Overheid liegt over medewerking van ambassades bij deportatie van vluchtelingen

Leugenaar Gerd Leers
Via een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) heeft de vluchtelingensteungroep INLIA bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTV) documenten weten los te peuteren waaruit blijkt dat de overheid er gedetailleerd van op de hoogte is welke ambassades en consulaten obstakels vormen bij het deporteren van afgewezen vluchtelingen. De overheid heeft hierover steeds gelogen door botweg te beweren dat alle landen van herkomst bereidwillig meewerken.

Als vluchtelingen niet konden worden uitgezet, dan lag dat vrijwel altijd aan henzelf, zo hebben ambtenaren en ministers de samenleving jarenlang wijs gemaakt. De vluchtelingen werden dan gestraft met dakloosheid of vrijheidsberoving, omdat ze onvoldoende zouden willen meewerken aan hun eigen deportatie. De WOB-informatie toont aan dat niet de vluchtelingen ergens schuldig aan zijn, maar dat de overheid flink fout zit. De “landgebonden vertrekinformatie” die INLIA via een WOB-procedure in handen heeft gekregen, vormt het harde bewijs dat de overheid dondersgoed weet welke landen van herkomst hun eigen staatsburgers niet terugnemen. Door daarover te liegen heeft men vluchtelingen steeds tot zondebokken gebrandmerkt, tot onbetrouwbare dwarsliggers die zogenaamd niet zouden willen terugkeren, hoewel dat wel mogelijk zou zijn. Zo zijn volgens INLIA de Tweede Kamer, de rechterlijke macht, de vluchtelingen en de samenleving “jarenlang op het verkeerde been gezet. De nu verkregen informatie maakt ondubbelzinnig duidelijk dat mensen uit allerlei landen van herkomst ten onrechte op straat zijn gezet of gevangen genomen, terwijl zij er niets aan kunnen doen indien ambassades niet meewerken.”

Al in 2004 heeft INLIA geprobeerd om via een WOB-verzoek dit soort terugkeerinformatie boven tafel te krijgen. De toenmalige minister Rita Verdonk moest met behulp van de rechter worden gedwongen om die informatie openbaar te maken. Ze weigerde echter de uitspraak van de rechter te respecteren. Ze betaalde liever een dwangsom van 10 duizend euro aan INLIA dan dat ze de informatie binnen de door de rechter opgelegde termijn aan die steungroep ter beschikking stelde. In 2005 werd een motie van het toenmalige PvdA-Kamerlid Klaas de Vries aangenomen, waarin werd aangedrongen op tijdelijke opvang van afgewezen vluchtelingen die meewerken aan hun deportatie. Die opvang hebben Verdonk en haar opvolgers Nebahat Albayrak en Gerd Leers steeds geweigerd. “Men verschool zich achter het argument van de hoge kosten van rijksopvang”, aldus INLIA. Zo werden talloze vluchtelingen dakloos gemaakt en uitgehongerd die er niets aan konden doen dat ze niet konden terugkeren naar hun land van herkomst.

Vluchtelingen mogen volgens de uitzetregels alleen in een gevangenis worden opgesloten, als er zicht is op deportatie. “Hierbij wordt in het algemeen verondersteld dat ambassades (zonder meer) meewerken aan het afgeven van reisdocumenten. Uit de nu verkregen informatie blijkt echter dat soms van meet af aan al duidelijk is dat de autoriteiten van het land van herkomst geen medewerking gaan verlenen aan de uitzetting en dat opsluiting dus bij voorbaat al zinloos is.” Op grond van de wetgeving behoren de rechters de rechtmatigheid van de opsluiting te toetsen aan het criterium “zicht op uitzetting”. Maar daar waren ze jarenlang nauwelijks toe in staat, omdat de overheid hen willens en wetens de beschikbare informatie heeft onthouden, naar nu blijkt. “Een zeer kwalijke zaak”, aldus INLIA. In het geval van Iraanse vluchtelingen bijvoorbeeld zouden de rechters meteen hebben moeten gelasten tot hun vrijlating, als ze zouden hebben beschikt over de documenten van de DTV die INLIA nu in bezit heeft. Daarin staat namelijk: “De Iraanse diplomatieke vertegenwoordiging geeft geen documenten af voor gedwongen terugkeer.” Met andere woorden: Iraanse vluchtelingen kunnen niet worden uitgezet en behoren dus niet te worden opgesloten in een uitzetgevangenis. Op de site van INLIA staat een lijst van landen met de terugkeerinformatie die de DTV ter beschikking heeft moeten stellen aan INLIA. Die informatie is van groot belang voor vluchtelingen, advocaten en steungroepen, wanneer ze willen aantonen dat deportatie naar een bepaald land van herkomst moeilijk of onmogelijk is. Ze kunnen dan de DTV-ambtenaren bestrijden met interne en nu dus openbaar gemaakte overheidsdocumenten.

Harry Westerink