Slavenarbeid op Bonaire deed Nederlandse scheepvaart en visexport opbloeien

Slavenhuisjes op Bonaire. (Foto: Breuls)
Slavenhuisjes op Bonaire. (Foto: Breuls)
Bonaire, een van de eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen, is voor het Nederlandse kolonialisme van groot belang geweest. Dat blijkt uit het informatieve boek “Bonaire, zout en koloniale geschiedenis”, geschreven door Boi Antoin en Cees Luckhardt. Het eiland vormde voor de Nederlanders een onmisbare schakel in de opbouw van hun koloniale rijk en in de concurrentiestrijd met andere koloniale mogendheden, waaronder Spanje.

Door zijn strategische ligging bood Bonaire de Nederlandse kolonisatoren een uitstekende mogelijkheid om de Spanjaarden op zee de voet dwars te zetten. Het eiland fungeerde als verversings-, ballast- en retourvrachtstation voor de scheepvaart en als straf- en verbanningskolonie waar tot slaaf gemaakte Afrikanen en andere dwangarbeiders dag in dag uit moesten zwoegen. Van groot nut bleken de natuurlijke zoutpannen van het eiland. Dat zuivere baai- of zeezout was bij uitstek geschikt voor het inzouten van haring, beter dan het in Nederland gewonnen grauwe veenzout en andere zoutsoorten. Dankzij de uitvinding van het haringkaken en het gebruik van het uit Bonaire afkomstige zout kon de haring veel langer geconserveerd blijven en werd de smaak ervan veel minder aangetast. Dat was van wezenlijk belang, omdat haring naast brood eeuwenlang het goedkoopste en belangrijkste volksvoedsel voor de groeiende Europese bevolking was. Door zijn uitstekende kwaliteit werd haring zo een bekend Nederlands exportartikel.

De auteurs van het boek geven aan wat de zoutwinning op Bonaire heeft betekend voor het opbouw van het Nederlandse kolonialisme: “Zonder zout en gezouten producten als zuurkool, gerookt vlees en gedroogde vis kon men de zeelui en manschappen niet van voldoende voedsel voorzien om de lange internationale handelsreizen te ondernemen en grote zeeslagen te voeren. Zout was de wind in de zeilen van de internationale scheepvaart. Zonder zout zou het maandenlange zeilen nooit mogelijk geweest zijn. Het zout was voor de zeevarende Nederlanders, bij gebrek aan een ijs- of koelkast, van groot belang voor het pekelen, en daardoor langdurig houdbaar maken, van consumptieartikelen als groente, vlees en vis. De ingezouten producten maakten het mogelijk om twee tot drie maanden op volle zee te blijven.”

Witte hel

Het zout van Bonaire werd gewonnen door Afrikaanse slaven. Zij moesten de zoutbrokken in de ondiepe laag zoutwater met een pikhouweel verkleinen en met een schop in zakken stoppen of op kruiwagens laden. In verband met de temperatuur en de verblindende schittering van de zon op het witte zout werkten de slaven vaak ’s nachts. Hun werk was zwaar en pijnlijk. Ze droegen geen schoeisel en het zout veroorzaakte wonden in de huid. Tot in de jaren zestig van de negentiende eeuw konden ze niet beschikken over gereedschappen die de arbeid hadden kunnen verlichten. En tot in de tweede helft van de twintigste eeuw bleef de zoutwinning handarbeid. Veel zoutarbeiders kregen lichamelijke klachten, ook al omdat ze werkten en sliepen in dezelfde kleding als waarmee ze in het zoute water stonden. De zoutwinning werd door de slaven dan ook omschreven als “de witte hel”. Het hoeft geen verbazing te wekken dat ze hun werk op allerlei manieren probeerden te saboteren.

De slavenarbeid werd zelfs sommige Nederlanders te gortig, zoals bisschop Martinus Niewindt. In 1835 riep hij in een brief de Nederlandse overheid op om een einde te maken aan de onderdrukking van de slaven op Bonaire. Op paternalistische toon stelde hij: “Is dit geen schande voor onze overheid? Moet de overheid geen voorbeeld stellen van welwillendheid aan anderen en de slaven de vrijheid bieden of op zijn minst de slaven beschaving bijbrengen en ze beter behandelen dan anderen?” Maar zijn bezwaren waren vooralsnog tegen dovemansoren gericht. Nederland was een van de laatste koloniale mogendheden die overgingen tot afschaffing van de slavernij, in 1863. Wel liet de roofstaat aan de Noordzee rond 1850 op Bonaire kleine huisjes bouwen voor de slaven, die eerder twee eeuwen lang in de open lucht hadden moeten slapen onder maisbladeren en andere gevonden materialen. Met die hutjes wilden de beleidsmakers de in Nederland opkomende kritiek op de slavernij smoren en aantonen dat afschaffing ervan helemaal niet nodig was. Vandaag de dag zijn de hutjes de bekendste toeristische attractie van Bonaire. Ze wekken ten onrechte de indruk dat de slaven best wel redelijk werden behandeld. De auteurs wijzen er verder nog op dat ook wetenschappers als Gert Oostindie, Henk den Heijer en Pieter Emmer wegmoffelen welke wezenlijke bijdrage de slaven op Bonaire hebben geleverd aan de opbouw van het Nederlandse kolonialisme.

“Bonaire, zout en koloniale geschiedenis”, Boi Antoin en Cees Luckhardt. Uitgeverij: Amrit, € 12,50. ISBN: 9789074897730.

Harry Westerink