De ontluisterende ervaringen van een Haagse bijstandsgerechtigde met de reïntegratie-industrie (deel 2)

Wil je graag worden uitgebuit als dwangarbeider? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van de gemeente Den Haag.
Wil je graag worden uitgebuit als dwangarbeider? Klop dan even aan bij Sociale Zaken van de gemeente Den Haag.

Dit is deel 2 van mijn persoonlijke ervaringsverhaal over de bijstandspraktijk in Den Haag, waaronder ook dwangarbeid voor baanlozen. Eerder publiceerde ik al deel 1. Binnenkort verschijnt er nog een deel 3.

Voor de volgende stap in mijn “terug naar werk”-traject werd ik “uitgenodigd” om een tweedaagse informatie- en brainstormsessie bij te wonen op het zogeheten Werkgeversservicepunt aan de Binckhorstlaan 119 in Den Haag, waar ook het Werkplein zit. Ik had van mijn eerste consulent helemaal geen uitleg over die plek gekregen en moest daar op internet zelf naar op zoek gaan. Later begreep ik dat men op die locatie bijstandsgerechtigden naar werk wil dirigeren en dat werkgevers daar “kandidaten” voor dat werk aangeboden zouden kunnen krijgen. Ik vond op de website van het Werkgeversservicepunt de volgende propaganda, die zich niet op bijstandsgerechtigden, maar op werkgevers richt:

Over ons

Kosteloze dienstverlening en een aanspreekpunt

Het Werkgeversservicepunt helpt u met uw personeelsvraagstukken. Wij investeren graag in samenwerking en partnerships op lange termijn. Onze dienstverlening is voor u kosteloos. U krijgt bij ons één aanspreekpunt met kennis over uw branche: uw persoonlijke accountmanager. Samen helpen we Den Haag aan het werk!

De gemeente Den Haag voelt zich verantwoordelijk voor mensen die willen werken, maar nog niet op eigen kracht de weg naar een betaalde baan kunnen vinden. Daarbij werken we graag samen met werkgevers die ook deze verantwoordelijkheid voelen. Als ondernemer draagt u bij aan maatschappelijk verantwoord ondernemen, wanneer u een kandidaat van het Werkgeversservicepunt in dienst neemt.

Partners

Er is geen enkele partij op de Haagse arbeidsmarkt die zo’n specifiek en uitgebreid dienstverleningspakket aanbiedt als het Werkgeversservicepunt Den Haag. Dat is iets waar we trots op zijn. We werken daarvoor nauw samen met andere gemeenten en onze samenwerkingspartners zoals het UWV WERKbedrijf, de Haeghe Groep en Tempo Team.

De werkgever staat voorop

Wilt u meer weten over de mogelijkheden, over ons aanbod van kandidaten, over mogelijke samenwerking of subsidie? Neem dan vooral contact op met een van onze accountmanagers. Bij ons staan uw wensen centraal.

Griep

Uiteraard was ik het volslagen oneens met de strekking van de tekst. Maar één ding klopte in elk geval wel: de bazen staan inderdaad voorop. En de baanlozen staan achteraan in de rij. Het Werkgeversservicepunt en het Werkplein bleken zich te bevinden in een lelijke industriële en erg luidruchtige omgeving: veel vrachtwagens op de snelweg tegenover het gebouw, een druk kruispunt, slechte openbaar vervoerverbinding met een halte die 250 meter verder ligt, zonder goed voetpad en op een weg waar aan werd gewerkt.

We behoorden in het gebouw te zijn van 8:30 uur tot 12:30 uur, en van 13:15 uur tot 15:30 uur. Bijstandsgerechtigde ouders moesten hun kinderen ruim voor 8:00 uur naar de voorschoolse opvang brengen, wat betekende dat ze heel vroeg van huis moesten gaan als ze waren aangewezen op het openbaar vervoer. Bovendien boden niet alle scholen voorschoolse opvang. De ouders hadden voor hun kinderen vanzelfsprekend ook naschoolse opvang nodig. Als je de pech had dat je kind ziek was of als je zelf ziek was, dan moest je onmiddellijk het Werkplein bellen en kreeg je de onvermijdelijke waarschuwing van een of andere ambtenaar dat iemand van hen zou gaan controleren of je wel echt ziek was. Het overkwam me dat mijn kind griep had en dat ik door dat proces van ziekmelding en waarschuwing heen moest. Mijn kind besefte dat en maakte zich er zorgen over. De tijden van mijn workshops in het Werkplein werden aangepast.

Bevelen

De hal van het Werkplein zat vol mensen. De secretariaatsmedewerkers bij de receptie leken gestresst. Twee bewakers hielden de boel in de gaten. De bijstandsgerechtigden zaten te wachten op de workshopleider die hen zou roepen. De sfeer was gespannen. De baanlozen zagen er ziek, bang of depressief uit, of een combinatie daarvan. Een grote groep stond buiten bij de ingang van het gebouw te roken. Een paar medewerkers doken op en riepen de baanlozen. Ze leken wel robotten. Ze toonden niet het geringste teken van beleefdheid of vriendelijkheid, maar spraken enkel droge bevelen uit: “jij gaat hierheen”, “jij gaat daarheen”, “jij gaat met mij mee”, “deze groep gaat naar een andere verdieping”, “heb je je brief meegenomen?”. Er kon nog geen “goedemorgen” vanaf, laat staan dat ze zich aan ons zouden voorstellen. En dus volgden we hen maar, de anonieme meneer X en mevrouw Y. We gingen naar de eerste verdieping.

Ongeveer zeventig mensen zaten al te wachten in een enorme zaal met een groot scherm. Sommigen moesten achterin blijven staan, omdat er niet genoeg stoelen waren. Nu werden we eindelijk welkom geheten: “Goedemorgen en welkom. Er zal een presentatie zijn en een informatief deel. We zijn hier om jullie zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Als we allemaal meewerken, dan kan dat soepel verlopen.” Ze boden ons drie mogelijkheden om verplicht onbetaald werk te doen, dwangarbeid dus. De eerste groep moest spullen repareren en recyclen. De tweede groep moest op straten en wegen gaan werken. De derde groep moest algemeen werk voor de gemeenschap doen. De jonge, fitte en sterke baanlozen werden vooral naar het onderhoudswerk op straat gestuurd. Baanlozen van “een zekere leeftijd”, die niet zo hard zouden kunnen werken, moesten naar het reparatie- en recyclingwerk. Daar leek ook voor mij de toekomst te liggen.

Powerpoint

De workshopleiders begonnen met een powerpoint-presentatie, waarbij ze er flink de vaart in zetten. Ik kon me op geen enkel plaatje concentreren. Met dynamische muziek en in een propagandistische stijl werden er lachende mensen getoond die aandachtig een soort lopende band-werk deden. Anderen waren aan het schoonmaken en spullen aan het herstellen. Sommige arbeiders maakten gebruik van apparatuur, zoals naaimachines om textiel te repareren. Ik kon geen namen van bedrijven of instellingen ontdekken op de gebouwen die werden getoond, behalve van “de Haeghe Groep”. In het laatste deel van de presentatie vertelden wat arbeiders hoeveel werkervaring ze hadden opgedaan en hoe hun leven voorgoed was veranderd. We zagen ook beelden van vrachtwagens die werden volgeladen met afgewerkte producten. De arbeiders in de film waren van middelbare leeftijd. Meer dan de helft was “allochtoon”. Sommige arbeid was vooral bedoeld voor vrouwen. Het viel me op dat een aantal arbeiders een soort arbeidshandicap had.

Na de powerpoint-presentatie, die ongeveer een half uur duurde, kregen we te horen dat we een voor een zouden worden geïnterviewd. Dat bleek ook een half uur te duren. Ongeveer acht interviewers lazen onze namen hardop voor. Sommige namen bleken onuitspreekbaar voor hen te zijn. Sommige baanlozen begrepen niet eens dat hun naam werd voorgelezen. Anderen stonden meteen op en volgden de interviewers. Degenen die waren blijven zitten, kregen de namenlijst te zien om zo hun eigen naam erop te ontdekken. Ongeveer 85 procent van de mensen was “een niet-westerse allochtoon”, zoals men dat in dit land pleegt te noemen.

We gingen naar een grote ruimte die leek op een kantoorruimte of klaslokaal, met zo’n twintig bureautafels dicht tegen elkaar aan. Men vertelde ons allemaal persoonlijk wat we eerder al met z’n allen te zien hadden gekregen via de power point-presentatie. De conservatie was kort en droog. De vragen werden op een militair- of politie-achtige toon gesteld. “Naam, leeftijd, adres, familiestatus, beroep, enige ziekte?” Toen ik vroeg wat we gingen doen, werd ik afgekapt. Ik moest maar wachten op wat zou gaan komen. Toen ik meldde dat ik een universitaire opleiding had genoten, kreeg ik te horen dat dat er niet toe deed. Want “iedereen is hier gelijk”. De medewerker voegde er nog aan toe: “Voor mensen van mijn leeftijd is het gemakkelijk werk. Je kunt de hele dag zitten, terwijl je aan het werk bent.” Dat zei hij tegen een vrouw die op dat moment 54 jaar was.

Opgelaten

Ik kreeg een formulier dat ik moest ondertekenen en waarmee ik akkoord zou gaan met de dwangarbeid die men mij wilde opleggen. Ik wist eerst niet wat ik diende goed te keuren, maar werd onder druk gezet om het snel te tekenen. Ik wilde het zorgvuldig doornemen, maar kreeg te horen dat ik dat maar later moest doen. Maar hoe kon ik iets ondertekenen zonder het eerst nauwkeurig te lezen? “Maak je geen zorgen, het is okee. Iedereen moet het tekenen”, zo werd me uitgelegd. Ik voelde me behoorlijk bezorgd. Door de grote hoeveelheid mensen was het nogal rumoerig in de ruimte, wat nog meer stress gaf.

Er werd ons verteld dat we naar een ander klaslokaal moesten gaan. We waren met bijna twintig mensen. In dat lokaal werden we verwelkomd door een “allochtone” medewerker van middelbare leeftijd. Hij leek wat aardiger en empathischer, op een goedmoedige paternalistische manier. Hij zei dat hij afkomstig was van Curaçao en deelde mee dat de deelnemers alleen in het Nederlands mochten spreken. “Maar als je problemen met de taal hebt, dan kan ik het wel een beetje uitleggen in het Engels”, liet hij er nog op volgen. We moesten een formulier invullen, met al onze gegevens, naam, leeftijd, adres, enzovoorts. Maar die gegevens hadden ze al, dus ik weigerde dat. Daarna moesten we voor de hele groep allerlei details uit ons persoonlijke leven openbaar maken. Sommigen wilden dat niet. En anderen waren er boos over dat ze al die gegevens nu al voor de derde keer moesten noemen. De medewerker was er ontdaan over dat ze dat weigerden, maar zei tenslotte: “Okee, ik begrijp dat jullie het niet opnieuw willen vertellen of opschrijven”. Ik voelde me erg opgelaten dat ik al die privé-zaken uit de doeken moest doen ten overstaan van onbekende mensen. Ik was zeker niet de enige die zich zo voelde.

We kregen een pauze van een kwartier, voor wc-bezoek en een kleine snack. Later volgde nog de lunchpauze van 45 minuten. We konden onze lunch van thuis meenemen of naar de vierde verdieping gaan waar een restaurant goedkope maaltijden en snacks verkocht. We kregen te horen waar we in het gebouw niet heen mochten gaan. In de klaslokalen was geen drank (ook geen water) toegestaan, en ook geen hoeden en jasjes. En onze mobiele telefoons moesten daar uit zijn. Let wel: de medewerker droeg zelf een jasje, maar dat was dan ook een elegante, zoals men die in de banksector draagt. Ik heb het vermoeden dat het personeel geen hooligan- en rapper-achtige kleding in de lokalen wilde zien. Maar hoofddoeken waren wel toegestaan, zo werd ons verzekerd.

Tweedehands fiets

We moesten onze cv’s in een bestand op hun computers zetten. De medewerker hielp daar bij. We gingen verder met een soort presentatiespelletje. Ook moesten we aanhoren hoe geweldig het was dat de gemeente ons de gelegenheid bood om weer op het goede spoor te komen. Binnenkort zouden we nuttig zijn voor de samenleving, zo wreef de workshopleider het erin. Hij vroeg ons of we bereid waren om een uur of meer te reizen, als dat nodig zou zijn om een baan te krijgen en te houden. Velen zeiden daar “ja” op, en sommigen verklaarden dat ze geen geld hadden om de bus te betalen. Hij stelde voor dat we dan maar de fiets zouden nemen, waarop iemand zei dat hij zelfs geen tweedehands fiets kon betalen. Hij kon ook geen fiets lenen en kende geen vrienden die hem met de auto zouden kunnen brengen. Vol ongeloof schudde de medewerker zijn hoofd. De persoon zonder fiets zei: “Ik kwam hier helemaal te voet naar toe, en ik ben uitgeput. Wil je soms dat ik een fiets ga stelen?”

De lunchpauze was aangebroken. Ik had nog niet bepaald ontdekt wat ik hier nu aan het doen was of wat ik binnenkort zou gaan doen. In elk geval had ik wel al een hele morgen aan tijd verloren. We kregen een andere medewerker. Ze was “autochtoon”, jong, groot en taai. Haar presentatie was onvriendelijk en arrogant. Ze had een ijzige blik en sprak als een sergeant die een troep soldaten keurt. “Allereerst: hier mag je alleen Nederlands spreken! Geen jassen aan, geen drank, niet zomaar in- en uitlopen.” Ik dacht: daar gaan we weer. Weer een half uur tijdverspilling.

Daarop vroeg ook zij weer aan ons om in het kort te vertellen wie we waren, wat onze leeftijd was en wat we deden (liever gezegd: wat we op dat moment niet deden). Om het nog erger te maken vroeg ze ook: “Wat weet je nog over wat de persoon die naast je zit, vanmorgen over zichzelf heeft verteld?” Iedereen moest dat in het openbaar gaan zeggen. Ik protesteerde daartegen, omdat dat precies was wat we al met de vorige trainer hadden gedaan. De deelnemers begonnen te zuchten, te snuiven en te blazen: “O nee, niet opnieuw!!” Ze was er verrast over dat er openlijk werd geprotesteerd. Sommigen begrepen niet eens wat ze aan het vertellen was, waarop anderen hen probeerden uit te leggen waar het over ging. Dat maakte haar woedend. Ze vroeg hoeveel jaar de deelnemers al in Nederland leefden. “Kunnen jullie nog steeds geen Nederlands praten?” Ze bleek de naam van een Afrikaanse man niet te kunnen uitspreken, omdat die naam “te lang” was. Ook begreep ze niet wat zijn familienaam was en wat zijn voornaam. “Vertel me in het kort maar eens hoe jouw vrienden je noemen, zodat het voor iedereen duidelijk is.” Sommige andere “studenten uit dat leuke klaslokaal” lieten weten dat ze beter thuis op hun computer naar vacatures konden zoeken, in plaats van hier te zitten. Een jongeman die er zichtbaar problemen mee had om zich in het openbaar te uiten, zelfs in een kleine klas als deze, werd erg rood in zijn gezicht en begon te stotteren. Hij fluisterde tegen een vriend die vlakbij zat. Die vriend vertelde de medewerkster vervolgens wat de verlegen man had gezegd. Maar hij kreeg van haar te horen dat dat niet de bedoeling was van deze groep. Ik dacht cynisch: o alsjeblieft, probeer zo onempathisch mogelijk te zijn! Het mag natuurlijk niet te leuk worden. We zijn hier om werk te krijgen.

Alleen Nederlands praten

Ik liet haar weten dat sommige mensen meer moeite hadden om een nieuwe taal te leren dan anderen. Daarop pakte ze meteen de kans om mij naar voren te schuiven als “een rolmodel”. “Kijk toch eens hoe goed je de taal al spreekt, en je bent hier nog maar twee jaar. En zij zijn hier al vijf, zeven of zelfs tien jaar en ze kunnen nog steeds geen…” Op dat moment vroeg ik haar om te stoppen met het trekken van vergelijkingen en met het omlaag halen van andere baanlozen. Mensen knikten en spraken zich er ook over uit. Er was lawaai in de ruimte en de atmosfeer was gespannen.

Ze scheen een duidelijke weerzin te hebben tegen een Engelssprekende Afrikaanse vrouw die nauwelijks Nederlands sprak, en ook tegen twee Afrikaanse mannen, van wie er een Frans sprak. Over de oudere man merkte ze op dat zijn Engels zelfs niet “goed genoeg” was om te worden begrepen als hij ergens tegen protesteerde. De verschrikkelijke vrouw ging vervolgens op de tafel van de man zitten, heel dicht bij zijn gezicht. Wij, de baanlozen, werden geacht om correct, beleefd en niet agressief te zijn. Voor haar gold dat blijkbaar niet. Ik legde uit dat de trainer ’s morgens in het Engels had gesproken voor degenen die te veel moeite hadden met het Nederlands. Ze was er stomverbaasd over dat hij dat had durven te doen. Zichtbaar boos voegde ze er aan toe: “Dat is simpelweg niet toegestaan. We gaan hier, in dit lokaal en in het hele gebouw, niet iets anders spreken dan Nederlands. Zo zijn de regels en van die regels gaan we niet afwijken.”

En ze vervolgde haar presentatiespelletje weer. De deelnemers ergerden zich steeds meer aan haar en voelden zich steeds ongemakkelijker worden, om het zacht uit te drukken. Sommigen vertelden me tijdens de pauze dat ze bang waren om de confrontatie met haar aan te gaan, omdat zoiets gevolgen zou kunnen hebben voor hun bijstandsuitkering. Ze kletste over het weer, over hoe we ons voelden, over hoe vervelend het najaar was, na de zomer, over de betekenis die het najaar voor ons had, enzovoorts. Het was inderdaad een koude en regenachtige dag. Haar praatje leek op een monoloog die ze uit het hoofd had geleerd. Ze ging maar door, meer dan vijftien minuten. De deelnemers raakten ontzettend verveeld. Ze schreef op het schoolbord wat de deelnemers hadden gezegd over het weer en de verandering van het seizoen. Vier mensen deden nog mee. De anderen zaten met hun pen te spelen, keken met een verloren blik naar hun bureau of lazen de papieren die ze eerder hadden gekregen. Ik vroeg me verwonderd af: waarom doet ze zo?

Confrontatie

Daarna vroeg ze waarom we een baan wilden, aan ieder van ons apart, opnieuw ten overstaan van de hele groep. Sommigen werden weer kwaad. Ze zeiden dat ze wilden werken omdat je nu eenmaal je brood moet verdienen, zo simpel was het. Een vrouw merkte op dat als ze een baan had, dan hoefde ze niet de hele tijd thuis te zitten en zichzelf te vervelen. Iemand anders zei dat je wel moest gaan werken, omdat je anders straf kreeg van de gemeente. Een man zei dat hij graag zou willen migreren naar een ander land. Hij was via een site aan het solliciteren. Weer een ander liet weten: “Omdat ik wil doen waar ik goed in ben”.

Nadat op het hele schoolbord onze antwoorden waren komen te staan, draaide de medewerkster het vol zelfgenoegzame trots om en toonde ze ons een al door haar volgeschreven schoolbord dat eerder nog verborgen was gebleven voor ons. Op dat bord stond te lezen waarom een werkgever ons eventueel een baan zou willen aanbieden: “omdat je het bedrijf leuk vindt”, “omdat je je nuttig maakt voor de samenleving”, “omdat je de capaciteiten ervoor hebt”, “omdat jij het verschil kunt maken”, “omdat je enthousiast bent over deze taak”, “omdat je werkervaring hebt”, enzovoorts. Onnodig te zeggen dat dit “de juiste antwoorden” bleken te zijn. Ze wilde dat we beide rijtjes antwoorden, die van onszelf en die van haar, zouden overnemen en dat we in kleine groepjes van drie of vier personen zouden nadenken en discussiëren over het verschil in visie, afhankelijk van de kant waar je stond. O, wat een grote ontdekking, wat een mooi leermoment, dacht ik cynisch.

De kwaadste deelnemer, de Afrikaanse man van middelbare leeftijd die “geen fatsoenlijk Engels” zou kunnen praten”, verhief nog steeds zijn stem en vertelde haar dat hij alleen maar geld nodig had, of anders zou hij van de honger omkomen. En dat dit nu de derde keer was dat hij in het Werkplein dit soort sullige spelletjes aan het doen was. En dat hij bovendien was ontslagen vanwege de zogenaamde “crisis” en daarna werd verplicht om voor hetzelfde bedrijf te gaan werken “met behoud van uitkering”, maar dan wel voor veel minder geld. Toen hij daarover had geklaagd en zich zou hebben “misdragen”, was hij voor een paar maanden naar een nog beroerdere werklocatie gestuurd, met de bedoeling om hem te corrigeren en te disciplineren. En nadat dat achter de rug was, was hij weer teruggestuurd naar deze workshop “om te zien of hij zijn lesje inmiddels had geleerd”, zo zei hij. Daarop ging ze opnieuw de confrontatie met hem aan. Ze boog haar lichaam over zijn tafel door haar ellebogen erop te planten en recht in zijn gezicht te staren, op ongeveer twintig centimeter afstand. Ik vond die houding zo fout en agressief! De jongere Franssprekende Afrikaanse man probeerde de oudere man te kalmeren. Als iemand van ons zich zo zou hebben gedragen als zij zelf deed, dan waren de rapen gaar geweest! De anderen waren inmiddels ook flink pissig geworden. De hele klas was in opstand gekomen.

Zelfvoldane grijns

Ik ging voor vijftien minuten de klas uit, in verband met een afspraak die ik eerder had gemaakt met een soort “interne begeleider figuur”. De medewerkster had me dat bij wijze van hoge uitzondering toegestaan. Ik wilde er zeker van zijn dat iemand in het ambtenarenapparaat er schriftelijk notitie van zou nemen dat ik niet in dit soort trajecten wilde zitten, gezien mijn opleiding en werkervaring. Toen ik terugkeerde, bleek een andere medewerkster een reddingsboei te hebben uitgeworpen naar de dame met de militaire aanpak. Zij maakte ons deelgenoot van haar gedachten door ons de les te lezen over hoe onaanvaardbaar het was om “die aardige docente tegen de muur te zetten”, “hoe onrechtvaardig” we haar hadden behandeld en “hoe negatief onze attitude” zou zijn geweest. Over onze hele groep zou verslag worden uitgebracht aan een leidinggevende manager. Het moest afgelopen zijn met de heibel die we aan het schoppen waren, niet alleen nu, maar ook gedurende de rest van onze training.

Ik en twee anderen gaven onze versie van de gebeurtenissen, wat echter niet in dank werd afgenomen. De ene helft van de klas steunde ons, de andere helft zweeg, uit angst. Het laatste uur was de medewerkster een beetje meer ontspannen. Ze vroeg ons of wij de baan zouden willen hebben die zij voor ons in de kranten zou vinden. Ze verzon een lijst vacatures voor ons. Ze was wat milder gestemd, maar nog steeds hooghartig. En ze wist het allemaal beter dan wij. “Zo, meneer A, vertel me eens, zou je een baan als afwasser nemen in een keuken in Breda?” A was al vele jaren een beroepskok. “B, ik heb in je cv gelezen dat je verpleegkunde hebt gestudeerd. Zou je een baan nemen in de gehandicaptenzorg?” B was een vrouw van in de dertig. “C, je weet best veel over computers en mobiele telefoons. Zou je willen helpen in een repaircafé?” C was in de veertig en was eigenaar geweest van twee ICT-bedrijven, die failliet waren gegaan. “D, ze zoeken een beveiliger voor een nachtclub. Wat zou je daarvan zeggen?” D was de Franssprekende Afrikaan. Hij zag er sterk uit en had voornamelijk in de bouw gewerkt. “E, er is een vacature voor een klusjesman en conciërge in een publiek gebouw. Zou je willen solliciteren?” E was een zestigjarige man die zijn hele leven huisschilder was geweest, maar nu kampte met gezondheidsproblemen.

De antwoorden van de deelnemers waren betrekkelijk enthousiast. We waren ons er namelijk allemaal terdege van bewust dat ze de vacatures zelf had verzonnen, alleen maar om onze reacties te kunnen peilen. Toen kwam ik aan de beurt: “Jij bent een vertaler en spreekt vloeiend een aantal talen. Een daarvan is Spaans. Zou je een baan accepteren als receptioniste bij de Spaanse ambassade?” Ik antwoordde: “Ja, natuurlijk, waarom niet?” Ze had verwacht dat ik mijn neus zou ophalen voor dat werk, omdat ik een universitair geschoolde vertaler ben, met veel werkervaring. Het werk bij de ambassade was onder mijn niveau, maar ik wilde haar niet het genoegen geven om “nee” te zeggen en daarna een preek over me heen te krijgen. Ik wilde haar niet de kans geven om met een zelfvoldane grijns op het gezicht kritiek te leveren op baanlozen die zogenaamd lui zouden zijn en te weinig moeite zouden willen doen om werk te vinden. Toch greep ze nog de gelegenheid aan om te vertellen over de persoonlijke offers die ze had gebracht door een baan met een studie te combineren. Niets was gemakkelijk in de wereld, zo wist ze, en alle moeite zou zich uiteindelijk lonen. Ze was er echt op getraind om baanlozen te hersenspoelen en psychologische spelletjes met hen te spelen.

Driehoek

De volgende dag bracht ons opnieuw de man uit Curaçao. We moesten een intelligentietest doen in groepjes van drie of vier mensen. Hij durfde weliswaar met sommigen van ons nog steeds een beetje in het Engels te praten, maar voelde zich zichtbaar ongemakkelijk over de gebeurtenissen van de vorige dag. Hij zag er heel wat verdrietiger en gefrustreerder uit en was niet meer zo vrolijk als voorheen. Hij gaf “zijn eigen mensen” uit het Caribisch gebied een reprimande omdat zij na de pauze te laat in het klaslokaal verschenen. Geen wonder, zo merkte hij erbij op, dat mensen uit dat gebied de reputatie hebben dat ze onbetrouwbaar zijn en altijd aan feesten denken. We behoorden niet te laat te komen, zo liet hij weten, anders zouden er sancties volgen.

Tot dan toe hadden we nog niet precies gehoord wat voor werk we zouden gaan doen, voor hoe lang dat zou zijn en waar dat zou plaatsvinden. We wisten alleen dat een van de plekken “de Haeghe Groep” heette en dat het bij een andere plek om kringloopwinkels zou gaan. We kregen enkel twee papieren met het adres en een foto van de buitenkant van het gebouw. Er stond niet eens bij vermeld hoe je daar met het openbaar vervoer kon komen. “Zoek dat maar uit via 9292.nl”, had hij gezegd. De Haeghe Groep zou een koud gebouw zijn, zo begrepen we. We moesten daar warme kleren en werkschoenen dragen. De kleding kon vuil worden en moest dus niet nieuw zijn. We kregen te horen dat er in het gebouw geen gezellig klein restaurant was, zoals in het Werkplein. We moesten dus ons eigen eten en drinken meenemen. We zouden daar fulltime zijn, van ’s morgens vroeg tot laat in de middag. De week erna zouden we weer in het klaslokaal moeten zijn om nog wat testen af te leggen, onder meer om ons opleidingsniveau vast te stellen. Daarna zouden we weer bij de Haeghe Groep moeten werken of bij de Kringloop, voor onbepaalde duur. De dwangarbeid was bedoeld om ons te testen op het gebied van organiseren en samenwerken.

Daarom moesten we ook nog een test doen met een driehoek, middelgroot op een vel A4-papier. We moesten eerst individueel en later collectief aangeven hoeveel driehoeken we zagen. We deden er ruim een uur over. We moesten naar het schoolbord gaan om de resultaten van ons onderzoek uit te leggen. De trainer merkte op dat sommigen erg slim waren en dat anderen overhaaste conclusies trokken. Sommigen bleken eigenwijs en anderen stonden open voor kritiek. Hij probeerde sommigen van ons tot een voorbeeld voor de anderen te maken, zodat die zich daar aan zouden kunnen optrekken. Twee deelnemers hadden een uitstekend handschrift. “Een bewijs voor de kwaliteit van ons onderwijs”, zei hij. Zij zouden goede docenten voor de anderen kunnen zijn. Sommigen brachten daar tegenin dat dit alles hen niet dichter bij betaald werk zou brengen en dat ze het fijn zouden vinden als ze hulp zouden krijgen bij het gebruik van computers, om werk te zoeken en een cv op te stellen. Anderen merkten op dat het spel met de driehoek hen niets leerde voor hun zoektocht naar een baan. Ik had de stellige indruk dat dit soort trainingen de grootste ongewilde tijdverspilling was van mijn hele leven. De twee dagen met workshops en dergelijke waren nutteloos voor me. Ik liet de trainer weten dat ik ’s middags niet zou terugkeren en dat ik overwoog om over het hele traject een klacht in te dienen. “Zeg het tegen niemand hier, maar ergens begrijp ik je wel. Maar ik kan je niet steunen. Doe wat je moet doen!”, zei hij.

Verzet

Ik meldde me af en vertrok. Het voelde geweldig om van dit alles verlost te zijn! Ik leefde mee met de rest van de groep die gevangen bleef zitten in angst, wanhoop en gebrek aan informatie. Met sommigen had ik in vertrouwen kunnen praten. Ze waren erg boos en vonden dat er helemaal niets van deugde. Maar ze wisten niet wat ze ertegen konden doen. De meesten waren bang dat ze hun bijstandsuitkering zouden verliezen als ze niet zouden meewerken. Nu begreep ik waarom er op een van de papieren die we bij aanvang van het traject hadden gekregen, stond vermeld: “Geen enkele vorm van geweld tegenover de medewerkers zal worden getolereerd”. De hele structuur van dit soort dwangarbeid- en disciplineringstrajecten roept woede en verzet op. De medewerkers vrezen de reacties van de deelnemers die direct en indirect worden gekleineerd en vernederd in dit strafkamp. Ik zou er nog aan willen toevoegen: geef ze geen kans om de situatie naar hun hand te zetten en hun eigen gedrag te rechtvaardigen, mocht je overgaan tot agressie. En geef ze ook geen kans om in je hoofd te kruipen en je gek te laten verklaren. Er moet iets rationeels worden ondernomen tegen dit soort misbruik en uitbuiting, via het organiseren van dwangarbeiders en andere bijstandsgerechtigden!

Beatrice B.