Gemeente Hoorn ontkent koloniale genocide onder leiding van Coen

Eeuwenlang bewierookte massamoordenaar.
Rond de beruchte in Hoorn geboren Jan Pieterszoon Coen, gouverneur-generaal van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), heerst dezelfde doofpotcultuur als rond de Nederlandse oorlogsmisdaden tegen Indonesiërs tussen 1945 en 1949. Aldus Eric van de Beek, betrokken bij een burgerinitiatief dat ageert tegen het eerbetoon voor Coen door middel van een protserig standbeeld in het centrum van Hoorn. Ook het Westfries Museum mengt zich in het publieke debat over Coen, en maakt van hem volgens Van de Beek “een kermisattractie”.

Het burgerinitiatief had een tijd geleden de Hoornse gemeenteraad verzocht om een keuze te maken: of verwijdering van het standbeeld van Coen, of plaatsing van een aangepaste tekst op de sokkel van het beeld. Het initiatief stelde zelf een alternatieve tekst voor, die in tegenstelling tot de bestaande jubeltekst nadrukkelijk afstand neemt van de heersende heldenverering van Coen en hem neerzet als een massamoordenaar die in dienst van de VOC met grof geweld handelsmonopolies afdwong. Coen was de grondlegger van het imperium van de VOC, de roversbende die Nederland in de zeventiende eeuw tot een wereldmacht wist te brengen door dood en verderf te zaaien. “Coen ontvolkte in 1621 de Banda-eilanden, nadat de inwoners tegen het verbod van de VOC in nootmuskaat hadden geleverd aan de Engelsen”, aldus het tekstvoorstel van het burgerinitiatief. “Duizenden Bandanezen kwamen hierbij om het leven. Honderden werden als slaaf naar Batavia gedeporteerd, waar ze alsnog werden gedood of van ellende omkwamen. Aan deze volkerenmoord ontleent Coen zijn bijnaam ‘de slachter van Banda’. De gemeente Hoorn, die het door Ferdinand Leenhoff vervaardigde standbeeld plaatste in 1893, ziet het niet langer als eerbetoon.” De massamoord op de Banda-eilanden wordt beschouwd als het grootste bloedbad uit de geschiedenis van de VOC.

Daarop besloot de gemeenteraad om “een kritische noot” aan te laten brengen op de sokkel van het beeld. Maar daar is door toedoen van het gemeentebestuur niets van terecht gekomen, vindt het burgerinitiatief. D66-wethouder Peter Westenberg verklaarde termen als “volkerenmoord” en “genocide” te willen vermijden, omdat hij “geen moreel oordeel” wilde uitspreken over de daden van Coen. Maar Van de Beek brengt daar tegenin dat er in Hoorn al meer dan een eeuw “een moreel oordeel staat in de vorm van een standbeeld. Dat is er neergezet als eerbetoon. Als de gemeente anno 2012 niet duidelijk maakt het niet langer te zien als eerbetoon, dan blijft het een eerbetoon.”

Glossy.
Glossy

Ook het Westfries Museum in Hoorn levert een bijdrage aan de verhitte discussie over Coen. Vanaf 14 april organiseert het museum een grote tentoonstelling in de vorm van een ludieke rechtszaak, met Coen als aangeklaagde. De aanklacht tegen hem luidt dat hij niet “standbeeldwaardig” is. Historicus Maarten van Rossem speelt daarbij voor rechter. De museumbezoekers krijgen de rol van juryleden die na het horen van de getuigen en het bekijken van het bewijs een oordeel mogen uitspreken. Gelijk met de tentoonstelling brengt het museum ook een glossy uit, getiteld “Coen!”, een eenmalige uitgave “met historische verhalen (het ongelukkige huwelijk van Coen), verrassende invalshoeken (is de Coentunnel vernoemd naar J.P. Coen?), alles over de geschiedenis van het standbeeld op de Roode Steen, boeiende interviews, columns, kunst en heel veel mooie afbeeldingen”, aldus de aankondiging van het museum. Men wilde ook een interview met Van de Beek in de glossy opnemen, maar dat heeft hij pertinent geweigerd. Hij vindt het project “ongepast. We brengen toch ook geen glossy uit met de titel ‘Adolf’?”

Met de rechtszaak en de glossy wil het museum Coen “wat meer kleur op de bleke wangen geven”. Van de Beek had liever gezien dat Westfries Museum-directeur Ad Geerdink zelf meer kleur had bekend. Geerdink heeft meegeschreven aan een tekstvoorstel dat de gemeente op de sokkel van het standbeeld wilde aanbrengen. Daarin wordt de terreur van Coen en de zijnen nogal eufemistisch en bagatelliserend weergegeven. De museumdirecteur en de gemeente hebben nagelaten “om het beestje (Coen) bij de naam (genocide) te noemen”, aldus Van de Beek. Geerdink gebruikt volgens Van de Beek bovendien “een kulargument” om te rechtvaardigen waarom de gemeente weigert om te spreken van “genocide”. De directeur vindt dat er in dat geval altijd sprake moet zijn van “het doelbewust uitmoorden van de bevolking op grond van hun ras”. Daarop vroeg Van de Beek de directeur om aan te geven waarop hij het baseert dat genocide altijd zou moeten samengaan met racisme. Hij verwees daarbij naar de brede definitie van genocide die de VN hanteert. Geerdink gaf hem geen antwoord. Van de Beek voerde niet eens aan dat Coen bekend staat als een koloniale en calvinistische fanaticus, die zich bij het uitmoorden van de Bandanezen wel degelijk mede liet leiden door racistische superioriteitsgevoelens.

Harry Westerink