Onderzoek naar koloniale oorlog tegen Indonesië: “De slager keurt zijn eigen vlees”

Jeffry Pondaag.
Jeffry Pondaag.

Al meer dan tien jaar voert Jeffry Pondaag als voorzitter van stichting Comité Nederlandse Ereschulden samen met slachtoffers van de koloniale oorlog tegen Indonesië en met advocaat Liesbeth Zegveld succesvolle rechtszaken tegen de Nederlandse staat. Daardoor blijkt de staat het koloniale geweld tijdens die oorlog steeds moeilijker in de doofpot te kunnen blijven stoppen. In 2016 verscheen bovendien het baanbrekende onderzoek “De brandende kampongs van generaal Spoor” van de wetenschapper Rémy Limpach, waarmee het structurele karakter van dat geweld nog eens extra werd aangetoond. In het nauw gebracht door die aanhoudende druk kondigde de regering daarop nieuw onderzoek aan. Tijd voor een gesprek met Pondaag, die forse kritiek levert op het witte Nederlandse perspectief van dat onderzoek.

This text in English
Ce texte en Français

Het nieuwe “breed opgezette” onderzoeksprogramma heet “Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950”. De ministeries van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leggen er vier miljoen euro voor op tafel. Het vier jaar durende onderzoek gaat in september van start en wordt uitgevoerd door drie onderzoeksinstituten: het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD). Voor het onderzoek is inmiddels een website opgezet.

Bloedbad

In de berichtgeving erover wordt benadrukt dat het zou gaan om een “onafhankelijk” onderzoek, maar dat veegt Pondaag resoluut van tafel: “De slager keurt zijn eigen vlees. Zo zie ik dit onderzoek. De regering zou een voorbeeld moeten nemen aan het onderzoek dat al in 1948 is gedaan naar de massamoord door Nederlandse militairen in het dorp Rawagede.” Dat onderzoek werd uitgevoerd door een zogeheten Commissie van Goede Diensten, die was ingesteld door de VN om onderhandelingen van de grond te krijgen tussen Nederland en Indonesië. De commissie moest een onafhankelijke status krijgen: er zaten bewust geen Nederlanders of Indonesiërs in, maar wel een Belg, een Australiër en een Amerikaan. Met een rapport zorgde de commissie ervoor dat het bloedbad in Rawagede al tijdens de koloniale oorlog bekend werd. Als het aan Nederland had gelegen, dan was ook die massamoord onder tafel geveegd, zoals zoveel andere. Pondaag: “Waarom kan er nu geen onderzoek komen dat wordt uitgevoerd door deskundigen uit andere landen dan Nederland? Waarom moet dat nieuwe en zogenaamd onafhankelijke onderzoek plaatsvinden volgens de inhoudelijke kaders en voorwaarden die de regering stelt, dus de Nederlandse staat, de staat die als dader van structureel koloniaal geweld juist het onderwerp van kritisch onderzoek zou moeten zijn?”

Op 2 december 2016 stuurden twee ministers en een staatssecretaris namens de regering een brief naar de Tweede Kamer waarin ze met de nodige tegenzin dat nieuwe onderzoek aankondigden. Regeringspartij VVD heeft het daarbij voor elkaar weten te krijgen dat het onderzoek ook nadrukkelijk dient in te gaan op het geweld van Indonesische kant tijdens de zogeheten Bersiap-periode. Ongetwijfeld proberen de liberalen op die manier een zondebok te zoeken en het geweld van de Nederlandse staat te relativeren, onder het motto “waar er twee vechten, hebben er twee schuld”. Als de PvdA, de andere regeringspartij, niet akkoord zou zijn gegaan met de keiharde voorwaarde van de VVD, dan zou nieuw onderzoek vermoedelijk niet of veel moeilijker doorgang hebben kunnen vinden.

In februari verscheen daarop een onderzoeksopzet van de drie instituten, die als twee druppels water lijkt op de brief van de regering. De onderzoeksinstituten blijken zich braaf en lijdzaam te schikken in de voorwaarden die de regering aan het onderzoek stelt. Dit treffende voorbeeld van de gangbare praktijk van “de betaler van het onderzoek bepaalt de richting en inhoud van het onderzoek” maakt duidelijk dat het zogenaamde onafhankelijke karakter van het onderzoek ver te zoeken is. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat een van de instituten, het NIMH, zelfs letterlijk een onderdeel is van het staatsapparaat, namelijk van het ministerie van Defensie. Geheel in lijn met wat de regering eist, gaan de drie instituten volgens de onderzoeksopzet “uitdrukkelijk” aandacht besteden “aan de chaotische periode – de ‘Bersiap-tijd’ – van medio augustus 1945 tot begin 1946, dus voorafgaande aan de grootscheepse Nederlandse militaire inzet, en de doorwerking daarvan in latere jaren”.

Collaborateurs

Aan de ene kant worden in de onderzoeksopzet van de instituten de Indonesiërs onzichtbaar gemaakt die zich als vrijheidsstrijders hebben verzet tegen de Nederlandse kolonisator. Meer in het algemeen blijkt in die opzet ieder concreet persoon te zijn verdwenen die het slachtoffer is geworden van Nederlands geweld. Zij worden verborgen gehouden achter emotieloze abstracties als het “structureel grensoverschrijdend geweld” van de Nederlandse militairen. Aan de andere kant benoemt de opzet wel expliciet “de vele duizenden (Indo-)Europeanen, maar ook Chinezen en van ‘collaboratie’ met het Nederlandse koloniale gezag betichte Indonesiërs” die het slachtoffer zouden zijn geworden “van massaal en grof geweld, uitgeoefend door al dan niet georganiseerde Indonesische strijdgroepen. Onderzoek naar de achtergronden en het verloop van deze gewelddadige periode is in zichzelf belangrijk, maar dient ook om de psychologische gevolgen voor Nederlandse militairen en burgers in kaart te brengen en om de vraag te stellen naar de betekenis van de Bersiap als belangrijke factor in de latere oorlogsvoering.”

Oftewel: de instituten gaan bekijken hoe het toch kwam dat die keurige en welopgevoede Nederlandse militairen opeens zoveel geweld zijn gaan gebruiken. De onderzoekers nemen daarbij blijkbaar klakkeloos aan dat de oorzaak daarvoor met name moet liggen in het geweld dat een deel van de Indonesiërs van augustus 1945 tot begin 1946 gebruikten. Achteloos wordt eraan voorbijgegaan dat het koloniale terreurbewind zich al driehonderd jaar lang te buiten ging aan geweld, brandstichting, plundering, slavernij, dwangarbeid en roof. De “psychologische gevolgen” van die eeuwenlange koloniale terreur voor de gekoloniseerden hoeven volgens de instituten blijkbaar niet “in kaart” te worden gebracht en ook vinden ze het niet nodig om “de vraag te stellen naar de betekenis van” het Nederlandse koloniale systeem “als belangrijke factor in de latere oorlogsvoering”. En de instituten achten het ook overbodig om er alvast op te wijzen dat bevrijdend geweld tegen de koloniale bezetter en zijn collaborateurs niet zomaar gelijkgesteld mag worden aan onderdrukkend geweld van de koloniale bezetter, geweld dat is bedoeld om te kunnen blijven heersen over de kolonie en zijn bevolking. De regering lijkt met het onderzoek als bewijs over vier jaar op tafel te willen leggen dat de gekoloniseerden ook geen lieverdjes waren en dat “wij” ons daarom indertijd gedwongen zagen om de zogenaamde rust en orde in de kolonie te herstellen. En de instituten lijken die grijsgedraaide plaat van de koloniale beeldvorming graag nog een keer te willen afspelen.

Volgens Pondaag worden in de dominante beeldvorming over de Bersiap-periode de Indonesische strijders voor een onafhankelijk Indonesië nog steeds weggezet als extremisten en terroristen. “Het woord bersiap betekent iets als “present!”, “klaar voor de strijd!”. Je kunt het beschouwen als een strijdkreet voor een onafhankelijk Indonesië. Degenen die collaboreerden met de Nederlandse kolonisator, konden rekenen op tegengeweld. Dat is duidelijk. In de ogen van Indonesische vrijheidsstrijders waren die collaborateurs namelijk verraders. Maar de collaborateurs noemen de Bersiap-periode een misdaad. Ik denk echter dat de eeuwenlange koloniale onderdrukking en uitbuiting de misdaad is waar we het over zouden moeten hebben.”

Verkeerde kant van de geschiedenis

In 2005 hield minister Ben Bot van Buitenlandse Zaken een toespraak waarin hij aangaf dat Nederland met de koloniale oorlog tegen Indonesië “aan de verkeerde kant van de geschiedenis” was komen te staan. Die oorlog was volgens hem dus fout en daarom moet er logischerwijs van worden uitgegaan dat alle Nederlandse militairen in die oorlog objectief gezien fout bezig waren, ongeacht hun subjectieve bedoelingen. De woorden van Bot kwamen zo’n zestig jaar te laat. En zijn insteek blijkt in regeringskringen tot nu toe nauwelijks op weerklank te kunnen rekenen. In de brief van 2 december 2016 staat bijvoorbeeld doodleuk: “Het kabinet bevestigt de waardering voor alle oud-militairen die in opdracht van de Nederlandse regering zijn uitgezonden naar conflictgebieden en wil nogmaals onderstrepen dat een belangrijke conclusie van dr. Limpach is dat het merendeel van de Nederlandse militairen niet betrokken was bij extreme gewelddaden.”

Wie met een koloniale oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis komt te staan, mag vele jaren later politiek en moreel gezien geen nadrukkelijke “waardering” blijven uitspreken voor alle oud-militairen die in deze oorlog aan de kant van de kolonisator hebben meegevochten, zo zou je zeggen. Wie integer wil omgaan met de verwerking van een foute koloniale oorlog die hij zelf is begonnen, die moet stoppen met het vanuit een wit perspectief voortdurend over de bol aaien van oud-militairen en eindelijk eens aandacht gaan krijgen voor wat hij de Indonesische slachtoffers van die oorlog heeft aangedaan. Daar past bij dat hij volmondig en in het openbaar erkent dat de oorlog verkeerd was en dat het daarom ook verkeerd is om tijdens die oorlog gesneuvelde Nederlandse militairen op dezelfde wijze te herdenken als Nederlandse militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gesneuveld in de strijd tegen nazi-Duitsland. Pondaag: “Wist je dat met het Nationaal Monument op de Dam in Amsterdam ook de Nederlandse militairen worden herdacht die de Indonesische bevrijdingsstrijd hebben proberen te onderdrukken? Alsof die koloniale oorlog op één lijn gesteld kan en mag worden met de strijd tegen de fascistische Duitse bezetter. Dat laat zien hoezeer de geest van het Nederlandse kolonialisme nog steeds springlevend is.” Om te voorkomen dat spijtbetuigingen van de kant van de Nederlandse staat loze woorden blijven, zou er een grootschalige nationale bewustwordingscampagne moeten komen die de heersende beeldvorming over de koloniale oorlog tot de grond toe afbreekt en vervangt door een anti-koloniaal perspectief. Ook zou de regering uit eigen beweging alsnog moeten komen met een ruimhartige schadevergoeding aan de Indonesische slachtoffers van de oorlog. Beter laat dan nooit. Pondaag: “Ondertussen lopen naar schatting dertienhonderd Nederlandse oud-militairen die indertijd oorlogsmisdaden hebben gepleegd, nog steeds vrij rond. Terwijl dienstplichtigen die toen hebben geweigerd om in de oorlog mee te vechten, gevangenisstraffen van vier tot zeven jaar kregen opgelegd.”

Vertragingstactiek

De regering kiest bewust partij voor de oud-militairen, “de Indië-veteranen” die al jarenlang via een machtige lobby hun invloed doen gelden, en laat daarmee de Indonesische slachtoffers in de steek. Die slachtoffers zijn nu al meer dan tien jaar rechtszaken tegen de Nederlandse staat aan het voeren, samen met Pondaag en advocaat Zegveld. Zegveld klaagt over “het oeverloze gedoe” van diverse betrokken ministeries, die bij de rechtszaken steeds een welbewuste vertragingstactiek aan het uitvoeren zijn en zich dus uiterst onwillig opstellen. Vooral over het ministerie van Defensie is ze kritisch, zo blijkt uit een recent interview met haar in de NRC: “Defensie is de lastigste. Steeds doet Defensie alsof ze zich hard maakt voor de manschappen die destijds gediend hebben. Daarom zou er niet een groot gebaar gemaakt kunnen worden naar de slachtoffers. In werkelijkheid laat Defensie het probleem bij de manschappen. Maar zij hebben gehandeld in opdracht van Defensie. Dit gaat over een staat die een fout beleid heeft gevoerd, en dat totaal heeft laten ontsporen. Maar dat wil men niet toegeven. Heel slim gedaan. In feite speelt Defensie de militairen uit tegen de slachtoffers. Dat vind ik laakbaar.”

Uit de 2 december-brief blijkt nog eens ten overvloede hoe eenzijdig de regering is gericht op de oud-militairen, over wie men zich bezorgd toont en met wie men meeleeft, in tegenstelling tot de houding van de staat ten opzichte van de hoogbejaarde Indonesische slachtoffers die met slopende en tijdrovende juridische processen erkenning en schadevergoedingen moeten zien af te dwingen. “De Indië-veteranen hebben inmiddels een hoge leeftijd bereikt”, aldus de brief. “Het kabinet realiseert zich dat negatieve berichtgeving over het optreden van Nederlandse strijdkrachten in Nederlands-Indië onmiskenbaar impact heeft op hun welzijn. Mede daarom heeft het kabinet een aantal veteranen en veteranenorganisaties via de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (IGK) geïnformeerd over de studie van dr. Limpach voorafgaand aan publicatie. Tijdens een bijeenkomst bij de IGK op 28 september jl. is tevens stilgestaan bij de kabinetsreactie en bleek dat de emoties diep zijn en vlak aan de oppervlakte liggen.” Verderop in de brief gaat men nog een keer uitgebreid in op de gevoelens van de oud-militairen: “Het kabinet realiseert zich dat een vervolgonderzoek pijn zal kunnen veroorzaken bij de groep Indië-veteranen, maar acht het van belang dat een ander onderzoek juist ook aandacht geeft aan de moeilijke context waarin Nederlandse militairen moesten opereren, het geweld van Indonesische zijde, de inzet waarbij geweld geen of nauwelijks een rol speelde en de verantwoordelijkheid van de politieke, bestuurlijke en militaire leiding.”

Volgens Pondaag zouden de Indië-veteranen eens moeten gaan luisteren naar een visie met een heel ander perspectief. “Het gaat er niet alleen om dat die veteranen een keer krijgen te horen dat er volgens onderzoek van een wetenschapper toch best veel meer geweld is toegepast door Nederlandse militairen dan veelal wordt aangenomen. Van belang is vooral dat wordt ingezien dat Nederland al eeuwenlang illegaal bezig was door zich in Azië een enorm gebied toe te eigenen en door daar heel veel mensen te onderwerpen aan een koloniaal systeem. Waar haalde Nederland het recht vandaan om dat gebied als Nederlands bezit te beschouwen?”

Haarkloverij

De manier waarop de regering zegt mee te leven met de veteranen staat in schril contrast met de onverschilligheid ten opzichte van de gekoloniseerden die te maken hebben gekregen met Nederlands geweld tegen henzelf of tegen hun familie en vrienden. Waarom staat de regering niet stil bij hun “pijn, bij hun “diepe emoties” die “vlak aan de oppervlakte liggen”? Waarom geeft men geen aandacht aan “de moeilijke context” waarin zij moesten “opereren” toen ze aan het strijden waren voor hun onafhankelijkheid? Pondaag wijst daarbij op een belangrijk punt: “Officieel gaat Nederland er nog steeds vanuit dat Indonesië pas eind 1949 een onafhankelijk land is geworden. Dat wil zeggen dat volgens de Nederlandse staat tot 27 december 1949 alle Indonesiërs nog de Nederlandse nationaliteit hadden. Volgens die visie vochten de Nederlandse militairen tijdens de koloniale oorlog dus tegen andere Nederlanders, wat zou betekenen dat er een binnenlandse burgeroorlog aan de gang was. Als je zo redeneert, dan wordt het des te merkwaardiger en pijnlijker dat de ongeveer zesduizend Nederlandse militairen die tijdens die oorlog zijn gesneuveld, wel worden herdacht, maar de meer dan honderdduizend andere Nederlanders, dat wil zeggen: Indonesiërs, niet. Maar als de staat dit standpunt zou gaan herzien en voortaan in alle opzichten zou gaan accepteren dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk is geworden, de datum waarop de Indonesiërs de onafhankelijkheid van hun land hebben uitgeroepen, dan nog zou men met die oorlog fout zitten. Want in dat geval heeft Nederland in de jaren daarna een ander onafhankelijk land aangevallen en proberen te veroveren en te bezetten. Dat is uiteraard een hele ernstige oorlogsmisdaad.”

De toespraak van Bot in 2005 leidde daarna tot een hemeltergend staaltje haarkloverij in politiek Den Haag. De woorden van de minister waren weliswaar een mooi gebaar, zo werd huichelachtig gesteld, maar betekenden alleen dat Nederland de datum van 17 augustus 1945 “de facto”, feitelijk, heeft aanvaard, en niet “de jure”, niet juridisch, heeft erkend. Formeel-juridisch gezien geldt volgens de Nederlandse staat dus nog steeds dat Indonesië pas eind 1949 onafhankelijk werd.

Sigaar uit eigen doos

De drie instituten wijden in hun onderzoeksopzet geen woord aan de rechtszaken die Pondaag en Zegveld al tien jaar aan het voeren zijn. Voor die rechtszaken hebben Pondaag en Zegveld veel onderzoek verricht in Indonesië. Ze hebben slachtoffers opgespoord, met hen gesproken, hun getuigenissen opgesteld en samen met hen de Nederlandse staat aangeklaagd. Zo hebben ze een schat aan informatie en documentatie weten te vergaren. Maar de instituten vinden dat blijkbaar niet de moeite waard om zelfs maar te benoemen in hun onderzoeksopzet. Veelzeggend is ook dat Pondaag niet is gevraagd om zitting te nemen in de maatschappelijke klankbordgroep die het onderzoek van de instituten gaat begeleiden. In die groep zitten vertegenwoordigers van diverse organisaties, te weten het Indisch Platform, de stichting Herdenking 15 augustus, het Nationaal Comité 4 en 5 mei, het Veteranen Platform, het Veteranen Instituut, de stichting Nationaal Indië-monument 1945-1962 en de stichting Arq. Uit de samenstelling van deze klankbordgroep blijkt dat vooral de belangen van de Indië-veteranen worden behartigd. Nu het Comité Nederlandse Ereschulden, de organisatie van Pondaag, er niet aan deelneemt, lijken de belangen van de Indonesische slachtoffers van Nederlands geweld behoorlijk te worden verwaarloosd.

“Naar aanleiding van onze rechtszaken heeft de Nederlandse staat een magere tijdelijke regeling opgesteld waar Indonesische slachtoffers van Nederlands geweld een beroep op kunnen doen. Dat gaat gepaard met een flinke bewijslast, wat erg pijnlijk is voor die slachtoffers. Ik noem de regeling een sigaar uit eigen doos. Indonesië heeft 4,5 miljard gulden moeten betalen om van Nederland erkend te krijgen dat het voortaan een onafhankelijk land zou zijn. Nederland eiste eerst zelfs 6,2 miljard gulden. Zeker voor die tijd was dat een enorm bedrag. Dus nadat Nederland Indonesië eeuwenlang had leeggeroofd en kapot had geplunderd, moesten de voormalige gekoloniseerden nog eens extra geld betalen aan de voormalige kolonisator. Daarom zeg ik: Nederland is een schaamteloos land.”

Begin 2017 werd pas bekend dat de Nederlandse staat al in 1953 door de rechtbank Den Haag aansprakelijk was gesteld voor de dood van de vermoorde Indonesische topambtenaar Masdoelhak Nasoetion. De weduwe van de man had de zaak in 1950 aangespannen en de rechter had drie jaar later een schadevergoeding van 149.000 gulden toegekend. Tot 2017 werd aangenomen dat de staat pas in 2011 voor het eerst aansprakelijk was gesteld voor de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen tijdens de koloniale oorlog. Zegveld vindt het “ongelooflijk” dat de staat de zaak Nasoetion steeds heeft verzwegen. “Het kleurt alles wat we vandaag doen.” Pondaag: “De professoren van de onderzoeksinstituten hebben jarenlang zitten slapen. Er was een cementarbeider als ik voor nodig om de boel wakker te schudden, om boven tafel te halen wat wordt verzwegen. Met nieuwe rechtszaken blijven we daarom druk op de ketel houden.”

Harry Westerink