Zonder papieren: een groot geheim

Dit is niet onze vakantie

Tegen de stroom in. Met de moed der wanhoop. Omdat het moet, omdat het niet anders kan. Zo leven mensen zonder verblijfsrecht in het kouwe kikkerlandje dat hen de rug toekeert en de huizen op slot doet. Maar illegalen zijn hier en blijven hier. Ze staan aan de poort te rammelen. Ze zoeken de juiste sleutels. Ze pakken het breekijzer en wrikken de deuren open. “We zijn hier niet voor de koeien gekomen”, zeggen ze. “We zijn hier niet voor de lol. Dit is niet onze vakantie. We zijn op de vlucht, we zoeken geluk, we verlangen naar vrijheid, we eisen ons deel van de welvaart op. We leven hier omdat we hier moeten leven.” Wie dagelijks illegalen ondersteunt, leert een kleurrijke en uiteenlopende groep mensen kennen die aan de uiterste onderkant van de samenleving worstelt om te overleven. Ze hebben van veel te weinig en van weinig te veel. Gebrek aan geld, aan werk, aan een plek om te slapen, gebrek aan bijna alles. Maar toch ook overdaad. Een overdaad aan angst, aan eenzaamheid, aan rechteloosheid, aan uitsluiting.

Sommigen slagen er in om nog een bestaan met een beetje perspectief op te bouwen. Zoals die vrouw die al zo’n 10 jaar in de illegaliteit leeft. Ze maakt de huizen van veel gegoede tweeverdienersgezinnen schoon. Ze doet haar werk goed en is daar trots op. Ze voelt zich helemaal geen illegaal, maar een arbeidster. Ze verdient haar eigen inkomen, huurt daarvan een kamer en koopt haar eigen kleren. Door schade en schande wijs geworden heeft ze op eigen kracht leren vertrouwen. In haar jeugd is ze zwaar mishandeld en misbruikt. Maar als huishoudelijker werkster zonder papieren heeft ze haar leven tegen de verdrukking in toch wat meer op orde weten te krijgen. Ze heeft haar eigenwaarde stukje bij beetje herwonnen, met vallen en opstaan. Dat heeft ze allemaal zelf moeten doen, in een samenleving met regels die haar uitsluiten alsof ze een besmettelijke ziekte heeft. Niemand heeft haar geholpen. Niemand heeft haar uitgelegd wat ze moest doen en nalaten. Ze heeft op de tast, in de duisternis, haar eigen weg moeten zien te vinden.

En nu zit ze vol zelfvertrouwen tegenover me, verzorgd, goed gekleed, in de bloei van haar leven. “Ze denken allemaal dat ik hier gewoon mag zijn. Dat ik er bij hoor. Dat ik de Nederlandse nationaliteit heb. Want ik weet me net als anderen te gedragen. Ze weten niet dat ik een groot geheim met me meedraag. Maar dat hoeven ze toch ook niet te weten?” Ze lacht me aanstekelijk toe. Ze staat energiek en zelfbewust op, trekt haar jas aan, pakt haar tasje en verlaat vrolijk het kantoor van de Leidse steungroep De Fabel van de illegaal. “Gelukkig”, denk ik, “dat is er een die zich voorlopig wel weet te redden.”

Harry Westerink