Column: Gesprek in de trein

Trein.

Het was woensdagochtend, de dag na het zogenoemde Carré-debat van een van de commerciële televisiezenders. Zo’n debat waarbij verschillende lijsttrekkers elkaar zoveel mogelijk irriteren, en waarbij de persoon met de beste oneliners wint. Tussendoor werden er nog wel wat inhoudelijke punten opgesomd, waarbij leugens uiteraard niet werden vermeden. Immers, alles is veroorloofd om de kiezers voor zich te winnen.

Ik nam plaats in een nog rustige treincoupé. Tegenover mij zat een vrouw de reizigers op het perron gade te slaan. Even later nam een man plaats naast deze vrouw, en niet veel later vertrok de trein. De twee waren blijkbaar kennissen van elkaar, want al snel begonnen zij een gesprek over diverse koetjes en kalfjes. Na een tijdje viel het gesprek stil, en weer bestudeerde de vrouw de wereld die door het treinraam voorbij gleed.

De man pakte het gratis krantje dat tussen de stoelen ingeklemd zat, bladerde er even door, slaakte een zucht en klemde het krantje weer zorgvuldig vast tussen de stoelen. “Zeg, Ria, heb jij gisteren eigenlijk nog gekeken naar dat debat?” De vrouw knikte. “Wat een leugenaar hè, die Rutte!” De vrouw beaamde dat. “Nou, ik ben er uit hoor. Ik weet waar ik op ga stemmen.”

“Ik ook”, zei de vrouw, “op Wilders. Hij was zo goed in dat debat gisteren.” De man was het daar wel mee eens. Hij vond vooral dat Wilders echt gelijk had in dat deel over de bezuinigingen. De vrouw keek hem even fronsend aan. “Ik geloof dat ik dat gedeelte nou net heb gemist. Maar hij was gewoon de beste.”

De man knikte. De vrouw vervolgde: “Hij durft gewoon te zeggen wat hij denkt! Dat is zo goed, vind ik.” Weer knikte de man. “Weet je?”, ging de vrouw verder. “Ik vind dat al die buitenlanders hier alleen maar komen om hun zakken te vullen. Ze moeten werken voor hun geld, net als wij. En als ze niet willen, dan moeten ze aan het werk getrapt worden.”

“Ja, ze moeten allemaal aan het werk”, zei de man, “maar ik heb eigenlijk niks tegen buitenlanders, hoor. Mijn buurman is Turks, geloof ik, en die is eigenlijk wel aardig.”

De vrouw bleef even stil. “Nou ja, mensen die hier zijn geboren, moeten ook gewoon aan het werk, hoor” vervolgde ze. De man keek wat beduusd. “Ik heb een uitkering.” De vrouw leek hier even over na te moeten denken. “Tja, dat is wel jammer natuurlijk.”

De man vroeg waarom dit jammer was. “Dat is gewoon mijn mening” zei de vrouw, “in Nederland mogen we een mening hebben.” Het gesprek viel weer stil. Even later vroeg de vrouw heel voorzichtig of de man wel eens had overwogen om schoonmaker te worden. De man moest hier hard om lachen: “Ik, schoonmaker?” “We moeten allemaal werken voor ons geld, Leo.” “Ja, maar als schoonmaker verdien je toch bijna niks? Nee hoor, ik vind het wel goed zo.” De vrouw leek beledigd. “Dus ik moet werken, zodat jij je hand op kan houden?” De man slaakte een diepe zucht. “Ik vind het niet kunnen, Leo, nee.”

De man rolde even met zijn ogen. “Dat ik een uitkering heb, is toch helemaal niet zo erg, Ria? Al dat geld dat naar Griekenland gaat, en naar die landen in de Derde Wereld, dat is pas erg. Ik ben blij dat Wilders daar iets over zegt.” De vrouw beaamde dit. De man vervolgde: “Laat die Grieken maar een beetje honger hebben. Nederlands geld moet naar de Nederlanders gaan.” “Inderdaad”, zei de vrouw, “zo lossen we die crisis wel op!”

De trein remde af, en de man en vrouw stonden op. Beiden liepen door de glazen coupédeur richting het perron. Toen ze uit zicht waren, hoorde ik achter me een man luid lachen. Een andere vrouw keek hem glimlachend aan. “Inderdaad, wat kun je anders doen dan lachen?” “Gewoon”, zei een andere reiziger, “je schouders ophalen en hopen dat die PVV-ers zo min mogelijk zetels winnen bij de verkiezingen.”

Shirley de Vet