Arbeidersstrijd in champignonteelt hard nodig

Bulgaren en Roemenen voorzien ons van goedkope champions

Bazen in de champignonteelt buiten hun voornamelijk Oost-Europese arbeidskrachten op grote schaal uit. En ze ontduiken ook de belastingen. Dat blijkt uit een recent rapport van de Arbeidsinspectie. Tussen 2007 en 2009 controleerde het Interventieteam Champignons 98 van de ongeveer 250 Nederlandse champignonkwekerijen. Bij 27 telers “ontdekte” het team arbeiders zonder werkvergunning. In totaal kregen de bedrijven voor 800 duizend euro aan boetes opgelegd.

In de champignonteelt werken voornamelijk Polen en Bulgaren. Polen en Bulgarije zijn beiden EU-landen. Polen mogen hier zonder vergunning verblijven en werken. Bulgaren hebben ook geen verblijfsvergunning nodig, maar wel een werkvergunning. Ze hebben daardoor een kwetsbaardere positie dan de Polen, en ze kunnen makkelijker worden uitgebuit. De bazen nemen hen veelal illegaal in dienst, betalen lage lonen en dragen geen premies en belastingen af. Maar ook de Polen worden uitgebuit. De bazen zijn verplicht om hen het wettelijke minimumloon te betalen, maar ze houden op dat loon vaak ver opgedreven kosten van maaltijden, huisvesting en opleidingen in. Ze streven ernaar om de loonkosten zoveel mogelijk te drukken en de winsten daardoor zo hoog mogelijk te houden. De Arbeidsinspectie heeft tot taak om door handhaving van de regels “oneerlijke concurrentie” tegen te gaan van “malafide” en “frauderende” bazen. Maar het probleem is uiteindelijk het oneerlijke economische systeem, het kapitalisme, met zijn moordende concurrentiestrijd.

GroenLinks-Kamerlid Ineke van Gent greep het Arbeidsinspectie-rapport aan om van minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Piet Hein Donner te eisen dat hij “de wantoestanden” in de champignonteelt “keihard” gaat aanpakken. Maar dat betekent in de praktijk dat juist ook de arbeiders worden aangepakt die toch al uitgebuit werden. De oproep van Van Gent past in de sociaal-democratische bestuurstraditie om de bestrijding van economische “misstanden” over te laten aan de overheid. De overheid is echter niet de vriend van de arbeiders, maar de belangenbehartiger van de kapitaalbezitters. Van oudsher moet de arbeidersbeweging daarom op eigen kracht vertrouwen, en via zelforganisatie en collectieve strijd opkomen voor de eigen belangen.

Aan serieuze arbeidersstrijd van onderop heeft het in Nederland lange tijd ontbroken. Maar sinds een paar jaar is die strijd via het “organizing”-model weer wat opgelaaid. Binnen vakbonden werken tientallen organizers momenteel dag in dag uit om arbeiders op de werkvloer te organiseren. Bij FNV Bondgenoten is de Poolse Bernadeta Chudzik als organizer actief onder Poolse arbeiders. In plaats van te vertrouwen op een rechtse minister zou Van Gent beter warm kunnen lopen voor arbeiderszelforganisatie. Georganiseerde arbeiders zouden immers prima in staat zijn om zelf de wantoestanden in de championteelt te bevechten, en op de langere termijn een sterke arbeidersbeweging op te bouwen om ze voortaan te voorkomen. Dat soort tegenmacht van onderop is hard nodig om neo-liberalisme en rechts-populisme succesvol te kunnen bestrijden.

Harry Westerink