Racisme is geen mening

Pop voorstellende de heer Z. Piet, te koop bij winkelketen Xenos.
Pop voorstellende de heer Z. Piet, te koop bij winkelketen Xenos.

Zwarte Piet bestaat. Misschien staat de heer “Z. Piet” niet in de bevolkingsregisters, en ook die verplichte inburgeringscursus heeft hij nooit doorlopen. Onder de zwarte schmink gaat misschien een andere huid schuil, en in het dagelijks leven heet hij – in het beste geval – gewoon “Piet”. Maar hoe hard Prem Radhakishun het tegendeel ook door de ether schreeuwt, “zwarte Piet” bestaat wel degelijk.

Hoe bind je de strijd aan met een symbool dat niet verwijst naar iets “reëels” buiten zichzelf? Hoe bepaal je wat “zwarte Piet” precies betekent, als het niet direct of onomstotelijk terug is te herleiden tot de verschillende dingen die het – volgens critici én voorstanders – wel degelijk symboliseert? Is “zwarte Piet” een verwijzing naar het Nederlandse slavernijverleden? Een puur fictieve uitvinding uit het koloniale tijdperk, waarin knechten voor sommigen vanzelfsprekend “zwart” waren? Verwijst de Piet nog altijd naar de door Nicolaas van Myra bevrijde slaven, of naar oude heidense tradities? Of heeft het met dat alles niets te maken, en houden we vast aan de “moderne” uitleg – die van de schoorsteen?

In wezen maakt het natuurlijk niets uit. Sinterklaas is een voorname, “witte” man. Zijn knechten, daarentegen, voldoen wel degelijk aan het stereotype beeld van de “Moor” (al schijnen “Moren” eigenlijk iets heel anders te zijn): ze zijn zwart, hebben kroeshaar, grote rode lippen en dragen een achttiende eeuws pagepakje. “Zwarte Piet” staat voor spierkracht en acrobatische capriolen. “Sinterklaas”, statig op een paard gezeten, voor denkwerk en leiderschap. Sinterklaas draagt handschoenen om zijn handen niet vuil te maken; “zwarte Piet” om zijn werkelijke huidskleur te verdonkeremanen. Wat de oorsprong van deze symboliek ook moge zijn, na de afgelopen weken kan geen Nederlander er nog omheen dat veel “zwarte” Nederlanders het fenomeen “zwarte Piet” als bijzonder grievend ervaren. En steeds meer “witte” Nederlanders zijn het met hen eens: ook zij wensen om die reden niet langer mee te doen aan deze “traditie”.

Voor deze mensen bestaat “zwarte Piet” wel degelijk – al is hij in wezen niet meer dan een symbool. Dat symbool verwijst naar een verleden van slavernij en uitsluiting én naar een heden waarin “witten” en “zwarten” nog altijd niet gelijk zijn, en vaak niet dezelfde kansen krijgen. Het verwijst naar een wereld waarin het leven van de gemiddelde “zwarte” nog altijd beduidend zwaarder, armer en korter is dan dat van de gemiddelde “witte”.

Symbolen – woorden, gebruiken, tradities, “frames”, of stereotypen – vormen de bouwstenen van ons dominante wereldbeeld. En hoe zo’n wereldbeeld eruit ziet, is nooit vrijblijvend. Het is niet slechts een representatie van de werkelijkheid, maar evengoed iets dat die werkelijkheid telkens opnieuw vormt en in stand houdt. Symbolen verwijzen niet slechts naar een “objectieve” wereld buiten zichzelf; die wereld bestaat immers ook op haar beurt weer uit symbolen. Het is daarom dat “zwarte Piet” bestaat: niet slechts in de hoofden van kleine kinderen, in etalageruiten of speelgoedcatalogi, maar in de verbeelding en taal – en dus in de wereld – van ons allemaal.

Daarvoor hoeven we er niet eens bewust bij na te denken. Het bijzondere aan symboliek is dat het zich bij wijze van spreken op eigen kracht vestigt en verspreidt. En dus is het heel goed denkbaar dat een symbool als “zwarte Piet” komt te staan voor iets waarmee we het zelf, op individueel vlak, helemaal niet associëren. Voor het bestaan van “zwarte Piet” is het helemaal niet nodig dat iedereen in hem “gelooft” – laat staan dat iedereen op dezelfde manier in hem gelooft.

“Witte” Nederlanders die “zwarte Piet” denken te verdedigen door te stellen dat het allemaal niet “racistisch” bedoeld is, slaan daarom de plank volledig mis. Zij denken dat “zwarte Piet” niets anders betekent dat wat ze zichzelf erbij voorstellen. Ze menen dat “zwarte Piet” niet racistisch is omdat het voor henzelf geen bewust racistische connotaties heeft. En omdat ze zichzelf helemaal niet als racist zien.

Maar zoals ombudsman Alex Brenninkmeijer dit weekend betoogde, bestaat ook het racisme in onze samenleving wel degelijk. Volgens hem is het Nederlandse politieke klimaat in toenemende mate discriminatoir. Brenninkmeijer voegt zich zo aan de kant van de Raad van Europa, die eerder vorige week hetzelfde concludeerde. Zullen politici zich in dit beeld herkennen? Waarschijnlijk niet. Betekent dat daarom dat Raad en ombudsman er faliekant naast zitten? Nee, ook dat waarschijnlijk niet.

Racisme kan verscholen zitten in de taal die we spreken, de symbolen die we gebruiken en – inderdaad – in sommige tradities die we in ere houden. Racisme, met andere woorden, is in veel gevallen helemaal geen mening: het is niet iets dat we bewust “denken” of “vinden”. Laat staan iets waarmee we onszelf politiek identificeren. Maar we zullen moeten leren inzien dat zelfs een samenleving waarin niemand zichzelf als racist ziet, niet per definitie daarom ook van racisme gevrijwaard is. En dat waarlijk anti-racisme meer is dan een leeg engagement, maar een zeker vermogen tot kritische zelfreflectie vereist. Wellicht dat het lopende “zwarte Piet”-debat ons daarvan zou kunnen doordringen. Dat zou alvast een enorme winst zijn.

Mathijs van de Sande