Africhting en revolte – verzet in het tijdperk van onderwerping tot human capital

Actielogo van Duitse werklozenstrijd.
Je moet een sollicitatiebrief schrijven? Je moet tien sollicitatiebrieven schrijven, 20, 40, 100, 150? Heel goed. Je leert het al, langzaam maar zeker. Je leert de juiste toon te raken die de bereidheid laat zien dat je jezelf ter beschikking wilt stellen, jezelf transparant maakt, onderworpen, deemoedig maar bereid. We helpen je. De met software uitgeruste adviseurs van consultancy bureaus helpen je met het je eigen maken, met het testen van jezelf en met reflecteren.

Ten geleide

Deze uit het Duits vertaalde tekst vormt de inhoudelijke kern van het boek “Agenturschlusz” waarin een tussenbalans wordt opgemaakt na het eerste jaar van de campagne in Duitsland tegen de zogeheten Hartz-IV maatregelen van de toenmalige regeringscoalitie van SPD (sociaal-democraten) en Groenen, genoemd naar Peter Hartz*. De campagne richt zich met name tegen de toenemende arbeidsdwang tegen werklozen en de officiële invoering van lage loonarbeid (“Ein Euro-jobs”). Het boek gaat over de achtergronden en effecten, maar zeker ook over het protest en verzet tegen de maatregelen. Alle betrokkenen bij het boek zijn actief in groepen tegen het beschreven beleid.

Beide auteurs, Detlef Hartmann en Oscar Schlaack, behoren tot het niet-partijgebonden spectrum binnen links en belichten het gegeven van de toenemende arbeidsdwang vanuit de invalshoek van autonoom links. In tegenstelling tot een groot deel van links dat doorgaans volstrekt kritiekloos uit gaat van de tegenstelling loonarbeid en kapitaal, vestigen de auteurs de aandacht op wat hieraan vooraf gaat: hoe het leven van mensen tegenwoordig steeds meer gereduceerd wordt tot de arbeid die moet worden verricht voor een inkomen. Het boek beperkt zich tot de consequenties van maatregelen voor werklozen.

Het artikel begint met een beschrijving van wat de behandeling door de instanties met mensen doet, en dat riep bij velen herkenning op. Het belang van het artikel schuilt echter vooral in de context die er geschetst wordt, en die van groot belang is voor een goede inschatting van de belangen die er spelen en de bijzondere positie die links inneemt.

De auteurs plaatsen de besproken ontwikkelingen in een breder kader en plaatsen het binnen een historisch perspectief. Het bredere kader wordt hier weliswaar slechts aangeroerd (bijvoorbeeld de onderwijshervormingen) en werd later in andere publicaties en campagnes verder uitgewerkt. Om de geschetste huidige ontwikkeling te kunnen plaatsen ruimen de auteurs ook veel ruimte in voor een historische benadering. De huidige maatschappelijke omwenteling wordt vergeleken met een eerdere vergelijkbare periode (“Al eens eerder meegemaakt”), waarna het verzet en de formulering van nieuwe kapitaalstrategieën als reactie daarop worden beschreven (“Crisis en tegenaanval”). Het artikel besluit met een stellingname over welke positie links volgens de auteurs in zou moeten nemen. Wederom staat links voor de verleiding deel te nemen aan de hervorming en dus modernisering van het kapitalisme (“Het uur van het neo-reformisme”). Op basis van de internationale context en de scherpte van de confrontatie houden ze vast aan de noodzaak van een anti-kapitalistische strijd. Dat ze weinig op hebben met de rol die linkse organisaties vaak speelden en spelen zal veel reacties veroorzaken. Hoe dan ook, de opbouw van het artikel en de praktische consequenties die eruit voortvloeien maken het naar ons idee tot een belangrijk discussiestuk.

Noot
* Peter Hartz, voormalige Human Resource Manager van het Volkswagen-concern, en al een bekende van de voormalige Duitse premier Gerhard Schröder toen die nog de deelstaat Neder-Saksen bestuurde, werd aangetrokken vanwege zijn talent arbeid en kapitaal constructief samen te laten werken. Tot 2007, toen werd meneer vanwege te kwade trouw in 44 gevallen veroordeeld tot 2 jaar voorwaardelijke gevangenisstraf en tot een boete van 576 duizend Euro. Zo bleek onder meer dat leden van de ondernemingsraad van het VW-concern werden beïnvloed middels het organiseren van sex-reizen. Daarnaast bleek de voorzitter van de ondernemingsraad 2 miljoen euro te hebben gekregen in het kader van die constructieve samenwerking.

Je wilt een uitkering na Hartz IV? Wie denk je wel niet wie je bent? Vertel ons alles over jezelf. Over de mensen met wie je samenwoont: hoe nauw is je relatie met hen? Wat doen jullie samen? Hebben jullie dezelfde hobby’s? Heb je een relatie? Wat voor een relatie? Hoe was dat vroeger, hoe is dat veranderd? Wat voor plannen heb je? In eerste instantie zijn we vriendelijk, maar als je niet meewerkt kan het ook anders: dan kan er niks meer. Wil je het omgaan met ons leren, samen met ons? We zijn geduldig maar willen alles weten. In de toekomst zullen we de eisen aan je bereidheid om ons te vertrouwen verscherpen. Je wilt toch geen sociale parasiet zijn? Je wilt toch onze poen? Nou dan, zo niet, val dan maar dood.

Je wilt een zzp-er worden? Maak jezelf transparant! Hoe zit het met de motivatie om prestaties te willen leveren? Met je talent om jezelf te activeren? Je hebt leefgewoonten? Welke? Test jezelf: belemmeren ze je flexibiliteit? Vormen ze een belemmering om een zelfstandig ondernemer te worden? Om jezelf te kunnen bedruipen? Vormen ze een belemmering om jezelf te onderzoeken in hoeverre je wilt voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de jonge ondernemer? We zijn bereid om dat met je door te nemen. Test jezelf! We hebben de testen. Wil je niet? Dan is je bestaan niets waard.

Je denkt dat er niets van je overblijft? Dat je niets meer bent? Weg geflexibiliseerd, je zelf in een moeras opgelost? Precies! Je hebt het begrepen. Je bent ons materiaal. Of beter, je maakt jezelf tot ons materiaal. Je valt uiteen, je maakt jezelf vloeibaar en vormt jezelf tot ons ding.

De woede echter die je voelt is existentieel. Door het vloeibaar worden, uit de wens om om te willen leven, als jezelf te willen leven, groeit iets nieuws. Vanuit de ervaring dat je een speelbal, tot drijfzand bent geworden van geheel nieuwe procedures van vernedering, devaluatie en herwaardering, vanuit de angst ontspringt nieuwe hoop en zelfbesef. Het oproer in Frankrijk vormt een momentopname van dit gebeuren.

Je denkt: vervelend, maar even doorbijten, dan is het achter de rug. Echt? Mooi niet! Het gaat hierbij om een fundamenteel principe van onderwerping. En daarom vormt het slechts het begin van een lang veranderingsproces.

Je denkt dat je altijd de pineut bent. Je denkt dat je de enige bent. Maar dat klopt niet. Natuurlijk, je weet dat anderen die een verzoek indienen hier ook doorheen moeten. Maar dat is niet alles. Het vormt slechts een klein onderdeel. Want de ontwikkeling van je bereidheid tot onderwerping van jezelf, van vernedering, van de verdwijning van je zelf en het vloeibaar worden: flexibilisering genaamd, de bereidheid om je aan beoordelingsprocessen te onderwerpen en je aan testen van jezelf te onderwerpen, deze bereidheid wordt niet alleen van jou en je lotgenoten van deze sociale programma’s gevraagd. Het is een wereldwijd programma, in Duitsland, in heel Europa, wereldwijd. Niet alleen op het terrein van de sociale uitkeringen, maar op alle arbeidsmarkten, zelfs aan de universiteit.

Nemen we de studenten als voorbeeld. Zeker: de oude autoritaire en beklemmende leeromstandigheden aan de massa-universiteit waren bedrukkend. Wanneer hier nu een eind aan gemaakt wordt, kunnen we alleen maar opgelucht zijn. Alleen: tegelijkertijd worden de daarmee gepaard gaande zekerheden weggevaagd. De studie wordt opgedeeld in onderdelen (modules). Deze leerpakketten worden radicaal gestandaardiseerd en samengevoegd tot een nieuwe studie. Niet alleen in Duitsland, maar in heel Europa. De controle, de resterende autonomie wordt hen afgenomen. Ze moeten zich onderwerpen. Ze krijgen enkele kredietpunten volgens nieuwe “zachte” classificatiesystemen (“benchmarking”) die ook hun bereidheid tot onderwerping en aanpassing meten. Ja, ze moeten eraan wennen om zichzelf te beoordelen. Voor deze punten krijgen ze tegoedbonnen. Die bonnen moeten ze aan de bank, bijvoorbeeld de Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW) (1) voorleggen. En die beslist vervolgens of de student kredietwaardig is of niet. Zo niet: studie beëindigd.

Op de drie continenten, in Afrika, India, Midden- en Zuid-Amerika, heeft de politiek de afgelopen twintig jaar de sociale structuren en levensomstandigheden systematisch verwoest. Onder het dictaat van kredietvoorwaarden en op bloedige wijze met de zogenaamde “oorlogen van chaos”. Vertrouwde vormen van arbeid en levensonderhoud zijn verwoest. In deze situatie van een vernield bestaan komt de expert, bijvoorbeeld de Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit (GTZ) (2) of de KfW bij je en stelt: je bent flink, intelligent, je bent geschikt om een zzp-er te worden. Wanneer je een vrouw bent krijg je een naaimachine, wanneer je een man bent zijn we bereid je te helpen met het starten van een nieuw bedrijf. Vertel alles over jezelf, we willen weten of je flink genoeg bent. Zo niet: val maar dood. Ook hier gaat het loskomen van de oude vormen van uitbuiting en onderdrukking gepaard met de existentiële dreiging van een nieuw regime.

Dit zijn voorbeelden. Ze kunnen naar believen worden uitgebreid. Ze onderbouwen het principiële en alomvattende karakter van de aanval. Hartz IV staat niet op zichzelf. De daarin geplande strategieën zijn niet eens specifiek voor de “sociale sector”. Ze zijn ingebed in een alomvattend offensief waarin arbeids- en sociale techniek, informatica en telecommunicatie samenhangen met controletechnieken van de openbare ruimte en toegangscontroles.

Centraal in deze bijdrage staat de combinatie van sociale verwoesting en existentiële bedreiging met een dwang tot onderwerping van het zelf. De vraag naar een “tegenmacht”, naar strategieën van verzet, het “sociale vraagstuk” dus, kan niet alleen voor de “sociale sector” beantwoord worden. En daarom: sociale bewegingen, utopieën, alternatieve voorstellingen, die zich hiertoe beperken, sterker nog, zich alleen maar tot het “economische” aspect beperken, die zich tot Duitsland, Europa beperken, lopen gevaar dat ze bewust niet willen zien of in hun gevaarlijke naïviteit negeren. Utopieën die bijvoorbeeld aansluiten bij een basiszekerheid zonder voorwaarden, moeten zich realiseren dat wanneer ze zich niet in een breder geheel van verzet tegen het kapitaal plaatsen, ze geen recht doen aan hun radicale positie en als onderdeel van kapitalistische reformisme zullen eindigen. Dat wil zeggen: elke vorm van reductie loopt gevaar het spel van de tegenstander mee te spelen.

Al eens eerder meegemaakt

Voor de discussie over de betekenis van actuele “sociale bewegingen” en de daarmee gepaard gaande risico’s, is een onderzoek naar het historisch moment waarbinnen ze zich manifesteren absoluut noodzakelijk. Een terugblik op de geschiedenis is hierbij van belang.

Want dit moment vormt een wezenlijk element binnen het proces van herstructurering van de kapitalistische “cyclus”. Met cyclus bedoelen we een brede dynamiek van het kapitalisme. In het begin was het doel om verzet en weigering te breken, aan het eind zijn er nieuwe vormen van verzet en weigering. We kennen dit soort “cycli” of dynamische periodes vanuit de geschiedenis: de spoorwegcyclus, de tayloristische/fordistische cyclus. Ze werden bepaald door innovaties waarbij de vormen van kapitalisering maken niet alleen de arbeidskracht, maar de gehele maatschappij veranderden en op agressieve wijze door de toentertijd nieuwe belangrijke industrieën werden gestimuleerd. Tegenwoordig zijn dit de informatie-technische innovaties met haar terreinen van “materiële” en “immateriële” productie in gentechnologie, nanotechnologie, telecommunicatie, verkeers- en infrastructuurtechnologie, militaire- en repressietechnologieën, handel, verkeer, bureaucratie en de daarmee gepaard gaande totale verandering van alle levensvormen.

In de beginfase van dit soort grote cycli, binnen de “take-off”-fase, worden alle oude productievormen verwoest. Arbeid en waardeschepping van de oude sectoren wordt uit voorraad verkocht. De gehele bevolking, niet alleen de dragers van de arbeidskracht, wordt aan een stressoffensief van verwoesting onderworpen, die twijfel, angst, bestaansonzekerheid en ‘verelendung’ met zich mee brengt. Maar dat is niet het belangrijkste. Het belangrijkste is dat er zich tegen de verwoesting van de “leefwereld” – en niet alleen van de “arbeidswereld”, wat wil zeggen: oudere vormen van arbeid, leven en verkeer – geheel nieuwe vormen van verzet en rebels zelfbegrip ontwikkelen. Men zou zelfs kunnen zeggen, geheel nieuwe vormen van het “zelf”, van een “wij” als weerspiegeling van sociale conflicten.(3)

Om criteria voor de discussie over de huidige situatie te kunnen ontwikkelen, is een terugblik op de “take-off”-fase van het taylorisme voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog nuttig. De historische situatie van toen kent vele parallellen met de huidige situatie.

De kern van het tayloristische/fordistische offensief voor het veranderen van de wereld was een alomvattende strategie van rationalisering van sociale processen op alle maatschappelijke terreinen. In het arbeidsproces was ze gericht op het innerlijk van de subjecten, op de verwoesting van achterhaalde autonomie van gedrag door complexe arbeidsprocessen in onderdelen op te splitsen en deze op rationele wijze samen te voegen met behulp van tijd- en bewegingsstudies. De sturingscompetentie werd naar het niveau van het “scientific management” gebracht en daar geconcentreerd. De lopende band vormde een uitdrukking en een plastisch beeld van deze strategie. Het vormde het uitgangspunt van een maatschappelijke rationalisering van alle sectoren, van de industrie middels de bureaucratie tot en met de planologie en de organisatie van het leren.(4)

Het technologisch offensief van de gewelddadige rationele greep op het innerlijke, naar de ziel van het sociale doelobject was – gelet op de intentie en het beoogde doel – een eerdere etappe van hetgeen we tegenwoordig de greep op het “human capital” noemen. Voor Taylor en zijn medestrijders was het zonneklaar dat het “innerlijk” van de mens terra incognita is, onbekend gebied. Hun doel was om met behulp van experimentele situaties onder laboratoriumomstandigheden de arbeiders en arbeidsters te bewegen hun kennis van de productie prijs te geven en zichzelf als medewerker beschikbaar te stellen. Max Weber, die belangrijke bijdragen op het gebied van de psychologie van de arbeid heeft geschreven, beschreef dit als “rationele africhting… (tot in het) psychofysisch apparaat van de mens” – uitgangspunt voor de rationalisering van de gehele maatschappij.(5) De dwang tot samenwerking, tot “berichten” en “onttovering van het zelf” werden toentertijd weliswaar rudimentair, maar op soortgelijke wijze georganiseerd als tegenwoordig. Met het begrip “Menschenbewirtschaftung” (Goldscheid) werden de begrippen “human capital” en “gouvernementaliteit”(6) voor het eerst gemunt.

Deze aanval verwoestte niet alleen arbeidsprocessen, maar ook oude vormen van leven en arbeid. De werkloosheid nam voor de Eerste Wereldoorlog ook in Duitsland enorm toe, miljoenen ambachtslieden waren werkloos. De groeiende bestaansonzekerheid leidde tot overvolle voorzieningen van daklozen. Deze fundamentele verwoesting bleek niet alleen uit de economische onzekerheid. De boodschap voor de achterhaalde wijze van werken en leven was: jullie zijn niet meer van deze tijd, jullie stellen niets meer voor, jullie moeten vanwege de nieuwe rationaliteit en vormen van rationalisering verdwijnen. De “ultima ratio” zou “de volledige vernietiging van het hopeloos onaangepast verbonden bestaan” zijn, stelde Schumpeter, die met zijn begrip van “creatieve destructie” een plastische uitdrukking voor de politieke economie van het offensief van de innovatie leverde. Maar ook vanuit het perspectief van de burgerlijke economie constateerde hij als resultaat van de vernietiging van het bestaan van de “beschermende lagen” een onvermijdelijk groeiende “fundamentele vijandigheid”.

Deze vijandigheid radicaliseerde naar het maatschappelijke midden, en toonde de existentiële diepte van het conflict met het alomvattende karakter van het africhtingsoffensief. Ze brak vooral de te eenvoudige economistische ideëen van “klasse” en klassenstrijd open. De anti-tayloristische strijd van christelijke en Joodse immigranten in de nieuwe industriewijken van de USA, de vrouwen uit de wijken, de boerenarbeiders uit de dorpen: de radicaliteit en de existentiële uitdrukking van die vijandigheid vormde een antwoord op de existentiële reikwijdte van de greep, en haar wereldwijde utopiëen met de globaliserende claim “One Big Union” van alle uitgebuite en vernederde mensen vormde het parool.

Met name Rosa Luxemburg bleef onvermoeibaar op het existentiële en alomvattende karakter van de zelfhandhaving wijzen. Haar bezweringen richtten zich tegen de nieuwe tendensen binnen de sociaal-democratie die we “reformisme” noemen. Dit reformisme diende ervoor om de enorme spanning tussen de innovatieve “creatieve destructie” en haar sociale object te overbruggen. Tegelijkertijd was het erop gericht om niet alleen het proletarische subject, maar om de gehele maatschappij binnen het innovatieoffensief te integreren, zodat het ook daadwerkelijk kon worden uitgevoerd. Democratische participatie werd niet als een hindernis beschouwd, maar als een voorwaarde van reformistische deelname – met name ook door de innovatieve speerpunten van het kapitaal.

Dit bleek uit:
– het corporatistische arrangement van kapitaal en sociaal-democratie bij het doorvoeren van de productieve en maatschappelijke rationalisering;
– de integratie binnen imperiale strategieën en beschavingsmissies van de met deze rationalisering gepaard gaande vooruitgang – het begin van de koloniale politiek hangt hiermee samen;
– de agressieve strategieën van imperialistische doordringing en handelspolitiek (al zeer duidelijk tijdens de Marokko-crisis) en daarmee in de oorlogspolitiek;
– de “economistische” reductie door deelname aan de rendementen en de daarmee gepaard gaande toename van productiviteit en winsten;
– de reductie tot het nationale, en in de Eerste Wereldoorlog al het kader van de volksgemeenschap.

De economische reductie maakte duidelijk dat de strijd tegen het kapitalisme als geheel werd opgegeven ten gunste van een vorm van deelname aan het kapitalisme. Op dit beperkte terrein zocht het reformisme zeker het radicale conflict met het kapitaal, met name om de geloofwaardigheid van de klasseclièntele niet op het spel te zetten. Het was een vorm van fundamentele samenwerking met beperkte conflicten. Het was vooral Rosa Luxemburg die de systematiek van de reformistische wending al vroeg zag en met toenemende bezorgdheid aanviel in “het debat over de massastaking”.

De stadia van het bloedige tayloristische/fordistische offensief, zoals die in de Eerste en met nog meer agressiviteit in de Tweede Wereldoorlog onder het regime van “keynesianisme” en “New Deal” met haar instituties van de wereldeconomie (IMF, Wereldbank, GATT) haar doorbraak organiseerde, kunnen hier niet worden belicht. Het is toch wel veelzeggend voor het zich beroepen op Keynes binnen delen van het spectrum van nieuwe sociale bewegingen, hoe dit bloedige karakter wordt gerelativeerd en hier aan voorbij wordt gegaan.(7)

Crisis en tegenaanval

De crisis van het fordisme betekende dat de bewegingen van de jaren 60 en 70 de gehele technisch-sociale en economisch functionele structuur wereldwijd, en tot in de kern van haar “africhting”, ter discussie stelden. In de Duitse metropool, net als elders, forceerden “politieke” hoge looneisen de koppeling met de toename van de productiviteit, braken vormen van weigering door jongeren het dictaat van de lopende band en het gedwongen korset van het laat-patriarchale kerngezin, het zoeken naar nieuwe manieren van leven als kraken en initiatieven tegen de sanering braken uit de kooien van de gereglementeerde openbaarheid, enzovoorts.

De antwoorden van het kapitaal op de crisis vernieuwden de kernstrategie van de “creatieve vernietiging” naar een nieuw niveau:
– verwoestende deregulering van de met het fordisme verbonden sociale zekerheden;
– innovatieve shocks vanuit de high-tech-sectoren, tegen de vormen van arbeid en leven in de maatschappelijke fabriek, die gepaard gaan met een grootschalige “job destruction” (de “job destruction” geldt in de USA met verwijzing naar Schumpeters “creative destruction” als het kernoffensief van een breder opgevatte “creative destruction”) en
– tegen de van haar kracht beroofde geïnstitutionaliseerde kerncompetenties van de nationale staat op het gebied van financiën en de industriële politiek, door de globalisering van de machtsstructuren van de nieuwe grote ondernemingen en het ongedaan maken van het corporatistisch arrangement.

De met deze “shock-politiek” hernieuwde bestaansonzekerheid – het vloeibaar worden, de verwoesting van het sociale – gaat gepaard met een reorganisatie van het sociale commando onder leiding van de managementstrategieën van de innovatieve sectoren van de kennismaatschappij.

Achteraf bezien beseffen we dat de richting voor de poging om de crisis door een innovatieoffensief op een geheel nieuw niveau te bezweren, al heel vroeg werd ingeslagen. Toen de “koppigheid” in opstand kwam, kon het antwoord alleen maar het begin zijn van een nieuwe grote innovatiecyclus om het “humane” op een nieuw niveau te bezetten, tot het binnendringen binnen nieuwe diepten van het “innerlijk” van de subjecten. Dit wordt vaak beeldend “innerlijke kolonisering” genoemd.

De reeds in de jaren 60 ontworpen strategische lijnen voor het zich meester maken van het humane en haar kapitalisering tot “human capital” vormen een veel radicalere vernieuwing van de kenniswetenschappelijke greep op het onbekende terrein van de ziel. Haar zwaartepunt ligt dus niet meer op de genoemde “materiële” hulpbronnen zoals die in geld en machines zijn verdinglijkt, maar is gericht op het ontsluiten en registreren van de immateriële hulpbronnen van de productiviteit, haar onderwerping en de verdinglijking tot kapitaal. De greep naar de creativiteit in de hoofden wordt tot een richtlijn van een nieuw innovatieoffensief. Met die diepe greep naar creativiteit worden mentaliteiten en culturele momenten, tot de krachten van religiositeit aan toe, op de korrel genomen.

Het is duidelijk dat het “probleem” van het kapitaal: het verzet van de rest wat zich nog niet in de greep van het kapitaal bevindt, zich nog een keer verscherpt. Marx noemde dit de “elastische natuurlijke grens van de eigen wil”. De totale aanspraak op de “innerlijke” immateriële krachten van de productiviteit moest de spanning, de kloof, het “gat” tot het subject enorm verscherpen en vergroten. Opnieuw en veel radicaler opereerde het kapitaal met een ter discussie stellen van het recht op een bestaan bij een niet volledige bereidheid tot onderwerping van het “immateriële”.

Met deze gegeneraliseerde dreiging van uitsluiting op de achtergrond, formuleert het kapitaal de ‘deelnemende onderwerping’ als een eigen prestatie van het onderworpen subject. Doordat de methoden van het fordistische beheersen van het subject op hun grenzen waren gestoten, wordt de eigen prestatie een absolute voorwaarde voor de kenniswetenschappelijk verdiepte greep op het humane. Op straffe van uitsluiting en ondergang moet je jezelf activeren. Je zelf moet je eigen omvattende verlangen naar autonomie, vrijheid en eigenheid van jezelf negeren. Je moet jezelf in duizenden en duizenden enquêtes blootgeven, en bij het ontsluiten van je hulpbronnen helpen. Je moet zelf actief aan je beoordeling werken. Je moet jezelf als een ondernemer van jezelf in het kapitalistische proces invoeren. De bestaansonzekerheid heeft niet alleen meer betrekking op de leefomstandigheden, maar draait om het bestaan als zodanig. De vernedering vraagt om een eigen prestatie van je eigen existentiële onzekerheid.

De kenniswetenschappelijke aanval is principieel en breed opgezet, en is (boven de genoemde sectoren uit) gericht op de wereldwijde arbeidskracht. We kunnen er hier niet in detail op in gaan. Belangrijk voor ons: “het bestaan”, de tegenkapitalistische verdediging van je eigen en collectieve “zelf”, in het conflict met de strategieën van de greep op het immateriële, wordt het centrale sociaaltechnisch-economische thema. De negatie van het kapitaalvrije recht op een bestaan, waarbij de bereidheid om te participeren wordt geweigerd, schept opnieuw een veel scherper “gat” dat met haar verschillende verschijningsvormen de eerste fase van de dynamiek blokkeert.

Het uur van het neo-reformisme

Dit is het uur van het neo-reformisme, net zoals er eerder het uur van het reformisme is geweest. De door rechts en links geformuleerde taak is om de gevaarlijke “klassen” van hun scherpe randjes te ontdoen, om het gat te vullen, om de brug te slaan, om de integratie veilig te stellen. In cycli formeren de bemiddelingsinitiatieven zich met een aanbod van “alternatieven” in een situatie waar de spanning, tussen énerzijds de verplichtingen van de innovatieoffensieven en ánderzijds de wereldwijd aangevallen subjecten, ondraaglijk is toegenomen . Uitdrukking hiervan, symptomen, maar niet de oorzaak van deze spanning, vormen de blokkades waarmee anti-globaliseringsinitiatieven een stagnatie van de imperialistische offensieven hebben bewerkstelligd. De Doha-ronde (8) maakt duidelijk dat het kapitaal zich niet heeft hersteld van de sinds Seattle onafgebroken wereldwijde campagnes. Het “gat” tussen de kapitalistische eis en het individuele of collectieve “zelf” lijkt niet te overbruggen.

In dit gat springen de expertbewegingen van een post-fordisch radicaal reformisme. De radicaliteit van hun retoriek is, net als eerder het geval was, een voorwaarde en geen hindernis voor hun reformistische functie. Het is niet zo eenvoudig het “neo-reformisme” te herkennen, en in te zien hoe ze het spel van het kapitaal steunt en breder maakt en daarmee het gat vult.

De “sociale bewegingen” moeten zichzelf afvragen, en zich ter discussie laten stellen, of ze het “sociale vraagstuk” in haar volle omvang en radicaliteit oppakken. Zoals het kapitaal het vraagstuk met haar offensief heeft geopend, in de confrontatie met de nieuwe technologieën van de met software uitgegeven bevelen, de bewaking met behulp van informatica, de sociaal-technische greep op de globale arbeidskracht met haar moorddadige vormen, de met behulp van informatica getrokken grenzen in gated communities, toegangscontroles, migratie- en kampgrenzen, de nieuwe vormen van het seksisme enzovoorts, en daarmee ook in de discussie over de daarmee gepaard gaande bestaansonzekerheid, de dwang tot onderwerping van het zelf, het ter discussie stellen van het bestaan.

Of dat de sociale bewegingen het te klein maken, “reductionistisch” te werk gaan. Welke lijnen van het complexe offensief laten ze weg. Zeg me wat je weg laat en ik zeg je wat je wilt, waarop je “verlangen” is gericht. Op de keper beschouwd is de vraag: wordt er in deze etappe een fundamentele acceptatie van het sociaal-technische offensief aangeboden? Zij het door identificatie met “de vooruitgang”, of in de behoefte aan het deelnemen aan haar “productiviteit”, of door het verwoestende karakter van de rationele greep naar “human capital” te negeren? En verder: op wat voor niveau opereren ze? Op het niveau van het organiseren van campagnes en events, met ideeën over wat goed en rechtvaardig voor de wereld en haar onderklassen is?

Of in samenhang met vormen van direct verzet, van zelfhandhaving, van het vasthouden van het eigen “zelf” van de betrokken subjecten, van de onderklassen hier en op de drie continenten? Worden die als uitgangspunt van een militante praktijk van de linkse intelligentsia genomen, of worden die juist tot object gemaakt van onderzoekers met hun onduidelijke ideeën van rechtvaardigheid – bijvoorbeeld onder de vlag van “rechtvaardige globalisering”? Welke vormen van conflict worden opgepakt, welke worden genegeerd? Gaan ze uit van conflicten van betrokken subjecten in alle sectoren? Van vormen van sabotage aan het beeldscherm, van de zelfhandhaving van migranten, van elementaire uitingen van jongeren in hun directe confrontatie met strategieën van vernedering en eisen van onderwerping? Hier vormen de rellen in Frankrijk een opvlammen na jarenlange gisting. Dit aspect van de zelfhandhaving, de zelfmanifestatie in de hightech bestuursmetropool Parijs, wordt duidelijk door alle welmenende commentatoren met klem benadrukt. Foucault heeft dit aspect in “Le sujet et le pouvoir” al vroeg benadrukt: “En tegenwoordig is het de strijd tegen de vormen van onderwerping – tegen de onderwerping van subjectiviteit – die altijd nog overheerst, ook al is de strijd tegen heerschappij en uitbuiting niet verdwenen, integendeel.” (9) Wanneer we de specifieke “sociale bewegingen” onderzoeken op hun “reductionisme” en tekortkomingen, dan is het beeld niet altijd bemoedigend. Beweren dat enkele “sociale bewegingen” nu al blijk geven van een corporatistisch arrangement met het kapitalistische offensief zou zeker voorbarig zijn. Maar er moet wel worden bedacht: ook toen ging het aanvankelijk om een open “proces” waarbij achteraf de richting duidelijk werd.

En hoe wordt de eis van een prestatieonafhankelijk “basisinkomen” opgevat? Prestatieonafhankelijk: dat betekent losgemaakt van het kapitaal, in ieder geval in economisch opzicht. Op globaal niveau maakt ze duidelijk dat een beperking tot nationaal niveau slechts het deelnemen aan de imperialistische uitbuiting impliceert in de betekenis van reformisme. Of, meer op de spits gedreven: elke sociale voorziening in de metropolen wordt door afpersing op de drie continenten betaald.

Hetzelfde geldt voor de ook vaak daarmee verbonden eisen naar een vrijer leven. Enerzijds zijn deze eisen utopisch, en juist – vanwege hun utopische karakter dat leidt tot wrijving met de eisen van het offensief – productief in de zin van linkse strategieën van bevrijding en emancipatie. Anderzijds mogen ze hun utopische karakter, en hun onvermijdelijke inbedding in een complex en breed front van conflict met het kapitalistische offensief in sociaal/technologisch/mentaal/cultureel enz. opzicht, niet vergeten. In de eisen moet dat worden meegenomen. Dat wordt echter ook in de “interne” debatten vaak niet duidelijk.

De revolte van het humane

Het belangrijkste in zo’n situatie lijkt ons de noodzaak om nadrukkelijk het complexe karakter van het conflict te benadrukken, zoals we hierboven hebben geschetst. In dit conflict zullen de neo-reformisten zich onderscheiden van linksen die, wat betreft de reikwijdte van hun visie, recht willen doen aan het alomvattende karakter van de kapitalistische aanval.

Dat betekent: een uitnodiging om “militant onderzoek” (10) te beginnen naar alle dimensies waarin het kapitaal mensen pakt om ze in human capital te veranderen. Terwijl het “neo-reformisme” probeert om “oplossingen” aan te dragen hoe het onverdraaglijke kan worden verdragen, zullen we voorbij de illusies van het neo-reformisme vormen van subjectiviteit vinden die door de grootst mogelijke verontwaardiging worden gedreven; voorstellingen van gerechtigheid die door de huidige vormen van de sociale aanval frontaal te lijf worden gegaan.

Deze vormen van subjectiviteit vormen natuurlijk geen gesloten, maar een tegenstrijdig beeld. Gezinnen vallen uiteen, kinderen verwaarlozen. “Profiteurs en mensen die de kantjes eraf lopen” maken misbruik van de gezondheidszorg, scholieren spijbelen, arbeiders luieren en/of saboteren, dienstplichtigen weigeren massaal de opkomstplicht, mensen die niets willen of kunnen kopen hangen rond in winkelcentra, er wordt zwart gereden in het openbaar vervoer enzovoorts. “Misbruik van voorzieningen en zelfbediening in de verzorgingsstaat”, zoals de voormalige minister van Arbeid Clement het uitdrukte. Gedrag van de onderklasse, die zich niet anders kan gedragen dan elke poging om te worden geactiveerd te laten stranden. Woede en haat ten aanzien van de maatschappij, die het eigen recht op een bestaan koppelt aan de voorwaarde dat er wordt meegedaan.

Wanneer we uitgaan van de veronderstelling van Foucault, die eerder werd genoemd, moeten we tegenover de (nieuwe) constructie door het kapitaal van het “sociale zelf”, de strijd om bevrijding van het zelf centraal stellen. Dit “zelf” is het “buiten” van het kapitaal, aan de grens en in het grensconflict in de zielen, net zoals bij de vele grenzen die het kapitaal tegen de mensen instelt. Dit is, meer dan het ooit is geweest, een strijd om het bestaan. Strijd waarin de visie van de “One Big Union” boven haar historische voorloper uitstijgend, een nieuwe existentiële diepgang zal krijgen. Niet als organisatie, maar als ervaring van strijd, waarvan het perspectief niet tot een land zal zijn beperkt. Juist het transnationale karakter, bemiddeld door gelijktijdigheid, migratie en globalisering, bepaalt haar explosieve karakter. Altijd is er in eerste instantie de directe strijd tegen die machtsinstanties, en hun effecten, die het meest dichtbij zijn. Ze eisen het recht op anders te zijn, en bestrijden datgene wat uitsluit. Ze bevechten de macht die met kennis, competentie en kwalificatie is verbonden. Ze voeren de strijd van minderheden die minderheden blijven, en als zodanig willen worden erkend. Haar beweging maakt op grotere schaal duidelijk wat in het dagelijks leven “in het klein” voortdurend gebeurt. Kortom: ze bevechten macht, uitbuiting, onderwerping van subjectiviteit. Ze veranderen de wereld zonder de macht over te nemen, te willen overnemen.

Het belangrijkste doel is niet zozeer het aanvallen van deze of gene machtsinstitutie, groep, klasse enzovoorts, maar veel meer een techniek, een vorm van macht. Daarbij is deze strijd niet idealistisch, want degenen die strijden hebben voortdurend hun concrete materiële voordeel voor ogen. Maar niet alleen maar in geld uitgedrukt.

Mensen doen de ervaring op dat hun emancipatie doorgaans weinig met de voortdurende groei van linkse organisaties of partijen te maken heeft. Organisaties waren – in tegenstelling tot hetgeen veel linksen beweren – niet voorwaarde voor deze strijd, maar slechts de erfgenamen of de verstening van sociale opstanden of bewegingen. Voor zover sociale bewegingen succesvol zijn geweest, was dit succes niet te danken aan grote invloedrijke organisaties. Doorslaggevend was veel meer het breken met de bestaande vormen van verzet, het onberekenbare, het niet door organisaties bemiddelde protest en oproer. Organisaties neigen ertoe militant verzet te onderdrukken, en met het wegebben van bewegingen stortten de meeste organisaties weer in – of lopen over naar de andere kant.

“Niemand kan met zekerheid voorspellen, wanneer het ‘rumoer van het sociale fundament’ tot massale opstand zal leiden… Ook kan niet met zekerheid worden bepaald hoe elites op massale onlusten zullen reageren. Er bestaan geen onfeilbare handleidingen die protestbewegingen van armen zouden kunnen opvolgen. Maar wanneer ‘organizers’ en activisten er aan toe bij willen dragen dat dit soort bewegingen ontstaan, dan moeten ze zich altijd dusdanig op stellen dat protest mogelijk is. Misschien mislukt het. Misschien was het niet het juiste tijdstip. Maar dan nog: misschien hebben ze wel een keer succes.”(11)

Detlef Hartmann en Oscar Schlaack

Noten
1. De Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW) is een door de staat gecontroleerd kredietinstituut. Na de Tweede Wereldoorlog opgericht met als doelstelling de wederopbouw van de Duitse economie te financieren, was het startkapitaal met name afkomstig van fondsen van het Marshall-plan. De afgelopen jaren is de omvang van de KfW aanzienlijk gegroeid. Bedroeg de begroting in 1980 circa 28 miljard euro, in 2004 was dat 328,6 miljard euro. Naast de uitvoering van hulpprogramma’s in Duitsland, is de KfW tegenwoordig met name verantwoordelijk voor de financiële samenwerking van Duitsland met ontwikkelingslanden, met name op het gebied van micro-financiering. Wat betreft volume vormt ze het belangrijkste instrument van de ontwikkelingssamenwerking. Voor 2002 werd het KfW 970 miljoen euro van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor de financiële samenwerking toegezegd. De KfW is met name in Berlijn, Bonn en Frankfurt/Main gevestigd. In de banksector van het KfW werken ongeveer 3.800 mensen (2003).
2. De in 1975 opgerichte Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit (GTZ) BV is een staatsbedrijf dat zich bezig houdt met projecten op het gebied van de technische ontwikkelingssamenwerking. De organisatievorm van het GTZ, een privaatrechtelijke organisatie, maakt het mogelijk om ook in opdracht van derden (bijvoorbeeld internationale organisaties als de Wereldbank, de EU, en de UNHCR) zelfstandig op te treden. In meer dan 130 landen heeft het bedrijf meer dan 10 duizend medewerksters en medewerkers in dienst; bij ongeveer 8.500 betreft het nationaal personeel. De GTZ is in 63 landen met eigen kantoren vertegenwoordigd. Daarnaast werken er nog ongeveer duizend personen op het hoofdkantoor in Eschborn bij Frankfurt/Main. (Opmerking van de vertaler bij noot 2: De non-gouvernementele GTZ heeft, volgens kolonel Richard van Harsveld, tot augustus 2008 voor een half jaar commandant in Uruzgan, 35 miljoen euro van de Nederlandse regering gekregen om een weg te bouwen en het lokale bestuur te ondersteunen. NRC Handelsblad, 16 augustus 2008.)
3. Wanneer we “leefwereld”, “zelf”, “ziel”, en het “humane” zeggen, dan bedoelen we de sociale velden en de immateriële, subjectieve dimensies van de conflicten. Het beknopte karakter van deze bijdrage dwingt ons daartoe. De methodische onderbouwing levert Detlef Hartmann in een andere publicatie. Ze houdt rekening met de in toenemende mate groeiende greep van het human capital en de daartegen gevoerde strijd die tot een radicalisering van oude “materialistische” ideeën dwingt.
4. Vergelijk. “Die Neuen Gefängnisse”, Autonomie Neue Folge 2, 1980.
5. “Wirtschaft und Gesellschaft”, Max Weber, Tübingen, 1972, p. 686.
6. De politieke theorie van de gouvernementaliteit is gebaseerd op Michel Foucault. Daarin staat het begrip “regering” centraal, waarbij “regeren” geenszins tot praktijken van de staat wordt beperkt. Moderne regering wordt gekenmerkt door een samenwerken tussen leiding van buitenaf en van binnenuit, door individuen zelf. Er is sprake van een brede – vooral wetenschappelijke – discussie rondom Foucault, als theoreticus van “gouvernementaliteit” waarbij zijn aanzetten op systematische wijze van hun radicale karakter worden ontdaan. De filosofie van Foucault is met name binnen de Franse context van de politieke conflicten van de jaren 60, 70 en begin jaren 80 ontstaan. Veel revolutionaire aspecten van zijn denken kunnen worden herleid tot het feit dat hij als ‘chroniqeur’ van de beweging en haar discussies belangrijke aspecten heeft vastgelegd (vergelijk “Michel Foucault. Biografie”, Didier Eribon, Van Gennep Amsterdam, 1990; p. 209 e.v. “’Empire’. Linkes Ticket für die Reise nach Rechts”, Materialien für einen neuen Antiimperialismus – Sonderheft, Detlef Hartmann, Berlin/Hamburg/Göttingen 2002; p. 109).
7. Vergelijk voor de historische achtergrond van het keynesianisme: “Völkermord gegen soziale Revolution”, Detlef Hartmann. In: Klassengeschichte – soziale Revolution?, Autonomie Neue Folge 14; 1985, p. 217 e.v.
8. Met Doha-ronde wordt een pakket maatregelen bedoeld dat door de ministers van Economische Zaken en Handel van de WTO-lidstaten in 2001 op hun vierde conferentie in Doha werden behandeld, en die in 2005 zou moeten worden afgesloten.
9. “Dits et Écrits II”, Michel Foucault, Paris 1994, p. 1047.
10. Militant onderzoek is een vorm van onderzoekende interventie binnen een conflictsituatie van arbeiders en/of arbeidsters en onderklassen. Het is binnen het operaïsme ontwikkeld gedurende de jaren 60 en 70 als methode “om de massa’s te begrijpen, te bereiken, onszelf maatschappelijk te verankeren – en niet om de gepolitiseerde scene voor onze ‘theorieën’ enthousiast te maken” (“Militante Untersuchung”, TheKla 5, Sommer 1983; p. III).
11. “Poor People’s Movements. Why they succeed, how they fail”, Frances Piven en anderen, 1979 (1977), Vintage Books Edition (Paperback), p. 358, 359.