was afhankelijk van de uitbuiting van de Derde Wereld-landen, zodat er geen solidariteit mogelijk was. We konden eigenlijk alleen rekenen op de strijd van de uitgebuite arbeidsmigranten in het westen en de uitgebuite boeren in het zuiden… Ook toen dacht men dat er geen klassensolidariteit mogelijk was, omdat “witte” (westerse) proletariërs, die in imperialistische landen woonden, werden verondersteld te leven over de ruggen van “niet-witte” proletariërs in het zuiden en noorden.

We kwamen deze beperkte visie ook tegen in de manier waarop Indigènes-ideoloog Sadri Khiari de verkiezingsoverwinning van de rechtse Sarkozy in 2007 interpreteerde als een “een verbetering van de machtsbalans in het voordeel van de witte macht, dat wil zeggen ook van een deel van de werkende klasse.”(11)

Maar in hetzelfde nummer schreef Said Bouamama terecht: “Racistische dominantie draagt eraan bij dat bepaalde sociale tegenstellingen onzichtbaar worden ten opzichte van andere, het stimuleert een culturalistische en etnocentrische interpretatie van maatschappelijke vraagstukken; het stimuleert ongelijke onderlinge concurrentie tussen leden van de ‘witte’ arbeidersklassen; en daardoor kunnen ‘arme witten’ en post-koloniale migranten zichzelf alleen definiëren aan de hand van hun respectieve omgevingen.”(12)

De “radicale omkering van het stigma”, zoals bepleit door de Indigènes (in de voetstappen van veel andere linkse identitaire groepen sinds de jaren zestig) kan echter alleen maar leiden tot de impasse die Bouamama zo hekelt in zijn tekst, en die hij slechts toeschrijft aan de racistische overheersing. En die vijandigheid tussen de “arme witten” en de “post-koloniale” mensen wordt ook nog eens versterkt doordat beide kanten van rechts én links alleen uitleg krijgen op basis van “ras” – ongeacht of de Indigènes of andere linkse theoretici beweren dat het slechts om een “subjectief ras” gaat, om een “efficiënte leugen”, of om een “sociaal-politieke” term en niet een biologisch concept. Niemand kan een concept als “ras”, dat eeuwenlang een bepaalde lading heeft gehad, gebruiken zonder aanzienlijke politieke schade te veroorzaken. En zo’n achteruitgang wordt bewust door de Indigènes gewild.(13)

Bovendien, in tegenstelling tot wat Bouamama gelooft, vormen “migranten en hun kinderen” geen homogeen blok dat uitsluitend zou “behoren tot de arbeidersklasse en zelfs tot de meest uitgebuite en gedomineerde sectoren daarvan”. Sociale mobiliteit is immers een werkelijk bestaand proces binnen de zogenaamde “post-koloniale” immigratie, die ook gestructureerd is door een indeling in klassen met tegenstrijdige belangen.

De Indigènes beweren vaak het voorbeeld te volgen van de Black Panther Party. Ze hebben ook Angela Davis uitgenodigd voor hun tiende verjaardag, op 8 mei 2015. Dan moeten ze toch gemerkt hebben dat er niets is dat voorkomt dat een samenleving gebaseerd op institutioneel racisme, zoals de Verenigde Staten, zelfs onder druk van de strijd van minderheden, een uitgebreide zwarte middenklasse kan vormen (met precies dezelfde sympathieën voor identitaire vertogen als die van de Indigènes) en zelfs een zwarte bourgeoisie. Of zelfs Barack Obama tot staatshoofd kan maken,(14) Colin Powell tot chef van de strijdkrachten en Condoleezza Rice tot hoofd van de diplomatie. Alle drie zijn van Afrikaanse afkomst en voeren en voerden kolonialistisch en imperialistisch beleid, precies hetzelfde als de “witte elite”.

Feitelijk hebben post-modernen en dus ook de Indigènes er geen enkele behoefte aan om het kapitalisme omver te werpen (of een halt toe te roepen aan de heerschappij van mannen over vrouwen, ongeacht wat de feministen van de Indigènes beweren). Sterker nog, hun belangrijkste “prioriteit”, zo niet hun belangrijkste politieke functie, is het opleggen van nationale, etnische en religieuze “niet-witte” “tradities”, onder het mom van een radicaal anti-imperialisme en anti-kolonialisme.(15) En dat is precies ook het standpunt van Tarik Ramadan,(16) die het Indigènes manifest goed ook vond en tekende.

Intern heeft er bij de Indigènes mogelijk wel enige discussie plaatsgevonden over hun obsessieve afwijzingen van “witte feministen” en “vrouwelijke verraders” (zo noemen ze alle vrouwen die hun “gemeenschap” vanuit een feministisch, seculier of revolutionair perspectief bekritiseren), zo zou men kunnen opmaken uit een fascinerend interview met Kaissa Titous in hun blad.(17) Titous vertelt over de centrale rol die vrouwen en meisjes uit de Maghreb speelden bij veel van de mobilisaties in Parijse arbeiderswijken in de voorsteden tijdens de jaren zeventig en tachtig. Ze namen het initiatief en leidden acties tegen het geweld van de politie, en ze wilden aan de kaak stellen dat moorden door de politie ongestraft bleven. Ook organiseerden ze de solidariteit met hun gevangen zonen, broers of neven, versterkten ze de solidariteit tussen alle bewoners, enzovoorts.

Titous merkt op: “We hebben nooit feministen gezien die als zodanig naar de voorsteden kwamen en naast de migrantenvrouwen gingen staan”. Maar ze benadrukt ook dat migrantenvrouwen die in volkswijken wonen “ruimhartige Franse vrouwen ontmoetten: vakbondsactivisten, politieke activisten of leden van katholieke of protestantse organisaties, die vaak met hen mee gingen en hen hielpen – het was een tijd waarin het woord solidariteit iets betekende”. Titous herinnert de lezers eraan dat “onze vaders, onze mannen, onze broers zijn beschuldigd van alle mogelijke misdaden: geweld tegen vrouwen, polygame daders, verkrachters, dieven, machismo en nu terrorisme.” Ze sluit af met deze wijze woorden: “In principe ben ik het niet oneens met het woord ‘wit’ als een sociale referentie. Maar ik vind het niet effectief. Het gebruik van dat concept geeft munitie aan degenen die willen dat de beweging instort (…) In mijn buurt (…) zijn er veel ‘witte’ vrouwen die worden uitgebuit en geminacht en die zeer arm zijn.” Helaas wordt dit type kritiek nog veelal genegeerd door de Indigènes.

Naast de transatlantische slavernij lijkt de strijd in Palestina het meest belangrijke thema te zijn voor DTM-activisten. Sommigen van hen zien de leden van Hamas als helden, en ze weigeren zelfs samen te werken met iedereen die het daar niet mee eens is. Hoe zit dat in Frankrijk? Zien de Indigènes religie en zelfs fundamentalisme als iets progressiefs?

Laten we beginnen met de kwestie van religie. De Indigènes gaan ervan uit dat de islam de belangrijkste identitaire referentie is voor “niet-witten” in Frankrijk, en dat is van bepalende invloed op hun visie op de wereldpolitiek. In een artikel met de veelzeggende titel “De PIR: een partij van gemeenschappen en individuen”, schrijft Walou dat “de PIR als een dekoloniale partij, bijvoorbeeld, een ruimte zal vormen waar de moslimcomponent haar islamitische identiteit kan doen gelden, om na te denken en haar politiek te uiten via de islam, zoals hij de zwarte component zal toestaan om haar eigen historische toestand uit te drukken.”(18)

Op dezelfde pagina lezen we ook een artikel van H. Lalla, getiteld “Ma foi musulmane, mon engagement politique” (“Mijn islamitische geloof, mijn politieke engagement”), dat Walou’s idee nog wat verder verduidelijkt. “Mijn moslim-zijn is veel meer dan een bron van welzijn; het is naar mijn mening een gestructureerd frame dat structuur aanbrengt in mijn bestaan in een steeds meer globaliserende samenleving waar maatstaven voortdurend worden verbrijzeld.” En ze voegt eraan toe dat haar geloof haar in staat stelt om zich te bevrijden van “de dominante cultuur”, een merkwaardige stelling in een wereld waar 57 staten hun krachten hebben gebundeld om de Organisatie voor Islamitische Samenwerking te vormen, een structuur die nog nooit de belangen van “onderdrukte” moslims heeft verdedigd, waar dan ook.

Maar maak je geen zorgen, ook het christelijke obscurantisme heeft een plek binnen de PIR. Dat blijkt uit een bijdrage van Ezzine Lasslaa, die (zonder ons enige details te geven) beweert dat “de zwarte christelijke theologie de waarden van het koloniale christendom volledig heeft omgedraaid”.(19) Ze beroept zich op de strijd van de christelijke profete Kimpa Vita tegen de Portugese kolonisten in Congo. Afgezien van haar korte historische toespeling (waarbij ze negeert dat Kimpa Vita de autoriteit van de paus respecteerde) vertelt ze ons niets over de politieke rol en de inhoud van de huidige christelijke messianismen in Afrika!

In hetzelfde nummer van het tijdschrift van de Indigènes prijst Zulficar zeer nadrukkelijk Sheikh al Qassam Azzdine,(20) die “drie kenmerken bijeenbrengt van de voorbeeldige revolutionaire held: een voorbeeldig leven, zuivere intenties en een subliem einde”. “Hij was alles in een: een politiek leider, religieus leider en militair leider, community-activist en predikant, en hij vocht voor een revolutionaire, anti-koloniale en progressieve jihad. Zijn nagedachtenis nodigt ons uit om de koppeling te herontdekken tussen het geestelijke en het tijdelijke, tussen nationalisme en islam, tussen religie en sociale emancipatie. Een reis die hem tot een van de belangrijkste voorlopers maakt van de toekomstige islamitische bevrijdingstheologie.”

Het is dan ook logisch dat de Indigènes goede banden nastreven met “islamitische verenigingen, zoals Présence et Spiritualité Musulmane,(21) de Union des Organisations Islamiques de France, en verenigingen die vechten tegen islamofobie, zoals het Collectif contre l’Islamophobie en France ou Mamans Toutes Egales”.(22)

De liefde van de Indigènes voor alle geloven (met uitzondering natuurlijk van het jodendom) gaat nog verder. Zover dat hun partij soms verandert in een religieuze propagandamachine. Bouteldja hekelt bijvoorbeeld “een groeiende vijandigheid tegenover het heilige, die leidt tot een strikt instrumentele rationaliteit zonder zingeving en elke vorm van transcendentie verachtend.” En voor degenen die niet door hebben welke religie ze verdedigt, zegt ze: “Een van de weinige figuren die ons rehabiliteren, en op wie we ons positieve en waardige ‘wij’ kunnen projecteren, is de profeet. Hij stelt ons in staat om op te staan, omdat hij rechtvaardigheid, gerechtigheid en goedheid belichaamt. Hij is onze positieve reflectie.”(23) De Indigènes en hun woordvoerder zijn duidelijk geëvolueerd van empathie voor gelovigen (ze formuleerden oorspronkelijk een diagnose van de beschaving die ook obscurantistische katholieken, protestanten en joden tevreden kon stellen) naar puur de verdediging van het islamitische geloof en religie.

Hun ultra-gevoeligheid voor schendingen van het “heilige” moedigt de Indigènes overigens niet aan om de vele ontheiligingen te bekritiseren die gepleegd worden door de Taliban, de soldaten van de Boko Haram, de IS en alle andere “verworpenen der aarde” die zo respectvol zouden staan tegenover het “heilige”. Of om hun standpunten uit te leggen over het “heilige” karakter van het menselijk leven dat ze delen met Hamas en Hezbollah, beide door de Indigènes gesteund.

Overigens biedt Bouteldja ons een merkwaardige geschiedenis van de islam in haar artikel over de betekenis van het “heilige” voor de “verworpenen der aarde”. Wie het leest, zou kunnen denken dat voor de westerse inmenging in de Arabisch-islamitische samenlevingen daar niemand ooit had nagedacht over het “onderscheid tussen het heilige en het wereldse, tussen de publieke sfeer en de privé-sfeer, tussen geloof en rede”! Maar de islamitische geleerde Averroes werkte al in de twaalfde eeuw zijn gedachten uit over de relatie tussen geloof en rede, vijf eeuwen voor Descartes en zes eeuwen voor de filosofen van de Europese Verlichting.

Kortom, de Indigènes steunen obscurantistische opvattingen over religieuze zaken, weten niet veel over de geschiedenis van het islamitische denken (of vervalsen het) en hun standpunten over religie zijn dus even slecht als die over nationalisme.

En voor wat betreft fundamentalisme en islamisme?

In 2013 legde Bouteldja (24) uit dat de Indigènes het Palestijnse verzet onvoorwaardelijk steunen, “ongeacht de vorm die het aanneemt, ongeacht de ideologie”.(25) Volgens haar zouden de Indigènes “twintig, dertig jaar geleden” de PLFP en George Habache gesteund hebben, “een christelijke communist”. Helaas is ze niet erg bekend met de geschiedenis van de Palestijnse bevrijdingsbewegingen, want de PLFP was vooral invloedrijk in de jaren zeventig en nauwelijks nog in de jaren negentig. Tien jaar geleden, zo gaat Bouteldja verder, zouden de Indigènes steun gegeven hebben de Fatah van Yasser Arafat, “een Arabische nationalist”. Opnieuw zit ze er flink naast: de Fatah was sterk en invloedrijk aan het begin en in het midden van de jaren negentig, en niet aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Het Oslo Akkoord werd in 1993 getekend en de Palestijnse Autoriteit dateert van 1996. Maar goed, Bouteldja vervolgt: in 2008, toen Gaza werd aangevallen, ondersteunden de Indigènes Hamas tegen Israël dat deze “organisatie, gesteund en gekozen door de hele Palestijnse bevolking” (26) wilde vernietigen”.

Volgens Bouteldja betekent dat overigens niet dat de Indigènes Hamas altijd zullen blijven steunen, of dat ze “ideologische of organische” banden met deze organisatie onderhoudt. Maar aangezien Bouteldja en Boussouma in december 2009 de Hezbollah-parlementariër Ali Fayad hebben uitgenodigd om te komen spreken aan de Panthéon-Sorbonne Universiteit, zou het niet raar zijn als men eveneens contacten zou onderhouden met Hamas. In een artikel getiteld “Liban, une résistance exemplaire” (“Libanon, een voorbeeldige verzet”),(27) prees Nicolas Qualender uitgebreid Hezbollah, de “Partij van God”. Van gelijke strekking was een redactioneel in het blad van de Indigènes, getiteld: “We zullen Iran niet laten vernietigen. Laten we het verzet organiseren tegen de volgende Amerikaanse oorlog”.(28) Daarin werd het Iraanse fundamentalistische regime met geen woord bekritiseerd, net als in een interview in het daarop volgende nummer met de titel “La guerre contre l’Iran aura bien lieu” (“De oorlog tegen Iran gaat er zeker komen”).(29)

Daarnaast helpen de Indigènes ook mee om de meest erge complottheorieën te verspreiden. Een van hun medestanders, de socioloog Bouamama, organiseerde bijvoorbeeld op 27 mei dit jaar samen met Michel Collon een bijeenkomst, waarop die laatste over de islamistische daders van de Charlie Hebdo-moorden verklaarde: “De gebroeders Kouachi zijn in werkelijkheid opgeleid en bewapend door Fabius en Co om een oorlog te voeren tegen een regering die problemen veroorzaakte voor Amerikaanse en andere multinationationals”.

Het persoonlijk aanvallen van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Fabius, en niet de Franse heersende klasse, of zelfs de sociaal-democratie, heeft drie voordelen:
1. Iedereen weet dat Fabius joods is en het beleid van Israël steunt. Je hoeft zijn joods-zijn niet te noemen en je loopt dus niet het risico om vervolgd te worden wegens antisemitisme. En toch krijgt iedereen je antisemitische boodschap luid en duidelijk door.
2. Hoewel hij uiteindelijk onschuldig werd bevonden, moest Fabius een tijd terug voor de rechter verschijnen wegens een schandaal rond bloedtransfusies. Geweldig nieuws voor extreem-rechts, want daardoor kon men een van de oudste antisemitische mythes hergebruiken.
3. Dat Fabius minister van Buitenlandse Zaken was, maakte het ook mogelijk om te doen alsof “de” Joden, de “zionisten” achter de aanslagen van januari 2015 in Parijs zaten, en meer in het algemeen achter de IS, zoals de geruchten op sociale netwerken luiden.

Hira en andere DTM-activisten zeggen dat ze een sterke beweging van zwarte en bruine mensen in Nederland willen opbouwen. Ze zijn niet erg gecharmeerd van “gemengde” organisaties waarin mensen met alle mogelijke achtergronden samen strijden. Hoewel ze de mogelijkheid open houden om met sommige sympathieke “witte” linkse organisaties samen te werken, willen ze dat slechts doen wanneer die bij de anti-racistische en dekoloniale strijd onvoorwaardelijk het leiderschap van DTM accepteren. Hoe staan de Indigènes daarin?

In een interview (30) in oktober 2012 verdedigden Khiari en Bouteldja een (op bepaalde punten zeer terecht) klassiek standpunt dat in het verleden ook verdedigd werd door de Black Panther Party en door organisaties die voor Black Power streden: wij zijn bereid om allianties te sluiten met “wit links”, maar we moeten wel een noodzakelijke organisatorische autonomie behouden; we moeten voorzichtig blijven omdat we niet willen dat onze beweging politiek wordt geëxploiteerd. Dergelijke voorzorgsmaatregelen lijken mij heel redelijk, ook al deel ik de standpunten van de Indigènes niet. Ik ben echter niet op mijn hoede voor linksen, trotskisten en anarchisten vanwege hun huidskleur of genetisch bepaalde uiterlijk, maar vanwege hun politieke programma’s, hun dogmatisme en ondemocratische en sektarische praktijken!

Khiari en Bouteldja vatten hun meningsverschillen met “wit anti-racistisch links”, althans de “radicale” fractie daarvan, zo samen: “abstract anti-racisme”; “enthousiasme voor arbeidsmigranten zonder papieren”,(31) “afwezigheid bij de kwestie van de volkswijken”, “sterke terughoudendheid bij de kwestie van islamofobie”, “gebrek aan kritiek op racisme bij links”, terughoudendheid ten aanzien van Palestina, weigering om de autonomie van de Indigènes te erkennen, te veel nadruk op rechts en extreem-rechts racisme.

Als ik een maoïstische uitdrukking mag gebruiken, zou ik zeggen dat de Indigènes proberen te “lopen op twee benen”:
– Het ene been is dan de Printemps des quartiers populaires (Lente van de volkswijken), “een alliantie die inheemsen van alle kleuren en ook witte organisaties verwelkomt”. Dat front werd opgezet door de Indigènes “om bepaalde onderwerpen zichtbaar te maken tijdens de presidentiële campagne (.. .): noord-zuid verhoudingen, Palestina, de Arabische revoluties, economische crisis, volksbuurten – met inbegrip van politiegeweld – islamofobie, etc.”(32)
– En het tweede been vormt het Front uni de l’immigration et des quartiers populaires (het Verenigde front van migratie en volkswijken) dat “autonoom is met betrekking tot het witte links”.

Om je vraag over samenwerking te beantwoorden, kan ik eigenlijk het beste Bouteldja zelf aan het woord laten. “Radicaal-links is onze belangrijkste bondgenoot tegenwoordig. Hoe we onze bondgenoten uitkiezen? Feitelijk kiezen zij ons. We verwachten dat ze keuzen maken over wat ze vinden van onze strijden: islamofobie, Palestina, staatsracisme, politiemisdaden, enzovoorts, en dan bekijken we hun standpunten. Het is niet verbazingwekkend dat het radicaal-links is dat naar ons toekomt.”(33)

Ik begrijp volkomen dat een organisatie, zoals die van de Indigènes of van welke andere groep dan ook, zijn autonomie wil behouden. Wat ik scherp bekritiseer, is niet hun wil om hun autonomie te behouden, maar hun vorm van etnisch corporatisme die opvallend veel lijkt op de ideeën van nieuw-rechts. Alain de Benoist en tegenwoordig het extreem-rechtse Bloc Identitaire loven ook alle inheemse culturen, zolang iedereen maar op zijn of haar oorspronkelijke plaats van geboorte blijft, en trouw blijft aan zijn of haar religie, familie en tradities. De Indigènes zijn zwaar tegen “inter-raciale” en “inter-religieuze” relaties, en geven daarvoor hetzelfde soort argumenten als politiek of religieus extreem-rechts.

Ze pleiten tegen relaties van zwarte met witte mensen?

In een artikel (34) waarin hij zeer gerechtvaardigde en noodzakelijke kritiek leverde op anti-racistisch paternalisme, kwam Azzedine Benabdellah ook met een scherpe verdediging van de zuiverheid van het “ras”. Hij schreef daarover in etnische zin, en niet op de pseudo “sociaal-politieke” manier waarvan de Indigènes ten onrechte beweren dat die “positief noch negatief is. Dit is een beschrijvende term, waarde-neutraal, zoals geslacht of klasse”.(35)

Laten we eens nagaan hoe “neutraal” het begrip “ras” is voor de Indigènes. Benabdellah hekelt “onze geleidelijke verdwijning door assimilatie, en het logische gevolg: métissage” (“vermenging”), precies zoals het extreem-rechtse Front National het ook zegt. Alleen verdedigt deze Indigène de zuiverheid van de “niet-witten”, terwijl het Front National bezorgd is over de zuiverheid van “autochtone Fransen”. Benabdellah beweert dat het koloniale project gericht was op het “volledig oplossen van gekoloniseerde volkeren”. Dat is zowel onwaar als irrationeel. De voorbeelden van Azië, Afrika en Latijns-Amerika laten zien dat het absoluut onmogelijk was voor “witte” kolonisten om een demografische meerderheid te worden in het zuiden. Daartoe hadden ze zowel een gedeeltelijke genocide van niet-Europese lokale bevolkingen moeten organiseren (zoals gebeurde met de eerste Amerikanen), als een systematische vermenging met de overlevenden (iets wat de Noord-Amerikaanse “witten” weigerden te doen), een strategie die uiteindelijk zou hebben geleid tot het elimineren van… het witte “ras”. Het thema van het “oplossen” van de “Indigènes” door de witten is het exacte spiegelbeeld van het paranoïde thema “Eurabië”. De aanhangers daarvan menen dat migranten van buiten de EU van plan zijn om de bevolking van Europa “op te lossen” om hen zo te kunnen overheersen. In beide gevallen hebben we te maken met identitaire fantasieën, een mix van raciale, culturele en religieuze componenten waarvan rechtse en linkse identitairen denken dat ze eeuwig en onveranderlijk zijn.

Bouteldja zegt het in een interview zelfs nog duidelijker dan haar kameraad: “Het verdedigen van een dekoloniaal perspectief betekent ons toestaan om iemand van onze gemeenschap te trouwen. Om de fascinatie te doorbreken van het trouwen met een lid van de witte gemeenschap. Het is in ieder geval niet de voorkeur geven aan ‘vermenging’ – een notie die ik niet begrijp. (…) Een dekoloniaal perspectief impliceert in de eerste plaats van onszelf houden, onszelf te accepteren, te trouwen met een moslim of een zwarte man of vrouw. Ik weet dat dit een achteruitgang lijkt, maar ik verzeker je dat dat niet het geval is. Het is een grote stap.”(36)

Na voorzichtig doorvragen beweert Bouteldja dat ze persoonlijk “onverschillig” staat tegenover interraciale relaties, en niet “voor of tegen” is, net zoals bij het homohuwelijk. Op het individuele niveau staan de Indigènes dus “onverschillig” tegenover interraciale relaties, maar op het sociale en politieke niveau niet. Zoals iedere goede linkse die netelige vragen tracht te ontwijken, beweert ze dat het probleem aangepakt zal worden wanneer de planeet eenmaal “gedekoloniseerd” zou zijn langs “etno-religieuze” grenzen. Pas dan zullen we in staat zijn deze kwestie te bespreken. Met andere woorden, men moet eerst een globale apartheid invoeren, en zodra dat etnisch-religieus gesegregeerde systeem ingevoerd is, zullen we de vraag van de interraciale relaties op tafel leggen!

In de naam van “dekolonisatie” verdedigen de Indigènes dus zowel de zuiverheid van het “zwarte ras” als de invloed van de islamitische religie, die haar sociale en politieke macht zou verliezen als gemengde huwelijken tussen moslims en niet-moslims, tussen “witten” en “niet-witten” zouden toenemen. We zien dat de Indigènes feitelijk niets nieuws hebben bedacht, maar gewoon oude reactionaire recepten herhalen.

Zie je een toekomst voor bewegingen als de Indigènes en DTM? Welke richting zouden ze uit kunnen gaan? Zullen ze blijven groeien? Of hebben ze hun grootste omvang inmiddels wel bereikt?

De Indigènes trekken meer mensen aan met een Arabische of Amazigh achtergrond dan mensen met een Afrikaanse en Antilliaanse achtergrond. Elk van deze communities heeft zijn eigen verhaal van verzet tegen het Franse kolonialisme.

Zo hebben mensen van de Franse Antillen met een Afrikaanse achtergrond niet gewacht op de Indigènes om zich te organiseren, niet op de Antillen en ook niet in Frankrijk. Ze bekritiseerden de Franse slavernij en streden ervoor dat die erkend zou worden, niet alleen door de staat, maar ook in schoolboeken, in de media, enzovoorts.

Ik betwijfel dus of de Indigènes alle “zwarte en bruine mensen in een grote ‘dekoloniale beweging’” kunnen samenbrengen. Waarschijnlijk zal elke “gemeenschap” zijn eigen groepen en verenigingen houden, al was het alleen maar omdat de Franse staat de ene gemeenschap tegen de andere uitspeelt wanneer het gaat om het verdelen van de subsidie en het verlenen van de status van fatsoenlijk en representatief. En de Coordinations de sans-papiers (de Organisatie van de mensen zonder papieren), voornamelijk Afrikaans, zal waarschijnlijk ook wel zijn onafhankelijkheid behouden, al wordt die wel beïnvloed door dezelfde ideologie.

De Indigènes zullen niet veel ruimte krijgen op het officiële politieke toneel om het spel van de traditionele linkse en radicaal-linkse partijen op te schudden, laat staan dat ze dat zouden kunnen doen op een veel grotere schaal en langere termijn met de regels van de Franse staat die al bestaan sinds 1789. Maar ze zouden wel meer symbolische macht kunnen verwerven in de media, bij uitgeverijen en op de universiteiten, juist omdat ze geen ernstige bedreiging voor het kapitalistische systeem vertegenwoordigen, integendeel. Hun belangrijkste doel is niet om de armen en onderdrukten uit voormalige Franse koloniën te organiseren, maar om een kleine niche te vinden in de kapitalistische bovenbouw als producenten van ideologie.

De Indigènes behoren gewoon tot de Franse intelligentsia die houdt van modieuze discussies die worden gevoerd in een nogal obscuur of minstens elitair vocabulaire. Wat het meest zorgwekkend is, is niet de militante invloed van de Indigènes, die is en zal zeer waarschijnlijk beperkt blijven, maar hun aanwezigheid in een grotere verwarde stroming die ze voeden met waardeloze polemieken. Ze maken veel gebruik van de sociale media, en je kunt de impact van hun ideeën goed merken als je luistert naar de community-radiozenders, bijvoorbeeld de Antilliaanse of de islamitische, of leest op websites zoals oumma.com. Maar ook als je luistert naar de landelijke radiozenders France Culture en Radio France Internationale. De identitaire ideologie van de Indigènes biedt eenvoudige verklaringen aan uitgebuite mensen met een niet-Europese achtergrond die het slachtoffer zijn van structureel of openlijk racisme. Met uitzondering van Aziatische migranten, die worden niet geraakt door hun propaganda, hoewel volgens de pseudo-theorieën van de Indigènes Chinezen, Vietnamezen, Cambodjanen en Pakistanen zeker “niet-wit” zijn. Chinese migranten worden vooral door rechts beïnvloed. In 2010 en 2011 werden er twee opeenvolgende xenofobe demonstraties georganiseerd door een aantal leiders en ondernemers van de Chinese gemeenschap, gericht tegen “de Arabieren” en Afrikanen. De Franstalige oproep voor de demonstratie was gematigd, maar dat gold zeer zeker niet voor alle in het Chinees geschreven commentaren in de sociale media.

De verwarde ideologie van de Indigènes en andere (Afrikaanse, Antilliaanse en Maghrebijnse) identitaire groepen koestert frustraties tegen de meerderheid van de arbeiders die noch moslim noch “niet-wit” zijn. Dat is hun meest nare indirecte invloed: met behulp van een pseudo-linkse ideologie verdeeldheid zaaien tussen uitgebuite mensen langs een raciale, nationale, etnische en religieuze lijn.

Lees verder in het vijfde en laatste deel.

De links zijn toegevoegd door de redactie.

Interview door Eric Krebbers

Noten door Yves Coleman
1. Een “goed” voorbeeld van deze ideologie kan men aantreffen in deze verschrikkelijke uitspraak van Norman Finkelstein: “Joden zijn ingebed in de netwerken macht en privileges (…) Als je een Jood trouwt, dan opent dat deuren” omdat Joden “de rijkste etnische groep in de Verenigde Staten zijn”. In: “I debated with Norman Finkelstein at King’s College. It was dire, and scary”.
2. “La religion, une affaire privée”, L’IR nr. 6, April 2007, pag. 10.
3. Dat is misschien niet altijd het standpunt van de Indigènes geweest, gezien het artikel “Séropo et Indigène: un cocktail destructif” (“HIV-positief en inheems: een destructieve cocktail”) in L’IR nr. 11, 2008, pag. 8. Daarin schrijft Reda Sadki de verspreiding van AIDS alleen toe aan verslaving en het delen van naalden, wijst hij de “sektarische randen van de homoseksuele beweging” zeer nadrukkelijk af, en doet hij alsof de “inheemse” homoseksuelen van arbeidersbuurten niet bestaan. Maar toch leek hij op zijn minst enigszins gevoelig voor de problemen van Maghrebijnse en Afrikaanse families die getroffen zijn door AIDS, en noemde die als een reden voor hen om deel te nemen aan de demonstratie van de Indigènes van dat jaar.
4. Zie: “Plus forts que Frigide Barjot, les Indigènes de la République dénoncent l’”impérialisme gay””.
5. Zie: “Revendiquer un monde décolonial”.
6. Zie: “Editorial”.
7. L’IR nr. 4, februari 2007.
8. Idem.
9. Idem.
10. Idem.
11. L’IR nr 8, “Vote de classe ou Vote de race?”, pag. 3.
12. Zie: “L’articulation des dominations : une nécessité incontournable pour l’analyse et pour l’action”, L’IR nr. 8, pag. 7.
13. Zie noot 8 van deel 3 van dit interview.
14. Men moet sterk beïnvloed zijn door racistische vooroordelen (in de biologische zin) om te beweren dat Barack Obama geen echte “zwarte” is omdat zijn moeder wit is en zijn voorouders de slavernij niet hebben meegemaakt. Maar dit is precies wat een van de leden van de Indigènes schrijft…
15. Zo delen ze dezelfde etnisch-corporatistische logica als de extreem-rechtse identitairen. Die bekritiseren eveneens het Amerikaanse imperialisme, Hollywood en McDonald’s. Die veroordelen “zionisme” en Israël, en zijn enthousiast over de militaire kwaliteiten van Hamas en Hezbollah. Ze bewonderen de Iraanse mollahs en de regimes van Bashar al-Assad en Saddam Hoessein die als naties “het imperialisme” weerstaan. Ze roemen de deugden van geworteldheid in een land (wat de antisemitische Maurras het “vleselijke thuisland” noemde) met een eeuwige, of minstens een eeuw oude, sociale en religieuze orde (in hun geval een wit Europees erfgoed, overwegend katholiek, orthodox en protestants, afhankelijk van het land). Linkse identitairen prijzen de islamitische identiteit, het Arabisch-zijn, het Afrikaans-zijn, terwijl extreem-rechtse identitairen hoog opgeven van het Frans-zijn, Duits-zijn, Brits-zijn , westers-zijn en het christendom. Beide benaderingen willen alle sociale klassen verenigen rond hetzelfde doel, met uitzondering van een aantal “verraders” (“bounties”, “oreos” en “oom Toms” voor radicaal-links, “Joden” of “de nieuwe wereldorde” voor uiterst rechts), voor de realisering van hun etno-religieuze corporatistische project.
16. Zie: “Met Tariq Ramadan op weg naar een Euro-islamisme?”.
17. “Nous avons besoin d’un mouvement de combat”, L’IR, maart 2007, pag. 7 en 8.
18. L’IR nr. 13, pag. 10.
19. In: “Christ noir versus Christ blanc”.
20. Geboren in Syrië in 1883, nam hij deel aan de opstand tegen het Franse mandaat in Syrië en vervolgens tegen het Britse mandaat in Palestina na 1921. Een aanhanger van guerrilla en de gewapende strijd, stierf hij in 1935 in de strijd tegen Britse soldaten, toen die hem en een kleine groep gelijkgezinden omsingelden. Hij is een icoon voor de huidige Palestijnse nationale beweging, zoals blijkt uit het bestaan van de al-Qassam Brigades, de gewapende vleugel van Hamas.
21. Een reactionaire organisatie, die in Frankrijk Al Adl Wal Ihsane vertegenwoordigt. Dat is een moslimfundamentalistische organisatie, opgericht in 1973 en vrij sterk in Marokko. Ze hebben twee radicaal-linkse activisten vermoord. Meer informatie in dit artikel van een activist van de NPA: “Assez de Participation et Spiritualité musulmanes dans nos luttes!”.
22. Persverklaring van 15 april 2015.
23. “Du sacré des Damnés de la terre et de sa profanation”.
24. Interview op OummaTV, 4 november 2013.
25. Idem.
26. Idem.
27. Al in het eerste nummer van L’IR, oktober 2006.
28. L’IR nr. 6, april 2007, pag. 2.
29. L’IR nr. 9, oktober 2007.
30. “’Un juste retour de bâton’. Entretien avec Houria Bouteldja et Sadri Khiari”.
31. De Indigènes bekritiseren anti-racistisch links en de steungroepen voor arbeidsmigranten zonder papieren omdat die zich aan een soort impliciet niet-aanvalsverdrag houden: ze zien af van kritiek op institutioneel racisme en de gênante implicaties daarvan voor links. Zo zouden ze het goede geweten en zelfs het paternalisme van links versterken. Op dit specifieke punt hebben de Indigènes helemaal gelijk.
32. “’Un juste retour de bâton’. Entretien avec Houria Bouteldja et Sadri Khiari”.
33. Zie: “Revendiquer un monde décolonial”.
34. “’Le Métis’ et le Pouvoir Blanc”.
35. Zie: “Revendiquer un monde décolonial”.
36. Idem.