Geen nationaliteit, geen identiteit, geen bestaan

Boekcover.
Van alle migranten en vluchtelingen worden staatlozen, mensen zonder nationaliteit, in het bijzonder geconfronteerd met de gekmakende mallemolen van de staatsbureaucratie. Hun bestaan doet denken aan de lotgevallen van de hoofdpersoon Gerald Gale in de beroemde roman “Het dodenschip” (1926) van B. Traven. De zeeman mist de afvaart van zijn schip in een vreemd land, blijft zonder pas en persoonlijke bezittingen achter, en wordt door staatsdienaren voortaan behandeld als een spookgestalte, een verdoemde dode onder de levenden.

Uit het UNHCR-rapport “Staatloosheid in Nederland” blijkt dat het aantal staatlozen wereldwijd wordt geschat op ongeveer 12 miljoen, waarvan ongeveer 85 duizend in Nederland, vaak zonder verblijfsrecht. Het gaat onder meer om mensen uit landen die inmiddels zijn opgehouden te bestaan, zoals voormalig Joegoslavië en de vroegere Sowjet-Unie, of waar geen centraal staatsgezag meer bestaat, zoals Somalië. Ook uitsluiting op grond van racisme kan een reden zijn waarom mensen geen nationaliteit hebben, zoals in het geval van Roma.

Vergaarbak

Nederland kent geen procedure waarmee de staat kan vaststellen dat iemand staatloos is. Dat maakt het uiterst lastig om feitelijke staatloosheid ook erkend te krijgen door de overheid, waardoor de staatloosheid ook formeel-juridisch zou kunnen gaan gelden. Wie geen officiële status als staatloze krijgt, kan zich niet beroepen op internationale verdragen over staatlozen die hem nog wat bescherming en rechten zouden kunnen geven. Het aantal officieel geregistreerde staatlozen in Nederland is laag. In de gemeentelijke basisadministratie (gba) zijn daarentegen wel veel personen opgenomen onder de noemer “nationaliteit onbekend”.

In de handleiding van de gba staat niet vermeld wat voor procedure ambtenaren moeten volgen als iemand zich aan het gemeenteloket meldt die staatloos zegt te zijn en onder die noemer in de gba geregistreerd wenst te worden. Omdat ze nauwelijks weten hoe om te gaan met staatloosheid, gebruiken de ambtenaren maar de vergaarbak “nationaliteit onbekend”. Zo komen de staatlozen te boek te staan als mensen met een onbekende nationaliteit, in plaats van zonder nationaliteit. Dat kan allerlei nare gevolgen hebben, want de bureaucratische spookfiguur met de onbekende nationaliteit kan een eigen leven gaan leiden ten opzichte van de staatloze van vlees en bloed. Wie volgens de staat een onbekende nationaliteit heeft, kan bijvoorbeeld worden gedwongen om zijn nationaliteit toch maar eens te gaan bewijzen, bijvoorbeeld in het kader van een verblijfsaanvraag. Voor een staatloze is dat per definitie een onmogelijke opgave. Daar komt bij dat de gegevens over de nationaliteit van een migrant of vluchteling waarop de IND zich baseert, kunnen verschillen van de gegevens die in de gba staan. Zo kan de IND ervan uitgaan dat de nationaliteit van een persoon onbekend is, terwijl hij volgens de gba bijvoorbeeld een Burundees of een Somaliër is. Of: de IND meent dat iemand staatloos is, maar de gemeente stelt dat zijn nationaliteit onbekend is. Duidelijk is in elk geval dat staatlozen het levensgrote risico lopen om te worden vermorzeld tussen de raderen van de staatsmachinerie.

Ketters

De wereld van de staatlozen lijkt sprekend op het bestaan van zeeman Gale in “Het dodenschip”. Ze hebben veelal geen identiteitsbewijzen, zelfs niet als ze in Nederland verblijfsrecht hebben aangevraagd. Ze verkeren in een maatschappelijke schemerzone. Elk moment kunnen ze worden opgesloten en weer op straat worden gegooid. Ze dolen rond, maar geen enkel land erkent hen als staatsburgers. Ze lijken voor de overheid geen mensen te zijn, want ze hebben geen papieren, geen nationaliteit, en daarom ook geen identiteit. Hun contact met staatsdienaren verloopt ongeveer zoals in het boek van Traven, als de hoofdpersoon zit opgesloten en een politie-agent hem naar identiteitsdocumenten vraagt:

“’Een of ander papiertje moet u toch wel hebben. U kunt toch moeilijk voor de rest van uw leven zonder papieren rondlopen.’
‘Ja, iets moet ik eigenlijk wel hebben, dat geloof ik ook.’
‘Ik kan u geen document geven. Waar zou ik dat op moeten baseren? Alles wat ik u kan geven is een bewijs van ontslag uit de gevangenis. Dat stelt niet veel voor. Dan kun je nog beter niets hebben. En bij ieder ander bewijsje kan ik alleen maar noteren dat toonder dezes beweert die en die te zijn en van daar en daar afkomstig. Een dergelijk papier is echter waardeloos want het bewijst niets; het verklaart alleen maar wat u zelf verklaart. En u kunt natuurlijk vertellen wat u wilt, of het nu waar is of niet. Zelfs als het waar is: het moet kunnen worden bewezen. Het spijt me maar ik kan u niet helpen. Ik heb u officieel gewaarschuwd en u moet het land verlaten. Gaat u toch naar Duitsland. Dat is ook een heel mooi land.’”

In de roman verwoordt zeeman Gale treffend de positie van mensen als hij, die niet kunnen bewijzen dat ze zijn geboren, wie ze zijn en uit welk land ze komen:

“In deze tijd van perfecte democratieën is een mens zonder pas en dus ook zonder stemrecht een ketter. Ieder tijdperk heeft zijn ketters, en ieder tijdperk heeft zijn inquisitie. Vandaag de dag zijn het de pas, het visum, de immigratieban, die de dogma’s vormen waarop de onfeilbaarheid van de paus berust, waaraan je moet geloven, en doe je dat niet, dan heb je de verschillendegraads folteringen over je heen te laten komen. Vroeger waren de vorsten de tirannen, tegenwoordig is de staat de tiran.”

Harry Westerink